RECHTBANK ALMELO
Sector bestuursrecht
Registratienummer: 09 / 1066 WET BN1 A
uitspraak van de meervoudige kamer
[A],
wonende te Enschede, eiseres,
gemachtigde: mr. H.A. Wieringa, werkzaam bij Stichting Univé Rechtshulp te Assen,
Het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Enschede,
verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder d.d. 4 september 2009.
2. Procesverloop
Bij besluit van 2 mei 2005 heeft verweerder, onder het verlenen van een ontheffing van de voorschriften in de bouwverordening betreffende (onder meer) de maximale toegestane bouwhoogte, bouwvergunning verleend voor de bouw van een appartementencomplex met commerciële dienstverlening aan de Boulevard 1945/hoek Brinkstraat (voormalige HTS-locatie) te Enschede.
Bij besluit van 5 juni 2008 heeft verweerder een verzoek van eiseres om vergoeding van de schade als gevolg van de verleende bouwvergunning afgewezen.
Bij besluit van 4 september 2009 heeft verweerder het daartegen door eiseres gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiseres tijdig beroep ingesteld.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 23 november 2010, waar eiseres is verschenen, vergezeld door haar echtgenoot en bijgestaan door mr. H.A. Wieringa, voornoemd. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. R.A. de Wit, werkzaam bij de gemeente Enschede.
3. Overwegingen
Eiseres heeft in 1988 een woning gekocht aan [adres] te Enschede. Dit perceel is gelegen op korte afstand van de inmiddels gerealiseerde bebouwing op het voormalige
HTS-terrein. Het gaat hierbij om de bouw van een woontoren met een hoogte van circa 100 meter en enkele subgebouwen met een hoogte variërend van 15,5 meter tot 35,5 meter. Voorts is direct achter het perceel van eiseres een aantal grondgebonden woningen opgericht met een hoogte van circa 8,50 meter.
Tegen de verleende ontheffing en bouwvergunning heeft eiseres geen bezwaar gemaakt. Eiseres was ten tijde van publicatie van deze besluiten herstellende van een hersenbloeding en was om die reden buiten staat om rechtsmiddelen aan te wenden. Ook nadien heeft eiseres geen bezwaar gemaakt. De ontheffing zowel als de bouwvergunning is inmiddels onherroepelijk.
Na het verlenen van de bouwvergunning is het bestemmingsplan “Boulevard 1945/hoek Brinkstraat (voormalige HTS-locatie)” in werking getreden. In dit bestemmingsplan is de hoogbouw expliciet mogelijk gemaakt. In verband met deze wijziging van het planologische regime heeft eiseres verweerder verzocht haar de geleden planschade te vergoeden. Dit verzoek is door verweerder afgewezen, welke afwijzing in bezwaar in stand is gebleven. Daarbij heeft verweerder eiseres er op gewezen dat zij een verzoek om nadeelcompensatie kan indienen indien zij meent schade te hebben geleden door de verleende bouwvergunning.
Eiseres heeft tegen de afwijzing van haar verzoek om vergoeding van de planschade geen beroep ingesteld. Dit betekent dat (ook) deze beslissing onherroepelijk is. Wel heeft eiseres het advies van verweerder opgevolgd en om nadeelcompensatie verzocht. Zij stelt schade te hebben geleden door de verwezenlijking van het bouwplan, nu daardoor haar uitzicht en persoonlijke levenssfeer is aangetast en sprake is van verminderde zonlichtinval.
Verweerder heeft het verzoek om nadeelcompensatie afgewezen. Aan dit besluit heeft verweerder – kort samengevat – ten grondslag gelegd dat niet is gebleken van onevenredige, buiten het normale maatschappelijke risico vallende en op een beperkte groep burgers of instellingen drukkende schade van eiseres, die voor vergoeding in aanmerking komt. Dit besluit is door verweerder in bezwaar gehandhaafd.
Eiseres kan zich met de afwijzing van haar verzoek om nadeelcompensatie niet verenigen. Zij betoogt, samengevat weergegeven, dat verweerder heeft miskend dat de geleden schade onevenredig is, omdat zij met de bouw van het complex met woontoren geen rekening hoefde te houden toen zij in 1988 haar woning kocht. Daartoe stelt zij dat eind jaren tachtig dit soort inbreidingsplannen niet gebruikelijk waren, terwijl bovendien ten tijde van de aankoop nog een wederopbouwplan gold, dat een maximale bebouwingshoogte toeliet van 32 meter. Thans is voorzien in een bouwplan met een hoogte tot het drievoudige.
De rechtbank overweegt als volgt.
Ten tijde van de aankoop van de woning door eiseres gold ter plaatse als bestemmingsplan het “wederopbouwplan Binnenstad”. Dit wederopbouwplan heeft bij de inwerkingtreding van de herziene Woningwet op 1 oktober 1992 de status als bestemmingsplan verloren. Dientengevolge gold ten tijde van de verleende bouwvergunning enkel het planologisch regime op grond van de bouwverordening.
