RECHTBANK ALMELO
Sector strafrecht
parketnummer: 08/710269-10
datum vonnis: 17 december 2010
Vonnis (promis) op tegenspraak van de rechtbank Almelo, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie in het arrondissement Almelo tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] [geboorteland], op [1987],
wonende te [woonplaats],
thans verblijvende in het PPC te Amsterdam.
1. Het onderzoek op de terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 28 juli 2010, 22 oktober 2010 en 3 december 2010. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. C.P. Dronkers en van hetgeen door de verdachte en diens raadsman mr. P.J. van den Hoogen, advocaat te Eindhoven, naar voren is gebracht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 12 april 2010 al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd.
Voluit luidt de tenlastelegging aan de verdachte, dat:
hij op of omstreeks 12 april 2010 te Goor, gemeente Hof van Twente, opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer] met een mes in de hals en/of de nek en/of de rug en/of de schouder(s) en/of de borst en/althans (elders) in het lichaam gestoken en/of gesneden, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
3. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de tenlastegelegde moord bewezen te verklaren, verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging en te gelasten dat verdachte ter beschikking wordt gesteld, met bevel dat hij van overheidswege wordt verpleegd.
De civiele vordering behoort als voorschot te worden toegewezen tot een bedrag van
€ 5.000,00 en oplegging daarbij van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
5. De beoordeling van het bewijs
5.1 De vaststaande feiten
De onderstaande feiten volgen rechtstreeks uit de bewijsmiddelen en hebben bij de behandeling van de zaak niet ter discussie gestaan. Het vaststellen van deze feiten behoeft daarom geen andere motivering door de rechtbank dan een verwijzing naar de betreffende bewijsmiddelen .
Op 12 april 2010 is verdachte, met medeneming van een vleesmes, vanuit zijn woning aan de [adres] te [woonplaats], gemeente Hof van Twente naar de school, gevestigd aan [adres] te [vestigingsplaats] gegaan, waar hij met dat mes een man heeft neergestoken. Die man, [slachtoffer], is diezelfde dag, als gevolg van meermalen opgelopen scherprandig perforerend geweld op zijn lichaam, overleden.
5.2 De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het feit, te weten moord, bewezen kan worden verklaard. Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte met een mes [slachtoffer] heeft gestoken in de hals, de nek, de rug, de schouders en de borst. Tengevolge van die steken is [slachtoffer] overleden. Volgens de officier van justitie is ook sprake van voorbedachten rade, omdat dit blijkt uit de voorbereidingshandeling die verdachte heeft getroffen. Uit de inhoud van met name de getuigenverklaringen blijkt dat er sprake is geweest van een gerichte actie van verdachte.
De verdediging stelt zich primair op het standpunt dat verdachte dient te worden vrijgesproken van zowel de moord als ook de doodslag. De raadsman, die ter terechtzitting een pleitnota heeft voorgedragen, stelt dat voor moord de bestanddelen met “voorbedachten rade” en “opzettelijk” niet bewezen kunnen worden wegens de volledige ontoerekeningsvatbaarheid van zijn cliënt. Het ontbreken van de opzet geldt eveneens voor de doodslag, terwijl ook niet bewezen kan worden dat er sprake is van voorwaardelijke opzet, nu geen sprake is dat verdachte zich “willens en wetens” heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zou intreden.
5.3 De bewijsoverwegingen van de rechtbank
Op 12 april 2010 gaat verdachte van zijn huis naar de school in [vestigingsplaats].
Verdachte heeft die ochtend uit zijn keuken een vleesmes gepakt en deze in zijn schooltas gestopt. Vervolgens is hij op zijn fiets gestapt en is hij naar zijn school in [vestigingsplaats] gefietst. Aldaar aangekomen is hij de school ingelopen. Vervolgens is hij de toiletruimte ingelopen heeft hij het mes uit de tas gehaald en achter zijn broeksband gestopt en heeft hij zijn shirt over het mes getrokken.
Hij is het lokaal ingelopen waarin zich [slachtoffer] reeds bevond, tekende de presentielijst en liep vervolgens direct naar die [slachtoffer]. Hij ging achter [slachtoffer] staan, pakte zijn mes en heeft die [slachtoffer] meerdere keren met dat mes gestoken .
