ECLI:NL:RBALM:2010:BO6945

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
9 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
116124 KG ZA 2010-292
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van voorschot op huwelijkse voorwaarden in kort geding

In deze zaak heeft de vrouw de man in kort geding gedagvaard met het verzoek om een voorschot van € 12.500 te betalen op de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden, terwijl het huwelijk nog niet is ontbonden. De mondelinge behandeling vond plaats op 1 december 2010, waarbij beide partijen vertegenwoordigd waren door hun advocaten. De vrouw heeft gesteld dat de man haar het gebruik van haar aangepaste auto heeft ontnomen door deze te verkopen, waardoor zij genoodzaakt is een ander vervoermiddel aan te schaffen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er voldoende aanwijzingen zijn dat de echtscheiding zal worden uitgesproken en dat de vrouw recht heeft op het gevorderde bedrag. De voorzieningenrechter heeft de vordering van de vrouw toewijsbaar geacht, maar heeft de man een termijn van 14 dagen gegeven om aan de veroordeling te voldoen. De gevorderde wettelijke rente is afgewezen, en de proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het vonnis is uitgesproken op 9 december 2010 door mr. G.J. Stoové, in aanwezigheid van griffier H.E. Abbink.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Sector Civiel
zaaknummer 116124 KG ZA 2010-292 (ha)
Vonnis in kort geding van 9 december 2010
in de zaak van
[Eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
advocaat: mr. A. Gerards, te Oldenzaal,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat: mr. T.J.H. Zwiers, te Hengelo (O).
Partijen worden hierna de vrouw en de man genoemd.
De procedure
1. De vrouw heeft de man in kort geding gedagvaard. De mondelinge behandeling vond plaats op 1 december 2010. Er verschenen: de vrouw, bijgestaan door mr. Gerards, en de man, bijgestaan door mr. Zwiers.
Vonnis is bepaald op heden.
De feiten
2. Bij de beoordeling van dit geschil wordt uitgegaan van het navolgende.
a) Partijen zijn op 7 oktober 1999 te Hengelo met elkaar gehuwd.
b) Tussen partijen gelden huwelijkse voorwaarden.
c) De man heeft op 8 juni 2010 een verzoek tot echtscheiding bij deze rechtbank ingediend.
d) Bij wege van zelfstandig verzoek heeft de vrouw in die procedure bij verweer-schrift vaststelling van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden verzocht.
Het geschil
3. De vrouw vordert in dit kort geding de man te veroordelen om € 12.500,= aan haar te betalen als voorschot op de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden, en dit bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening, een en ander op straffe van een dwangsom en met veroordeling van de man in de kosten van deze procedure.
De vrouw stelt dat de man na de ontbinding van het huwelijk uit hoofde van de verreken-verplichting zoals die is bepaald in artikel 7 lid 3 van de tussen partijen geldende huwelijkse voorwaarden, onder meer een bedrag van € 68.067,= aan haar dient te betalen.
Als grondslag voor haar vordering in dit kort geding stelt de vrouw, samengevat, dat zij spoedeisend belang heeft bij haar vordering omdat de man haar het reizen met de bij haar in gebruik zijnde (aan haar fysieke handicap aangepaste) auto onmogelijk heeft gemaakt door deze auto weg te halen en te verkopen. De man heeft hierover tevoren niet geïnformeerd. Door het handelen van de man is zij genoodzaakt een ander aangepast vervoermiddel aan te schaffen.
4. De man heeft ter zitting verweer gevoerd. Primair stelt hij dat de vrouw geen grond heeft voor toewijzing van haar vordering omdat partijen nog altijd zijn gehuwd. Subsidiair stelt de man niet over liquiditeiten te beschikken.
5. Op de overige stellingen van partijen wordt hierna, voor zover aan de orde, nader ingegaan.
De beoordeling
De voorzieningenrechter is van oordeel dat op grond van het in de dagvaarding gestelde feitencomplex en uit de ter zitting gegeven toelichting door partijen, er voldoende aanwijzingen zijn om aan te nemen dat de echtscheiding tussen partijen zal worden uitgesproken, en dat aan de vrouw ten minste een bedrag van € 12.500,= toekomt in het kader van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden. Onweersproken heeft de vrouw gesteld dat zij al langere tijd een aan haar fysieke beperking aangepaste auto ter beschikking heeft gehad en dat zij van een aangepast voertuig afhankelijk is om zich met de dochter van partijen te verplaatsen. De vrouw heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter dan ook aannemelijk gemaakt dat zij een (spoedeisend) belang heeft bij een ander aangepast voertuig en dat zij geen andere mogelijkheden heeft om dit te bekostigen, anders dan dat de man haar dit bedrag betaalt omdat hij haar de mogelijkheid heeft ontnomen om het bij haar in gebruik zijnde voertuig nog langer te gebruiken.
Om vorenstaande redenen acht de voorzieningenrechter de vordering van de vrouw toewijs-baar als na te melden.
De voorzieningenrechter zal, anders dan door de vrouw gevorderd, de man een termijn geven van 14 dagen na betekening van dit vonnis om aan de hierna te melden veroordeling te voldoen.
Nu niet is gesteld of gebleken dat de man met betaling aan de vrouw in verzuim is, zal de voorzieningenrechter de gevorderde wettelijke rente afwijzen.
Aan de veroordeling tot betaling van een geldsom kan geen dwangsom verbonden worden (art. 611a, lid 1 laatste zin Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering), zodat deze vordering wordt afgewezen.
Omdat partijen echtelieden zijn, zal worden bepaald dat iedere partij de eigen kosten van dit kort geding draagt.
De beslissing
De voorzieningenrechter, rechtdoende in kort geding,
1. veroordeelt de man om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis aan de vrouw een bedrag van € 12.500,= (twaalfduizend vijfhonderd euro) te betalen als voorschot op de afwikkeling van de tussen partijen geldende huwelijkse voorwaarden,
2. compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
3. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad, en
4. wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.J. Stoové en in het openbaar in tegenwoordigheid van
H.E. Abbink, griffier uitgesproken op 9 december 2010.