ECLI:NL:RBALM:2010:BO8861

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
22 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10 / 307 AW W1 A
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag wegens ongeschiktheid voor de functie van basispolitiefunctionaris

In deze zaak gaat het om het ontslag van eiser, een basispolitiefunctionaris bij de Regiopolitie Twente, wegens ongeschiktheid voor zijn functie. De rechtbank heeft de zaak behandeld naar aanleiding van het bestreden besluit van de Korpsbeheerder van de Regiopolitie Twente, dat op 1 maart 2010 was genomen. Eiser was op 12 juni 2009 op de hoogte gesteld van het voornemen tot ontslag, waarbij hij werd beschuldigd van plichtsverzuim en ongeschiktheid. Na een schriftelijke zienswijze en een hoorzitting, werd op 3 september 2009 het ontslag verleend, dat eiser vervolgens aanvocht.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de Korpsbeheerder op goede gronden tot het ontslag is gekomen. Eiser had risicovolle contacten met personen met een criminele achtergrond, bezocht frequent casino's en had een niet-gemeld bezoek aan Bulgarije. De rechtbank oordeelde dat deze gedragingen niet verenigbaar zijn met de functie van politiefunctionaris en dat eiser, ondanks eerdere waarschuwingen, zijn gedrag niet had aangepast. De rechtbank concludeerde dat eiser de eigenschappen en mentaliteit ontbeert die noodzakelijk zijn voor een goede vervulling van zijn functie.

De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en het bestreden besluit in stand gelaten. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep aantekenen bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer op 22 december 2010.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Sector bestuursrecht
Registratienummer: 10 / 307 AW W1 A
uitspraak van de meervoudige kamer
in het geschil tussen:
[naam],
wonende te [woonplaats], eiser,
gemachtigde: mr. B.J. van Beek, advocaat te Enschede,
en
de Korpsbeheerder van de Regiopolitie Twente,
verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder d.d. 1 maart 2010.
2. Procesverloop
Eiser was werkzaam als basispolitiefunctionaris bij de cluster Noord-Oost Twente van de Regiopolitie Twente. Op 12 juni 2009 heeft verweerder aan eiser het voornemen bekend gemaakt om hem primair met toepassing van de artikelen 76 en 77, eerste lid, onder j, van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) met ingang van 1 september 2009 de straf van ontslag op te leggen wegens verdenking van plichtsverzuim en hem subsidiair met toepassing van artikel 94, eerste lid, aanhef en onder g, van het Barp per die datum ontslag te verlenen wegens ongeschiktheid anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken.
Op 18 augustus 2009 heeft eiser zijn schriftelijke zienswijze ten aanzien van het voorgenomen ontslag kenbaar gemaakt, waarna hij van de mogelijkheid gebruik heeft gemaakt om zijn zienswijze mondeling toe te lichten.
Bij besluit van 3 september 2009 heeft verweerder eiser met ingang van 1 november 2009 ontslag verleend wegens ongeschiktheid voor zijn functie anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken. Het voornemen tot strafontslag is bij dat besluit ingetrokken.
Tegen dat besluit heeft eiser op 2 oktober 2009 bezwaar gemaakt.
Eiser is op 1 december 2009 gehoord door de bezwarenadviescommissie. In haar advies aan verweerder van 24 februari 2010 komt de commissie tot de conclusie dat het besluit van 3 september 2009 op goede gronden is genomen en dat het ongeschiktheidsontslag op grond van artikel 94, eerste lid, aanhef en onder g, van het Barp gehandhaafd kan blijven. De commissie geeft verweerder in overweging om de mogelijkheden van een ontslag met toepassing van artikel 95 van het Barp te onderzoeken.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder op de daarin genoemde gronden, welke hier als herhaald en ingelast worden beschouwd, het besluit van 3 september 2009 in stand gelaten en het verzoek om vergoeding van schade afgewezen. Verweerder heeft overwogen dat hij in de feiten en omstandigheden geen enkele aanleiding ziet om toepassing te geven aan artikel 95 van het Barp alleen om de reden dat eiser in dat geval verzekerd zou zijn van een uitkering.
Blijkens het beroepschrift kan eiser zich niet met dit besluit verenigen.
Verweerder heeft op 12 april 2010 een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank van 25 november 2010, waar eiser in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. B.J. van Beek, voornoemd. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door dr. mr. F.J. van der Vaart, advocaat te Enschede, en mr. E. Bruinsma-van Straten en H. de Boer, beiden werkzaam bij de Regiopolitie Twente.
3. Overwegingen
In geschil is de vraag of het bestreden besluit, waarbij verweerder het besluit om eiser met ingang van 1 november 2009 ontslag te verlenen wegens ongeschiktheid voor zijn functie anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken ongewijzigd heeft gehandhaafd, in rechte in stand kan worden gelaten.