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij niet wist wat hij deed die dag, dat hij wel weet dat hij niet gezegd heeft “I killed him because he killed my family”, dat hij de tolk niet goed kon verstaan, maar dat zijn - door de voorzitter voorgelezen - verklaring van 15 april 2010 op de pagina’s 195 en 196 juist is opgenomen.
Voorts heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat hij zich nu niet meer kan herinneren wat hij destijds tegenover de politie heeft verklaard, mede omdat hij voorafgaand aan de gebeurtenis op 12 april 2010 hashish had gerookt. Ook herinnert hij zich niet hetgeen hij tegenover de rechter-commissaris heeft verklaard.
De [getuige 1] heeft verklaard dat zij op 12 april 2010 omstreeks 8.40 uur bij de [adres] te [vestigingsplaats] kwam, zijnde een locatie van [schoolnaam] waar zij als docente werkzaam is. De rechtbank citeert uit haar verklaring: “Omstreeks 9.05 uur kwam de cursist [slachtoffer] binnen en liep naar een plek in het lokaal. Omstreeks 9.35 uur kwam [verdachte] binnen en tekende de presentielijst. Ik maakte wat ruimte zodat [verdachte] links voor in het lokaal kon gaan zitten. Ik vond het vreemd dat [verdachte] wegliep van de plek die ik voor hem vrij maakte. [Verdachte] liep met ferme pas en in één beweging door naar de achterkant.
Ik zag dat [verdachte] in totaal 6 tot 7 keer een stompende beweging maakte met zijn rechterhand op de borst van [slachtoffer]. Ik zag dat hij [slachtoffer] raakte. Na de eerste stomp ben ik er meteen naartoe gerend en ik pakte de jas van [verdachte] van achteren vast met mijn beide handen.
Ik keek over de rechterkant van de schouder van [verdachte]. Ik weet bijna zeker dat ik zag dat [verdachte] in zijn rechterhand een mes had. Het was een groot mes. [Verdachte] had het mes zo vast dat het met de snijkant naar voren was. Ik zag dat hij meerdere keren, ik denk ongeveer 6 keer, met het mes in zijn hand inhakte op [slachtoffer]. Ik heb in ieder geval één keer gezien dat het mes ver in het lichaam van [slahtoffer] gestoken werd.”
De [getuige 2] heeft op 12 april 2010 verklaard dat hij in september 2009 is begonnen met de inburgeringscursus. Uit zijn verklaring citeert de rechtbank: “De man, [verdachte] (fonetisch), is eerder begonnen met de cursus. Hij is ook een [nationaliteit]. De meneer die vandaag is neergestoken heeft een moeilijke naam en ik zal hem vanaf nu slachtoffer noemen. [Verdachte] was vanmorgen laat. Hij heeft de presentielijst getekend en ik zag dat hij richting het slachtoffer liep. Hij had een schoudertas bij zich. Ik keek pas weer toen ik dat rare geluid hoorde. Het geluid was van iemand die last heeft van zijn hart.
Ik zag dat [verdachte] een groot mes bij zich had. Ik heb gezien dat [verdachte] meerdere keren stak.”
De rechtbank is van oordeel dat verdachte, gelet op voorgaande bewijsmiddelen, [slachtoffer] op 12 april 2010 van het leven heeft beroofd door hem meerdere keren met een mes in het lichaam te steken.
Het opzet op de dood en voorbedachte rade
Uit vorenstaande bewijsmiddelen concludeert de rechtbank dat bewezen is dat verdachte naar de uiterlijke verschijningsvorm, juridisch gezien, opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer]. De rechtbank is van oordeel dat de aard van de gedragingen, het meermalen steken in/bij vitale lichaamsdelen, met zich meebrengt dat als gevolg van de toegebrachte verwondingen de dood van het slachtoffer kan intreden.
