ECLI:NL:RBALM:2010:BO8862

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
22 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09 / 1168 AW V1 A
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongevraagd ontslag wegens plichtsverzuim van een parkeercontroleur

In deze zaak gaat het om het ongevraagd ontslag van eiser, een parkeercontroleur, door zijn werkgever, Stadstoezicht Almelo B.V., wegens plichtsverzuim. Eiser was sinds 1 april 2001 in dienst en had zijn arbeidsovereenkomst met Veiligheid Almelo B.V. beëindigd om per 1 november 2009 in vaste dienst te treden bij Stadstoezicht voor 36 uur per week. De werkgever had eerder al disciplinaire maatregelen tegen eiser genomen, waaronder de intrekking van zijn aanspraak op vakantie wegens plichtsverzuim in 2007. In februari 2009 werd een intern onderzoek ingesteld naar het gedrag van eiser, waarbij hij beschuldigd werd van het koffiedrinken op externe locaties tijdens diensttijd en selectief bekeuren van foutparkeerders. Eiser werd op 16 februari 2009 geschorst en op 9 april 2009 ontslagen.

De rechtbank oordeelde dat eiser zich niet als een goed ambtenaar had gedragen door regelmatig koffie te drinken op externe locaties, wat in strijd was met de gedragsregels. Daarnaast had hij selectief gehandeld door bepaalde foutparkeerders niet te bekeuren, wat zijn handhavingstaak in gevaar bracht. Eiser voerde aan dat hij niet de enige was die deze gedragingen vertoonde, maar de rechtbank oordeelde dat hij niet kon aantonen dat andere collega’s niet gestraft waren voor vergelijkbaar gedrag. De rechtbank concludeerde dat de werkgever bevoegd was om eiser te ontslaan en dat de opgelegde disciplinaire maatregel niet onevenredig was aan de ernst van het plichtsverzuim.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond, waardoor het ontslag in stand bleef. Eiser heeft de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep aan te tekenen bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Sector bestuursrecht
Registratienummer: 09 / 1168 AW V1 A
uitspraak van de meervoudige kamer
in het geschil tussen:
[naam],
wonende te [woonplaats], eiser,
gemachtigde: mr. F.F. van Norel, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand te Leusden,
en
Stadstoezicht Almelo B.V.,
gevestigd te Almelo, verweerder,
gemachtigde: mr. M.J. Kolijn-van de Merwe, werkzaam bij CAPRA te Zwolle.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder d.d. 14 oktober 2009.
2. Procesverloop
Verweerder heeft eiser bij brief van 19 maart 2009 in kennis gesteld van het voornemen hem ongevraagd ontslag als bedoeld in artikel 8:13 van de CAR/UWO te verlenen wegens plichtsverzuim. Voorts is eiser bij dat besluit met ingang van 19 maart 2009 geschorst op grond van artikel 8:15:1, eerste lid, aanhef en onder a, van de CAR/UWO tot de datum waarop het ontslag zal ingaan. Gedurende deze schorsing wordt eisers bezoldiging op grond van artikel 8:15:2, tweede en derde lid, van de CAR/UWO geheel ingehouden.
Eiser heeft bij brief van 23 maart 2009 zijn (voorlopige) zienswijze ten aanzien van de schorsing en het ontslagvoornemen kenbaar gemaakt.
Verweerder heeft eiser bij brief van 24 maart 2009 tot 3 april 2009 de gelegenheid geboden om een aanvullende zienswijze in te dienen. In die brief heeft verweerder voorts aan eiser meegedeeld dat zijn brief van 23 maart 2009 tevens wordt aangemerkt als bezwaar tegen de schorsing met ingang van 19 maart 2009 op grond van artikel 8:15:1, eerste lid, aanhef en onder a, van de CAR/UWO. Eiser is daarbij in de gelegenheid gesteld om binnen 4 weken de gronden van zijn bezwaar in te dienen.
Eiser heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid een aanvullende zienswijze in te dienen.
Bij besluit van 8 april 2009 heeft verweerder eiser per 9 april 2009 ontslag verleend met toepassing van artikel 8:13 van de CAR/UWO.
Bij brief van 14 april 2009, met bijlagen, heeft eisers gemachtigde in antwoord op verweerders brief van 24 maart 2009 de aanvullende gronden van het bezwaar tegen het besluit tot schorsing zonder behoud van salaris ingediend.
