RECHTBANK ALMELO
Sector bestuursrecht, enkelvoudige
belastingkamer
Registratienummer: AWB 09/641 RIOOLR AQ1 A
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[EISERES] B.V., gevestigd te Hengelo, eiseres,
gemachtigde: [GEMACHTIGDE];
de heffingsambtenaar van de gemeente Hengelo, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2009 een aanslag rioolheffing opgelegd van € 187,20.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 14 mei 2009 de aanslag gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen bij ongedateerde brief, ontvangen bij de rechtbank op 24 juni 2009, beroep ingesteld. Het beroep is voorzien van gronden op 19 augustus 2009.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en op 27 oktober 2009 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 maart 2010 te Almelo.
Eiseres is daar, met bericht van verhindering, niet verschenen. Namens verweerder is verschenen mr. D. Prook, werkzaam bij Gemeentelijk Belastingkantoor Twente.
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast. Eiseres is gebruiker van een kantoorunit in het bedrijfsverzamelgebouw [BEDRIJFSVERZAMELGEBOUW] in Hengelo. In het bedrijfsverzamelgebouw zijn een aantal kantoorunits gevestigd. Elke kantoorunit heeft een eigen huisnummer aan de [STRAATNAAM]. Het nummer van eiseres is [HUISNUMMER]. De kantoorunits beschikken niet over een toiletvoorziening noch over een watervoorziening. In het gebouw zijn toiletvoorzieningen ingericht op de verschillende verdiepingen. De gebruikers van de kantoorunits kunnen gebruik maken van deze voorzieningen.
3. Geschil
In geschil is of verweerder de aanslag terecht heeft opgelegd en in de uitspraak op bezwaar heeft gehandhaafd.
Eiseres stelt dat dit niet het geval is. Volgens haar is geen sprake van een object dat als afzonderlijk geheel wordt gebruikt. De kantoorunit beschikt niet over sanitaire voorzieningen zodat de gebruiker van de unit meer dan bijkomstig afhankelijk is van buiten die ruimten aanwezige voorzieningen. Verder stelt eiseres dat gekeken moet worden of de verwijzing van verweerder naar de jurisprudentie met betrekking tot indirecte aansluitingen, zoals de afvoer van hemelwater, terecht is.
Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en herroeping van de aanslag.
Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep. Hij voert daartoe aan dat op grond van de van toepassing zijnde verordening voor een zelfstandig gebruikt gedeelte van een onroerende zaak waaruit direct of indirect afvalwater of hemelwater wordt afgevoerd rioolheffing verschuldigd is. Dat de kantoorunit niet over een eigen toiletruimte beschikt is daarbij niet van belang omdat de algehele toiletruimte is bedoeld om door alle units te worden gebruikt. Subsidiair stelt verweerder dat de gebruikswaarde van de afzonderlijke unites wordt verhoogd door de aanwezigheid van een aansluiting van het bedrijfsverzamelgebouw op de gemeentelijke riolering. Er kan namelijk door de indirecte aansluiting op de riolering van de afzonderlijke unit regenwater van het dak van het bedrijfsverzamelgebouw via de dakgoot en de regenpijp worden afgevoerd naar de straatgoot en vervolgens in het rioolputje.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
4. Beoordeling van het geschil
De raad van verweerders gemeente heeft op 12 november 2008 de “Verordening rioolheffing 2009” (hierna te noemen: de Verordening) vastgesteld. De vaststelling van dit besluit is bekend gemaakt in Gemeentenieuws van 22 december 2008.
Op grond van artikel 2 van de Verordening wordt onder de naam rioolheffing een directe belasting geheven ter bestrijding van de onder a en b genoemde kosten (de kosten van inzamelijk en transport van huishoudelijk afvalwater etcetera, alsmede de inzameling van afvloeiend hemelwater etcetera). Op grond van artikel 3 van de Verordening wordt de belasting geheven van de gebruiker van een perceel van waaruit direct of indirect water als bedoeld in artikel 2 op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd. Een perceel is volgens artikel 1, onder a, van de Verordening een roerende of onroerende zaak of een zelfstandig gedeelte daarvan. Als gebruiker wordt blijkens artikel 3, tweede lid, van de Verordening aangemerkt degene die naar de omstandigheden beoordeeld het perceel al dan niet krachtens bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt.