Gelet op de door verweerder toegepaste ontslaggrond van artikel 94, eerste lid, aanhef en onder g, van het Barp dient de rechtbank in de eerste plaats te beoordelen of verweerder op goede gronden tot de conclusie is gekomen dat betrokkene anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken ongeschikt was voor zijn functie. Dienaangaande overweegt de rechtbank het volgende.
Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB; onder meer de uitspraak van 10 november 2005, LJN: AU6977, gepubliceerd in TAR 2006, 85) moet de ongeschiktheid - zich uitend in het ontbreken van eigenschappen, mentaliteit en instelling die voor het op goede wijze vervullen van de functie vereist zijn - worden aangetoond aan de hand van concrete gedragingen van de ambtenaar.
Blijkens het bestreden besluit zijn - kort samengevat - aan het ongeschiktheidsontslag van eiser de volgende, bij een intern onderzoek vastgestelde feiten ten grondslag gelegd:
a. het onderhouden van risicovolle contacten met personen met een criminele achtergrond;
b. veelvuldig casinobezoek/deelname aan pokertoernooien;
c. een niet gemeld bezoek met een vriend aan Bulgarije, dat hem eerder was verboden/ontraden;
d. het waarschuwen van een vriend voor een alcoholcontrole op 29 maart 2007.
Verweerder heeft er zowel in de stukken als ter zitting op gewezen dat eisers superieuren op 31 januari 2005 naar aanleiding van enkele voorvallen een gesprek met eiser hebben gehad over diens integriteit en dat eiser toen is gewaarschuwd, onder meer voor het onderhouden van risicovolle contacten. Voorts is geconcludeerd, dat eisers gedrag voortaan “onder een vergrootglas” zal worden bekeken. Eiser heeft tijdens dat gesprek toegegeven dat hij waarschijnlijk te naïef is geweest en zich te weinig bewust is geweest van zijn positie als politiefunctionaris. Het desbetreffende gespreksverslag is door eiser voor akkoord getekend.
In het ontslagbesluit heeft verweerder onder meer overwogen dat eiser tussen 1 januari 2005 en 3 juni 2007 274 keer een casino heeft bezocht. In de meeste gevallen betrof dat het casino in Enschede. Eiser bezocht het casino vooral in verband met pokertoernooien. Verweerder acht een dergelijke levensstijl, gelet op de hoge frequentie van deze bezoeken, niet passend voor een politiefunctionaris. Verweerder wijst erop dat eiser mede door deze bezoeken onvoldoende afstand heeft kunnen bewaren tot personen van wie hij wist of had moeten weten dat ze in het criminele circuit verkeerden. Volgens verweerder kon het deelnemen aan deze toernooien tot grote financiële risico’s voor eiser leiden. Voorts acht verweerder het onbegrijpelijk, dat eiser als koerier een grote som geld bij een woonwagenkamp in ontvangst heeft genomen om dat geld later weer bij anderen af te leveren.
Bovendien heeft eiser verzuimd om melding te maken van een bezoek aan Bulgarije in september 2005. In het gesprek van 31 januari van dat jaar was hij al voor de consequenties van een dergelijk bezoek gewaarschuwd, met als gevolg dat het bezoek toen achterwege is gebleven. Verweerder acht het dan ook onbegrijpelijk dat eiser het latere bezoek niet aan zijn superieuren heeft gemeld. Tot slot heeft eiser aan een vriend doorgegeven dat op een bepaalde plaats een alcoholcontrole werd gehouden. Dit is gedrag dat van een integer optredende politiefunctionaris niet kan worden getolereerd, aldus verweerder.
Eiser ontkent niet dat er op 31 januari 2005 een gesprek met hem is gevoerd met de hiervoor genoemde strekking, doch hij wijst erop dat hij nooit een officiële waarschuwing heeft gekregen. Voorts heeft hij ter zitting aangevoerd dat verweerder het aantal bezoeken aan het casino sterk overdrijft. Volgens hem kwam hij niet vaker dan 2 à 3 keer per week in het casino en dan vooral voor het deelnemen aan pokertoernooien. Bezoeken met die frequentie konden volgens hem het imago van de politie niet schaden, te meer daar hij niet in Enschede maar in Almelo werkzaam was. Hij wijst erop dat hij in het gesprek van 31 januari 2005 niet is gewaarschuwd voor casinobezoek, hoewel die bezoeken toen al wel plaats vonden.
Voorts begrijpt eiser niet waarom het vakantiebezoek, dat hij met iemand van onbesproken gedrag aan Bulgarije heeft gebracht, aan zijn superieuren gemeld had moeten worden. Het was hem niet verboden om naar Bulgarije te reizen. Wat betreft het overbrengen van een grote som geld geeft eiser toe dat hij zich misschien uit naïviteit heeft blootgesteld aan risico’s, maar hij bestrijdt dat hij zich in zijn functie schuldig zou hebben gemaakt aan verwerpelijk gedrag.