Bij de beoordeling van de vraag of bij verdachte sprake was van voorbedachte rade, stelt de rechtbank het volgende voorop. Voorbedachte raad is een bijzondere kwalificatie waardoor het misdrijf een veel ernstiger karakter aanneemt dan doodslag. Voorbedachte raad wijst op een moment van kalm overleg, van bedaard nadenken voorafgaand aan de uitvoering en is het tegenovergestelde van de ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Het begrip wordt geobjectiveerd ingevuld. Niet van belang is dat de verdachte zich daadwerkelijk heeft beraden, maar dat hij hier tijd en gelegenheid toe heeft gehad. Ook het tijdsverloop hoeft daarvoor niet erg lang te zijn.
De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen volgt dat de voorbedachte rade bewezen kan worden.
Uit de handelingen van verdachte in onderling verband en samenhang bezien concludeert de rechtbank dat naar de uiterlijke verschijningsvorm sprake is van een duidelijke voorbereiding en uitvoering van de aanval op het slachtoffer, welke voorbereiding zich over enige tijd heeft uitgestrekt, te weten de tijd van het fietsen van verdachtes woning in [woonplaats] naar de school in [vestigingsplaats] en tenminste de 15 minuten voorafgaande aan het binnengaan van het lokaal, waarin de verdachte twee keer in de gang langs de conciërge [getuige 3] loopt. Daarmee is sprake van voorbedachte rade bij verdachte.
De rechtbank overweegt dat in een geval als deze, waarin met een beroep op een ernstige geestelijke stoornis bij verdachte het opzet wordt bestreden, vooropgesteld moet worden dat zo'n stoornis slechts dan aan de bewezenverklaring van het opzet in de weg staat indien bij verdachte ten tijde van zijn handelen ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen zou hebben ontbroken. Daarvan zal slechts bij hoge uitzondering sprake zijn. De omstandigheid dat een stoornis de gedragskeuzes van verdachte en/of diens gedragingen ten tijde van het tenlastegelegde zodanig heeft beïnvloed dat het bewezenverklaarde niet aan hem zou kunnen worden toegerekend, sluit evenmin uit dat sprake is van voorbedachte rade. (HR 16-03-2010 LJN: BK8507).
In het licht van het vorenstaande komt de rechtbank tot de slotsom dat, gelet op verdachtes handelwijze, niet aannemelijk is dat verdachte ieder inzicht in vorenbedoeld zin heeft ontbroken. Het verweer van de raadsman moet derhalve worden verworpen.
De rechtbank is door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen, dat de verdachte het tenlastegelegde, in primair vorm, heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 12 april 2010 te [vestigingsplaats], gemeente Hof van Twente, opzettelijk en met voorbedachten rade een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer] met een mes in de hals en de nek en de rug en de schouder en de borst gestoken en/of gesneden, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
6. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld bij artikel 289 Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf: moord.
7. De strafbaarheid van de verdachte
Er zijn feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
De psychiater M. Drost en de psycholoog drs. J. Heerschop hebben verdachte onderzocht en over hem gerapporteerd. De psychiater concludeert dat verdachtes handelen rechtreeks voortvloeide uit zijn psychotisch ziektebeeld (schizofrenie) en adviseert hem voor het tenlastegelegde geheel ontoerekeningsvatbaar te achten. De psycholoog heeft de haar gestelde vagen als volgt beantwoord. Bij verdachte is sprake van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van schizofrenie van het paranoïde type. Deze stoornis was ook aanwezig ten tijde van het tenlastegelegde. De vraag “Beïnvloedde de eventuele ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens onderzochtes gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde (zodanig dat het tenlastegelegde daaruit verklaard kan worden)?” wordt door de onderzoeker beantwoord met “Ja”. Beide gedragsdeskundigen concluderen dat verdachte volledige ontoerekeningsvatbaarheid is te achten. De rechtbank neemt die conclusie over en maakt die tot de hare.
8. De op te leggen straf of maatregel
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging, nu verdachte, gelet op de rapportages en de daarin vermelde adviezen van de deskundigen ontoerekeningsvatbaar moet worden geacht voor het plegen van het feit. De officier van justitie vordert daarnaast de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging.
De raadsman heeft aangevoerd, indien de rechtbank wèl tot een veroordeling mocht komen, dat dan de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis (artikel 37 Sr) moet worden opgelegd voor de periode van een jaar.