Bij brief van 23 april 2009 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen het ontslagbesluit van 8 april 2009. Na kennisneming van het onderzoeksrapport van maart 2009 heeft eiser zijn bezwaar nader aangevuld bij een schrijven van 28 september 2009, gericht aan de bezwarencommissie Algemene Rechtspositionele Aangelegenheden van de gemeente Almelo (hierna te noemen: de bezwarencommissie). In dat schrijven geeft eiser aan dat hij afziet van een mondelinge toelichting van zijn bezwaren.
Op 2 oktober 2009 heeft eiser aan de secretaris van de bezwarencommissie meegedeeld dat hij met het oog op een spoedige beslissing akkoord gaat met een beslissing op zijn bezwaren door verweerder zonder advies van de bezwarencommissie.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eiser tegen de hem opgelegde schorsing met volledige inhouding van bezoldiging ingaande 19 maart 2009 en de disciplinaire maatregel van ongevraagd ontslag per 9 april 2009 ongegrond verklaard.
Blijkens het beroepschrift van 29 oktober 2009 kan eiser zich niet met dit besluit verenigen.
Verweerders gemachtigde heeft op 15 december 2009 een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank van 25 november 2010, waar eiser in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. F.F. van Norel, voornoemd, terwijl verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. M.J. Kolijn-van de Merwe, voornoemd, en mevrouw R. Scheffer-ten Napel, werkzaam bij Stadstoezicht Almelo B.V.
3. Overwegingen
Bij de beoordeling van het geschil gaat de rechtbank uit van de volgende feiten.
Eiser is per 1 april 2001 aangesteld als parkeercontroleur in vaste dienst bij verweerder voor 16 uur per week. Daarnaast was eiser voor 18 uur per week werkzaam als parkeercontroleur op arbeidsovereenkomst bij Veiligheid Almelo B.V.
Met ingang van 1 november 2009 is eiser aangesteld als parkeercontroleur in vaste dienst bij verweerder voor 36 uur per week. Eisers arbeidsovereenkomst van 18 uur per week bij Veiligheid Almelo B.V. is met ingang van diezelfde datum geëindigd.
Bij besluit van 28 juni 2007 heeft verweerder aan eiser op grond van artikel 16:1:2, eerste lid, aanhef en onder c, van de CAR/UWO de disciplinaire maatregel opgelegd van intrekking van de aanspraak op vakantie van 1 dag wegens plichtsverzuim. Het plichtsverzuim bestond er uit dat eiser op 25 april 2007, toen hij dienst had als parkeercontroleur, in strijd met de op 30 oktober 2006 en 25 augustus 2007 bekendgemaakte regels samen met zijn collega controleur naar de dependance van verweerder aan het Stationsplein te Almelo is gereden en daar geruime tijd heeft gepauzeerd en koffie heeft gedronken. Eiser heeft tegen dit besluit geen rechtsmiddelen aangewend.
In februari/maart 2009 is een intern onderzoek ingesteld naar gedragingen van eiser als parkeercontroleur, te weten koffiedrinken in diensttijd op externe adressen en selectief bekeuren van foutparkeerders. Bij wijze van ordemaatregel heeft verweerder eiser met ingang van 16 februari 2009 geschorst voor de duur van het onderzoek.
Blijkens zijn beroepschrift heeft eiser alleen beroep aangetekend tegen de beslissing op bezwaar voor zover daarbij het bezwaar tegen het strafontslag wegens ernstig plichtsverzuim ongegrond is verklaard. Derhalve is niet in geschil het besluit tot schorsing en de inhouding van eisers bezoldiging gedurende deze schorsing.
Primair stelt eiser zich op het standpunt dat er geen sprake is van ernstig plichtsverzuim. Subsidiair is hij van mening dat de getroffen maatregel onevenredig is.
Ingevolge artikel 16:1:1, eerste lid van de CAR/UWO, voor zover hier van belang, kan de ambtenaar die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt deswege disciplinair worden gestraft.
Ingevolge artikel 16:1:1, tweede lid, van de CAR/UWO omvat plichtsverzuim zowel het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van iets dat een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
Op grond van artikel 8:13 kan als disciplinaire straf aan de ambtenaar ongevraagd ontslag verleend worden.
Verweerder heeft het strafontslag gebaseerd op drie gedragingen van eiser. Samengevat komen deze er op neer dat eiser onder diensttijd veelvuldig op externe adressen koffie heeft gedronken, dat eiser selectief heeft bekeurd en dat hij oncollegiaal en intimiderend collega’s heeft benaderd.