Artikel 4 van de Verordening bepaalt, voor zover hier van belang, dat, indien gedeelten van een in artikel 3 bedoeld perceel blijkens hun indeling bestemd zijn om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt, de belasting wordt geheven ter zake van elk als zodanig bestemd gedeelte.
Eiseres voert geen gronden aan die zien op mogelijke gebreken van de aanslag of de Verordening. Het is de rechtbank ambtshalve niet gebleken dat aan de aanslag zodanige gebreken kleven dat deze zou moeten worden vernietigd. Voorts is evenmin gebleken dat de Verordening niet aan de wettelijke eisen voldoet, zodat voor niet-verbindendverklaring (op onderdelen) geen plaats is.
In geschil is allereerst of sprake is van een gedeelte dat blijkens zijn indeling bestemd is om te worden gebruikt als afzonderlijk geheel in de zin van artikel 4 van de Verordening. Als deze vraag vervolgens bevestigend moet worden beantwoord doet zich de vraag voor of eiseres kan worden aangemerkt als belastingplichtige.
De rechtbank beantwoordt de eerste vraag ontkennend. Uit de woorden “als afzonderlijk geheel te worden gebruikt” leidt de rechtbank af dat de ruimte, gelet op zijn functie, voldoende zelfstandigheid dient te bezitten. Die zelfstandigheid kan naar het oordeel van de rechtbank worden afgeleid uit de aard en inrichting van de ruimte waarbij bepalend is of de gebruiker bij het gebruik van de ruimte op een wijze waarvoor die naar aard en inrichting is bestemd, meer dan bijkomstig afhankelijk is van buiten de ruimte aanwezige voorzieningen. Is dat laatste het geval dan bezit de ruimte onvoldoende zelfstandigheid. De onderhavige ruimte is bestemd voor kantoordoeleinden. Voor het gebruik van de ruimte ten behoeve van kantoordoeleinden acht de rechtbank de aanwezigheid van sanitaire voorzieningen en een wateraansluitpunt in het algemeen van wezenlijk belang aangezien de in de ruimte werkzame personen niet zonder deze voorzieningen zullen kunnen. De rechtbank tekent daarbij nog aan dat de personen, die in de kantoorruimte aanwezig zijn, daar in het algemeen gedurende langere tijd zullen verblijven. Nu de kantoorruimte van eiseres niet beschikt over eigen sanitaire voorzieningen en een wateraansluitpunt is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van een gedeelte van een perceel dat blijkens zijn indeling bestemd is om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt. Van een zelfstandig gedeelte als bedoeld in artikel 4 van de Verordening is dan ook geen sprake.
Artikel 3 van de Verordening bepaalt dat de belasting wordt geheven van de gebruiker van een perceel. Een perceel is een onroerende zaak of een zelfstandig gedeelte daarvan. Nu eiseres niet kan worden aangemerkt als gebruiker van een perceel omdat zij geen gebruiker is van een zelfstandig gedeelte van het perceel noch van het gehele perceel, kan zij niet worden aangemerkt als belastingplichtige.
Het door verweerder subsidiair ingenomen standpunt dat eiseres belastingplichtig is omdat de gebruikswaarde van de afzonderlijke units wordt verhoogd omdat via dakgoot en regenpijp hemelwater wordt afgevoerd naar de straatgoot en vervolgens in het rioolputje kan de rechtbank niet volgen. Blijkens de Verordening dient eerst de vraag te worden beantwoord of sprake is van een gebruiker van het perceel en vervolgens de vraag of sprake is van directe of indirecte afvoer van water. Nu eiseres niet kan worden aangemerkt als gebruiker van het perceel is niet meer van belang of de ruimte, die eiseres huurt, een hogere gebruikswaarde heeft als gevolg van de afvoer van hemelwater.
Verweerder heeft eiseres dan ook ten onrechte aangeslagen en vervolgens ten onrechte in bezwaar de aanslag gehandhaafd.
Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard.
De rechtbank vindt geen aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken nu deze kosten niet zijn gesteld.
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de aanslag rioolheffing;
- verstaat dat verweerder aan eiseres het griffierecht van € 297,-- vergoedt.
Aldus gedaan door mr. W.M.B. Elferink, rechter, en door deze en K.M van der Zalm, griffier, ondertekend.
Uitgesproken in het openbaar op 21 april 2010.
Afschrift aangetekend
verzonden aan partijen op:
IL
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.