De rechtbank overweegt het volgende.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een van de ernstigste misdrijven die ons Wetboek van Strafrecht kent. Verdachte heeft door zijn handelen op grove wijze een medemens van het leven beroofd. Hierdoor is onder meer een vrouw haar partner en kinderen hun vader ontnomen.
In de ter terechtzitting voorgedragen slachtofferverklaring heeft de zoon van [slachtoffer] een beeld geschetst van het verdriet dat verdachte door zijn handelen heeft veroorzaakt bij de nabestaanden. Hij spreekt van een traumatische ervaring die in diverse verschijningsvormen invloed heeft gehad en heeft op het dagelijkse leven van zijn moeder, zijn zus en van hem.
De deskundigen Drost en Heerschop schrijven over de kans op herhaling die, zonder behandeling, als groot wordt beoordeeld. De deskundige Drost schrijft onder meer het navolgende. Verdachte is nog steeds psychotisch. De stoornis vormt als zodanig een grote risicofactor voor de kans op herhaling van soortgelijke feiten. Verdachte heeft geen ziekte-inzicht en kan zijn denkbeeld niet relativeren of aan de realiteit toetsen. Hij staat niet positief tegenover behandeling. Door het gebrek aan ziektebesef en –inzicht, met de grote kans op recidive, is een behandeling in ambulant of voorwaardelijk kader niet haalbaar.
Verdachte behoeft een klinische behandeling in een beveiligde omgeving, van voldoende lange duur. Er zijn twee opties: opname in een FPK of opname in een kliniek voor terbeschikkinggestelden. Opname in een FPK zou voor de duur van maximaal 1 jaar kunnen plaatsvinden. Niet uitgesloten is dat het ziektebeeld binnen die termijn teruggedrongen kan worden tot een niveau dat behandeling in een minder beveiligd kader mogelijk maakt. Anderzijds zijn paranoïde wanen vaak therapieresistent, zodat een termijn van een jaar te kort zou zijn. Opname in een tbs-kliniek in het kader van een maatregel terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging biedt de mogelijkheid verdachte zolang te behandelen tot het recidiverisico tot een aanvaardbaar niveau is teruggebracht.
Zowel de behandelaars in een FPK als in een tbs-kliniek zullen vroeg of laat op het punt komen dat verdachte geresocialiseerd moet worden, met het risico van uitzetting.
Beide opties wil de deskundige aan de rechtbank in overweging geven.
Vanuit behandeloogpunt zou een langere behandeltermijn de voorkeur verdienen, omdat niet zeker is dat het ziektebeeld binnen een jaar verbeteren zal. De deskundige heeft een voorkeur voor het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging.
De deskundige Heerschop schrijft onder meer het navolgende. De onderzoeker is van mening dat er sprake is van een volledige ontoerekeningsvatbaarheid. Vanuit de stoornis kampt verdachte met paranoïde wanen, waarin mensen het op zijn leven hebben gemunt. Zolang de psychotische stoornis onbehandeld blijft is het risico op recidive groot. Het ziektebesef en
-inzicht zijn afwezig, overigens passend bij de ziekte schizofrenie. Betrokkene zal niet vrijwillig in behandeling gaan, waardoor het recidive risico hoog zal blijven omdat de stoornis dan onbehandeld blijft. Een behandeling zal alleen een kans van slagen hebben indien er langdurig een juridisch kader wordt gesteld. Mocht de rechtbank besluiten betrokkene als volledig ontoerekeningsvatbaar te beschouwen, dan zou hij onder artikel 37 voor de periode van een jaar opgenomen kunnen worden in een psychiatrisch ziekenhuis. Aansluitend zou hij dan via de Wet Bijzondere Opname Psychiatrisch Ziekenhuis verder begeleid en behandeld kunnen worden. Een nadeel van deze maatregel is dat de behandeling relatief kortdurend van aard is. Het feit dat verdachte momenteel wel medicatie gebruikt, maar nog steeds lijdt aan een psychose is op korte en middellange termijn prognostisch ongunstig te noemen. Een andere maatregel die in overweging genomen kan worden is een terbeschikkingstelling met dwangverpleging. In een dergelijk kader kan betrokkene langdurig behandeld worden en is het mogelijk het recidiverisico naar een aanvaardbaar niveau terug te brengen. Navraag bij de IND leert dat indien verdachte veroordeeld wordt,
de kans aanzienlijk is dat zijn verblijfsvergunning wordt ingetrokken. De kans dat hij opnieuw een verblijfsvergunning krijgt is in het geval van een veroordeling klein en verdachte zal dan Nederland moeten verlaten. Hij zal dan de status ongewenst vreemdeling krijgen.