Koffiedrinken op externe adressen tijdens de dienst
Gelet op de verklaringen die eiser tegenover de rapporteur in het kader van het interne onderzoek heeft afgelegd op 17 februari 2009 en 6 maart 2009 en die door hem mede zijn ondertekend, neemt de rechtbank als voldoende vaststaand aan dat eiser tijdens zijn dienst als parkeercontroleur/toezichthouder bij Stadstoezicht Almelo al dan niet in gezelschap van collega’s regelmatig heeft gepauzeerd en koffie heeft gedronken op externe locaties, waaronder privé-adressen en winkels. Op straat kwam eiser tijdens de uitvoering van zijn werk als parkeercontroleur/toezichthouder regelmatig in contact met mensen die hem wel eens uitnodigden om een kop koffie te komen drinken. Op die manier heeft eiser in de loop van de tijd een netwerk van verschillende koffieadressen opgebouwd, verdeeld over het centrum van Almelo. Eisers heeft deze koffieadressen regelmatig bezocht omdat hij behoefte had aan sociale contacten en niet alleen bezig wilde zijn met het schrijven van bekeuringen. De frequentie en duur van de bezoeken aan de koffieadressen liepen uiteen, maar deze vonden in elk geval op 3 à 4 dagen per week ongeveer 2 keer per dag plaats. Die bezoeken duurden gemiddeld 15 minuten. Het kwam echter ook wel voor dat eiser 3 of 4 koffieadressen per dag bezocht en dat die bezoekjes 30 tot 45 minuten duurden.
Het mag zo zijn dat een concreet verbod op het koffiedrinken op externe locaties ontbreekt in de Werkinstructie of de Gedragscode, wel zijn er naar aanleiding van negatieve publiciteit over het feit dat medewerkers van Stadstoezicht zich teveel zouden bezighouden met koffiedrinken en daardoor hun controlewerkzaamheden op straat zouden verwaarlozen, op 30 oktober 2006 en 25 augustus 2007 per e-mail instructies aan het personeel gestuurd waarbij hun is verboden koffie te drinken op de stationslocatie en de Kolkschool. Eiser heeft niet ontkend dat hij op de hoogte was van het bestaan van de Werkinstructie en de Gedragscode en de inhoud ervan kende. Nu niet is gebleken dat één van beide stukken na de vaststelling ervan is gewijzigd of herzien, mocht van eiser worden verwacht dat hij in overeenstemming daarmee handelde. Bovendien dient eiser zich bij de uitoefening van zijn functie als een goed ambtenaar te gedragen. Het veelvuldig in diensttijd koffiedrinken op externe locaties, waaronder privé-adressen en winkels, kan bezwaarlijk als zodanig worden aangemerkt. Dat het frequente bezoek van eiser aan externe koffieadressen naar zijn zeggen niet afweek van dat van collega’s die daarvoor niet zijn bestraft, doet op zich niet af aan het verwijtbare karakter ervan.
Selectief bekeuren
Gelet op eerdergenoemde verklaringen van eiser tegenover de rapporteur in het interne onderzoek neemt de rechtbank voorts als voldoende vaststaand aan dat eiser door zijn netwerk van koffieadressen in de binnenstad van Almelo geleidelijk in een situatie is geraakt waarin hij moeite had om zijn handhavingstaak correct en volledig uit te voeren. Eiser zag soms geparkeerde auto’s staan die hij herkende als auto’s van personen die deel uitmaakten van zijn netwerk van koffieadressen. Daarbij is het voorgekomen dat eiser soms bewust deze auto’s negeerde en niet handhavend is opgetreden. Eiser voelde zich in die situatie ongemak-kelijk omdat hij enerzijds sympathie had voor de eigenaar/bestuurder van de auto omdat deze hem gelegenheid bood voor koffie en een praatje en anderzijds uit hoofde van zijn hand-havingstaak diezelfde persoon diende te bekeuren. Vanwege de botsende belangen koos eiser er regelmatig voor om de overtreding als niet gezien te behandelen en geen bekeuring uit te schrijven. Dat het bij het selectief bekeuren alleen ging om toepassing van de zogenoemde ’pardontijd’ bij overschrijding van de maximum parkeertijd dan wel de vaststelling of sprake is van laden en lossen, acht de rechtbank gelet op eisers eigen verklaringen onvoldoende aannemelijk.