De bouwvergunning is binnen de mogelijkheden van de bouwverordening verleend. Daartoe behoort immers ook het verlenen van een ontheffing van de maximale hoogte als bedoeld in artikel 2.5.29 van die verordening. Dit betekent echter nog niet dat elke ruimte voor
nadeelcompensatie ontbreekt. Immers, juist in een situatie waarin bij het bestuursorgaan enige discretionaire ruimte bestaat om belangen af te wegen (zoals bij het verlenen van een ontheffing), bestaat tevens ruimte voor nadeelcompensatie. Dat de bij de ontheffing gemaakte belangenafweging onherroepelijk is, zodat de rechtmatigheid daarvan vast staat, doet daaraan niet af, nu deze belangenafweging mede is gemaakt tegen de achtergrond van het belang van vergunninghouder bij het verlenen van de gevraagde vergunning. Een verzoek om nadeelcompensatie op grond van gelijkheid voor de openbare lasten (égalitébeginsel), vergt evenwel een andere benadering.
Nadeelcompensatie kan worden geboden als sprake is van een ontwikkeling die het normaal maatschappelijk risico te buiten gaat en die slechts een beperkte groep rechtssubjecten raakt. De vraag of daarvan sprake is moet worden beantwoord met inachtneming van alle van belang zijnde omstandigheden, waaronder de aard van de overheidshandeling en de omvang van de toegebrachte schade.
De rechtbank overweegt in dit verband als volgt.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht overwogen dat het gebruik maken van de mogelijkheden in de bouwverordening ter plaatse in dit geval als een normale maatschappelijke ontwikkeling moet worden aangemerkt en dat de daaruit voortvloeiende schade in zoverre was te voorzien en voor rekening van eiseres komt. Hiertoe overweegt de rechtbank dat met de verleende ontheffing en bouwvergunning hoogbouw mogelijk wordt gemaakt in een omgeving die gelet op haar structuur en karakter kan worden getypeerd als een centrumgebied van een grote provinciestad. Terecht heeft verweerder gesteld dat niet denkbeeldig is dat een dergelijke omgeving in aanmerking komt voor hoogbouw, te meer nu hoogbouw in het centrum reeds vanaf de jaren zestig aanwezig is. Daarbij speelt, anders dan eiseres betoogt, geen doorslaggevende rol of die ontwikkeling voorzienbaar was toen zij in 1988 haar woning kocht. Hoewel met eiseres moet worden vastgesteld dat ten tijde van de aankoop het wederopbouwplan nog gold, welk een bouwhoogte toeliet tot maximaal
32 meter, gaat het bij het normaal maatschappelijk risico om algemene maatschappelijke ontwikkelingen en nadelen waarmee men rekening kan houden, ook al bestaat geen zicht op de omvang waarin, de plaats waar en het moment waarop deze zich zal concretiseren en de omvang van de nadelen die daaruit eventueel zullen voortvloeien. Dat de hoogbouw zich thans heeft verwezenlijkt in (onder meer) een gebouw met een hoogte van circa 100 meter, maakt niet dat sprake is van een buiten het normaal maatschappelijk risico vallende ontwikkeling. Het is een algemeen bekend gegeven dat de schaarse ruimte en de dure grondprijs in het binnenstedelijk milieu reeds langere tijd noopt tot efficiënt en intensiever ruimtegebruik. Aldus bezien is dan ook geen sprake van een buiten het normale verwachtingspatroon vallende ontwikkeling.
Aan het voorgaande kan worden toegevoegd dat verweerder eveneens terecht heeft opgemerkt dat eiseres ook ten tijde van de aankoop van haar woning kon worden geconfronteerd met hoogbouw en met het hiermee gepaard gaande privacyverlies en verlies van (zon)licht en uitzicht. Immers, ingevolge het wederopbouwplan was direct aangrenzend aan het perceel van eiseres en over de volledige breedte daarvan een woongebouw mogelijk met een hoogte van 32 meter, hetgeen overeenkomt met een gebouw van 10 tot 11 verdiepingen. Dat de hinder die wordt ondervonden van de thans vergunde hoogbouw het drievoudige bedraagt, zoals door eiseres is betoogd, acht de rechtbank niet aannemelijk. Overigens merkt de rechtbank op, zij het hier ten overvloede, dat eiseres ter zitting heeft gesteld dat uit een taxatie zou zijn gebleken dat haar woning door het oprichten van de
hoogbouw € 29.000,- in waarde is gedaald. Desgevraagd heeft zij daarbij erkend dat bij deze taxatie geen rekening is gehouden met de voorheen op grond van het wederopbouwplan bestaande mogelijkheden. Hoewel, anders dan bij een verzoek om planschadevergoeding, bij een verzoek om nadeelcompensatie gebaseerd op het égalitébeginsel geen vergelijking van opvolgende juridische regimes dient te worden gemaakt, kan hier naar het oordeel van de rechtbank worden afgeleid dat de omvang van de schade door de hoogbouw
– planschadetechnisch bezien – als gering moet worden ingeschat.
Het beroep is ongegrond. Er bestaat geen aanleiding verweerder in de proceskosten te veroordelen.
4. Beslissing
De rechtbank Almelo,
- verklaart het beroep ongegrond.
Tegen deze uitspraak staat binnen zes weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te Den Haag.
Aldus gegeven door mr. S.A. van Hoof, voorzitter, en mrs. R.J. Jue en B.C. Maresch-Evers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.E.M. Lever als griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 8 DECEMBER 2010.