Indien verdachte met die status in een tbs-setting verblijft zal hij wel kunnen worden behandeld, maar niet worden geresocialiseerd in Nederland, omdat hem geen verlof toegekend mag worden.
De rapporten van de deskundigen zijn naar het oordeel van de rechtbank grondig onderbouwd, terwijl de conclusies logisch volgen uit de bevindingen van de deskundigen.
De rechtbank sluit zich bij de (voorkeurs)conclusies aan, mede gelet op wat de rechtbank uit het onderzoek ter terechtzitting omtrent de persoon van verdachte is gebleken. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verdachte ter zake van het bewezen verklaarde feit niet strafbaar is, omdat hem dat wegens een gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens niet kan worden toegerekend. Daarom dient verdachte te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De rechtbank is met de deskundigen van mening dat een opname in een forensisch psychiatrische kliniek voor de periode van één jaar onvoldoende zekerheden biedt op het terugdringen van het recidivegevaar tot een aanvaardbaar niveau binnen dat jaar.
De rechtbank is van mening dat een dergelijke maatregel geen reële en verantwoorde optie is.
Gelet op het voorgaande is, naar het oordeel van de rechtbank, de maatregel van terbeschikkingstelling dan ook noodzakelijk, nu de veiligheid van anderen dit vereist.
De enkele omstandigheid dat verdachte mogelijk in de toekomst feitelijk moeilijk uit te zetten zal zijn -hetgeen overigens geen statisch gegeven is- doet daar niet aan af.
Bij de belangenafweging die de rechtbank op dit punt heeft gemaakt, moeten aan het hoge recidivevaar, de noodzaak van behandeling voor langere duur en de veiligheid van anderen een zwaarder gewicht worden toegekend.
De rechtbank zal derhalve, nu ook aan de wettelijke voorwaarden van artikel 37a, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht is voldaan, de maatregel van terbeschikkingstelling van de verdachte gelasten. De rechtbank is daarbij van oordeel dat, met name gelet op de inhoud van de omtrent verdachte uitgebrachte rapportages, aan die maatregel thans ook bevel tot verpleging van overheidswege dient te worden gekoppeld.
9. De schade van de benadeelden
9.1 De vordering benadeelde partij
[Benadeelde], wonende te [woonplaats] aan de [adres], heeft zich voorafgaand aan het onderzoek op de zitting, op de wettelijk voorgeschreven wijze als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. Ter terechtzitting heeft mr. T.J.C. Bueters, advocaat te Wijchen en gemachtigde van [benadeelde] voornoemd, de vordering toegelicht.
De benadeelde partij vordert veroordeling van de verdachte tot betaling van - in totaal – € 15.555,42.
De gevorderde schade bestaat uit de volgende posten:
- huur tafels, stoelen, warmtebron en tenten € 327,00
- kosten kerk € 350,00
- broodjes koffietafel € 1.160,00
- broodjes 40 dagen herdenking € 650,00
- huur kerk 40 dagen herdenking € 175,00
- kosten boodschappen rouwbezoek € 762,69
- telefoon en portikosten € 250,00
- reiskosten € 1.399,44
- lening werkgever € 700,00
- 2 weken bezoek familie (extra kosten) € 250,00
- kosten voor rechtsbijstand € 4.891,79
- verlies zelfwerkzaamheid € 108,00
- vliegtickets familie € 4.200,00
- verzekering familie € 331,50
Ook heeft de benadeelde partij gevraagd een schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering weliswaar niet eenvoudig van aard is, maar dat vast staat dat de benadeelde partij schade heeft geleden.