De rechtbank overweegt in de eerste plaats dat eiser in het gesprek van 31 januari 2005 door de korpsleiding voldoende is gewaarschuwd voor het onderhouden van risicovolle contacten met personen met een criminele achtergrond. Bovendien werd een gepland bezoek aan Bulgarije hem toen ernstig ontraden. Dit betekent volgens de rechtbank, dat eiser destijds op zijn gedrag is aangesproken. De omstandigheid dat er geen formele waarschuwing is gevolgd maakt dit niet anders. Eisers opmerking, dat het casinobezoek hem toen niet is ontraden, snijdt geen hout, aangezien verweerder eind januari 2005 nog niet over de gegevens van die bezoeken kon beschikken.
Met verweerder moet worden geconstateerd, dat eiser ondanks deze duidelijke waarschuwing zijn gedrag nadien niet heeft veranderd. Het veelvuldige casinobezoek bracht eiser in contact met personen met criminele antecedenten, van wie hij zich beroepshalve verre had moeten houden. Deze situatie leidde onder meer tot het als koerier optreden voor het overbrengen van een aanzienlijk geldbedrag, welk gedrag naar het oordeel van de rechtbank niet kan worden gerechtvaardigd door dit als naïef te bestempelen. In de eerste plaats had eiser op
31 januari 2005 al toegegeven dat hij te naïef was geweest en in de tweede plaats mag van een medewerker die sedert 1987 bij de politie werkzaam is worden verwacht dat hij beseft welke activiteiten niet met de uitoefening van zijn functie verenigbaar zijn. Daarbij komt volgens de rechtbank geen betekenis toe aan de omstandigheid dat eiser destijds in Almelo werkzaam was, aangezien het hier gaat om eisers gedrag als functionaris van de Regiopolitie Twente.
Het bezoek aan Bulgarije in september 2005 had, anders dan eiser ter zitting heeft betoogd, geen betrekking op een vakantiereis maar op een bezoek in verband met eventuele investeringen in onroerend goed aldaar. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser in januari 2005 door zijn superieuren gewaarschuwd voor de consequenties van dit soort bezoeken. De door eiser aangevoerde omstandigheid dat zijn collega’s van dit bezoek op de hoogte waren maakt niet dat verweerder dit gedrag niet als onaanvaardbaar kon aanmerken. Dit geldt ook voor het doen van mededelingen omtrent alcoholcontroles aan anderen.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser de eigenschappen, mentaliteit en instelling mist die nodig zijn voor een goede vervulling van zijn functie. Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting is eiser zich, ook nadat hij in januari 2005 was gewaarschuwd, onvoldoende bewust van zijn positie als politiefunctionaris. Eiser bagatelliseert de gevolgen van zijn gedragingen, wijst ook nu weer op naïviteit zijnerzijds, maar geeft er op deze wijze blijk van niet te beschikken over het voor het uitoefenen van zijn functie vereiste inzicht in de veiligheidsrisico’s die aan die gedragingen zijn verbonden. Dit betekent dat verweerder zich terecht en op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat eiser, anders dan wegens ziels- of lichaamsgebreken, ongeschikt is voor zijn functie, zodat hij bevoegd was eiser met toepassing van artikel 94, eerste lid, aanhef en onder f, van het Barp te ontslaan.
Vervolgens is de vraag aan de orde of verweerder in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. Gelet op hetgeen hierboven is overwogen, mocht verweerder het dienstbelang laten prevaleren boven het belang van eiser bij handhaving van zijn dienstverband.
Ten slotte merkt de rechtbank nog op dat volgens vaste jurisprudentie van de CRvB (zie de uitspraak van 15 juni 1995, LJN: ZB5232, gepubliceerd in TAR 1995, 180) in een situatie, waarin ten aanzien van dezelfde feiten verschillende ontslaggronden kunnen worden toegepast, het uitgangspunt dient te zijn dat aan het bestuursorgaan een keuzevrijheid toekomt, die door de bestuursrechter slechts beperkt kan worden getoetst. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten om geen nader onderzoek te doen naar de mogelijkheid van een eventueel ontslag met toepassing van artikel 95 van het Barp, zoals door de commissie in overweging was gegeven en daarbij ook overigens niet heeft gehandeld in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit in rechte in stand kan worden gelaten. Voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht bestaat geen aanleiding.
Beslist wordt derhalve als volgt:
4. Beslissing
De Rechtbank Almelo,
Recht doende:
verklaart het beroep ongegrond.
Tegen deze uitspraak staat binnen zes weken na verzending hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.
Aldus gedaan door mr. J.H. Keuzenkamp als voorzitter en mrs. R.J.Jue en E.C.R. Schut als leden, in tegenwoordigheid van G. Kootstra, griffier.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op 22 december 2010.
Afschrift verzonden op
IL