Oncollegiaal en intimiderend benaderen van collega’s
Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende komen vast te staan dat eiser zich heeft schuldig gemaakt aan het oncollegiaal of intimiderend benaderen van collega’s. Uit het onderzoeksrapport blijkt slechts dat één collega melding maakt van de opmerking: “Als je mij iets flikt, dan zal ik ervoor zorgen dat je geen aanstelling bij de parkeergroep krijgt”, althans woorden van gelijke strekking. De betreffende collega verklaart dat hij deze opmerking als een regelrechte bedreiging heeft ervaren en er behoorlijk mee zat. De aanleiding voor deze opmerking van eiser is de betreffende collega niet bekend, maar hij vermoedt dat eiser hiermee zijn superioriteit wilde laten blijken. De rechtbank acht deze enkele verklaring onvoldoende om aan te nemen dat eiser een opmerking in genoemde bewoordingen of woorden van gelijke strekking daadwerkelijk heeft gemaakt. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de datering van het voorval “ergens in 2002/2003” onvoldoende concreet is en de opmerking bovendien zou zijn gemaakt in een gesprek dat onder vier ogen heeft plaatsgevonden, zodat een en ander niet door getuigen kan worden bevestigd.
Een andere collega heeft gezegd dat eiser in de lift tegen haar heeft gezegd dat wanneer zij hem ‘iets zou flikken’ hij haar ‘er flink bij zou naaien’. Ook hierbij geldt dat er geen getuigen zijn die dit kunnen bevestigen. De rechtbank is daarom ook ten aanzien van deze opmerking van oordeel dat onvoldoende vaststaat dat eiser deze heeft gemaakt.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat eiser zich door het koffiedrinken op externe adressen tijdens zijn dienst als parkeercontroleur/toezichthouder en het selectief uitoefenen van zijn handhavingstaak niet heeft gedragen als een goed ambtenaar en zich derhalve heeft schuldig gemaakt aan plichtsverzuim. Voorts is niet gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan eiser van dat plichtsverzuim geen verwijt kan worden gemaakt. Verweerder was daarom bevoegd om eiser in verband daarmee disciplinair te straffen.
Ten slotte is de rechtbank van oordeel dat de aan eiser opgelegde disciplinaire straf van ontslag niet onevenredig is aan de ernst en mate van het vastgestelde plichtsverzuim. Daarbij heeft de rechtbank laten meewegen dat eiser in 2007 ook al eens disciplinair is bestraft voor het ongeoorloofd pauzeren en koffiedrinken in diensttijd, zodat hij een gewaarschuwd man was. Het was eiser bekend dat door verweerder veel belang wordt gehecht aan het imago van de parkeercontroleurs bij de burger en dat het koffiedrinken op verschillende locaties daaraan een negatieve bijdrage leverde. Niettemin heeft hij zich nadien opnieuw gedurende langere tijd schuldig gemaakt aan vergelijkbaar plichtsverzuim, waarvan hij bovendien wist of kon weten dat hij zich daarmee in een belangenconflict kon begeven. Eiser heeft nog gesteld dat collega’s ook veelvuldig koffie dronken tijdens diensttijd en dat zij niet zijn bestraft.
Voor zover eiser hiermee een beroep beoogt te doen op het gelijkheidsbeginsel kan dit niet slagen nu concrete onderzoeksgegevens over de betreffende collega’s ontbreken zodat niet kan worden beoordeeld of daarbij sprake is van gelijke gevallen. Overigens heeft verweerder in dat verband in het verweerschrift opgemerkt dat ook tegen collega’s van eiser bij wie normoverschrijdend gedrag is geconstateerd, passende maatregelen zijn getroffen. Verweerder wijst er echter op dat de frequentie van het koffiedrinken bij eiser beduidend hoger was dan bij collega’s, terwijl eiser bovendien nog ander gedrag ten laste is gelegd. De vergelijking met collega’s gaat volgens verweerder daarom ook niet op. Eiser heeft deze opmerkingen van verweerder niet weersproken, zodat de rechtbank ervan uitgaat dat ze juist zijn. Ook heeft eiser nog aangevoerd dat zijn handelwijze door de leiding is gedoogd. Eiser heeft zijn standpunt evenwel niet met feiten onderbouwd, zodat de rechtbank daaraan voorbij gaat.
De rechtbank is op grond van het vorenoverwogene van oordeel dat het bezwaar van eiser tegen het strafontslag op goede gronden ongegrond is verklaard, zodat het bestreden besluit in stand kan worden gelaten. Voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb bestaat geen aanleiding.
Beslist wordt derhalve als volgt.
4. Beslissing
De Rechtbank Almelo,
Recht doende:
verklaart het beroep ongegrond.
Tegen deze uitspraak staat binnen zes weken na verzending hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.
Aldus gedaan door mr. R.J. Jue als voorzitter, en mrs. J.H. Keuzenkamp en E.C.R. Schut als leden, in tegenwoordigheid van G. Kootstra, griffier.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op 22 december 2010.
Afschrift verzonden op
IL