De officier van justitie vordert, bij wege van voorschot, toewijzing van de vordering tot een bedrag van € 5.000,00 nu voldoende aannemelijk is dat de nabestaande van het slachtoffer veel kosten heeft gemaakt. Voor het resterende deel dient de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard. De officier van justitie vordert tevens oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het causaal verband van de opgevoerde kostenposten met betrekking tot het delict ontbreekt en dat het schadeformulier niet volledig is onderbouwd. Bovendien is de civiele vordering niet eenvoudig van aard, zodat de benadeelde partij reeds op die grond in haar vorderingen niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
9.2 De beoordeling van de vordering van de benadeelde partij
De rechtbank is van oordeel dat de [benadeelde] in haar vordering ontvankelijk is en dat door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terecht¬zitting is komen vast te staan dat de verdachte door het bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de nabestaanden van het slachtoffer en naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de door de benadeelden geleden schade. De omstandigheid dat verdachte wordt ontslagen van alle rechtsvervolging staat niet in de weg aan het toewijzen van een vordering van een benadeelde partij op grond van artikel 361, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering.
Ten aanzien van de beoordeling van de opgevoerde schadeposten zoekt de rechtbank aansluiting bij hetgeen is bepaald in het Burgerlijk Wetboek. Gelet op het bepaalde in artikel 6:108 van het Burgerlijk Wetboek komen voor schadevergoeding bij overlijden beperkte schades voor vergoeding in aanmerking. Voor vergoeding komt in aanmerking de schade ontstaan door het derven van levensonderhoud alsmede de kosten van lijkbezorging.
Gezien de ingediende kostenposten is de rechtbank dan ook van oordeel dat de eerste zeven posten van hierboven vermelde schadestaat in ieder geval als in redelijkheid gemaakte kosten in de zin van vorenbedoelde wettelijke bepaling zijn aan te merken.
In de overige in de schadestaat opgevoerde posten is de benadeelde partij naar het oordeel van de rechtbank niet-ontvankelijk in het strafgeding en kan benadeelde partij kan dat deel van de vordering in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 3.674,69 toewijzen.
Daarnaast zal de rechtbank verdachte veroordelen tot betaling van de kosten die de benadeelde partij in verband met de indiening van de vordering benadeelde partij heeft gemaakt. De rechtbank bepaalt deze kosten op 2 punten van het in civiele zaken gehanteerde liquidatietarief (2 x € 452,00), zijnde € 904,00. In de overige opgevoerde kosten van rechtsbijstand is de benadeelde partij naar het oordeel van de rechtbank niet-ontvankelijk in het strafgeding en kan benadeelde partij kan dat deel van de vordering in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
De benadeelde partij heeft toepassing van de maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht verzocht en de officier van justitie heeft dit ook gevorderd.
De rechtbank is van oordeel dat deze maatregel niet aan verdachte kan worden opgelegd.
De maatregel kan alleen worden opgelegd, als de verdachte wegens het schadetoebrengende feit wordt veroordeeld tot een straf. Aan verdachte is in verband met zijn ontoerekeningsvatbaarheid immers geen straf opgelegd en de TBS-maatregel van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht valt niet onder het begrip “straf” zoals bedoeld in artikel 36f van datzelfde wetboek.
10. De toegepaste wettelijke voorschriften
De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen.
Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 37b Sr.
vrijspraak/bewezenverklaring
- verklaart bewezen, dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert: “moord”;
- verklaart verdachte niet strafbaar voor het bewezen verklaarde en ontslaat hem van alle rechtsvervolging;
maatregel
- gelast dat de veroordeelde ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd;
schadevergoeding
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan [benadeelde], wonende te [woonplaats], [adres], van een bedrag van € 3.674,69 (drieduizend zeshonderd en vierenzeventig euro en negenenzestig eurocent);
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door die benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op € 904,00 (negenhonderd en vier euro), alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering.
- bepaalt dat de benadeelde partij voor het resterende deel niet-ontvankelijk is in haar vordering en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Wentink, voorzitter, mr. H. Bloebaum en mr. N.R. Visser, rechters, in tegenwoordigheid van H. Feijer, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 17 december 2010.
Buiten staat
Mr. Visser is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.