ECLI:NL:RBALM:2010:BO5100

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
24 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10 / 1197 GEMWT BN1 V
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot schorsing verkeersbesluit tot verplaatsing weekmarkt Tubbergen

In deze zaak gaat het om een verzoek tot schorsing van een verkeersbesluit van het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Tubbergen, dat op 13 oktober 2010 is genomen. Dit besluit betreft de verplaatsing van de weekmarkt van het Raadhuisplein naar de Grotestraat, met als doel de verkeersveiligheid te waarborgen tijdens de weekmarkten. De voorzieningenrechter heeft op 19 november 2010 de behandeling van het verzoek gesloten en onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan. De voorzieningenrechter heeft het verzoek toegewezen en het besluit van 13 oktober 2010 geschorst tot zes weken na de beslissing op het bezwaarschrift. Tevens is de verweerder veroordeeld in de proceskosten van de verzoekers, die zijn vastgesteld op € 11,08, en is het griffierecht van € 298,- aan verzoekers vergoed.

De voorzieningenrechter oordeelt dat de verweerder bij het nemen van het verkeersbesluit een ruime beoordelingsmarge toekomt. Het is aan de verweerder om de betrokken belangen tegen elkaar af te wegen. De rechter zal zich terughoudend opstellen en enkel toetsen of het besluit in strijd is met wettelijke voorschriften of dat er sprake is van een onevenwichtige belangenafweging. In dit geval heeft de verweerder het verkeersbesluit genomen ter waarborging van de verkeersveiligheid, wat op zichzelf niet onredelijk is. De voorzieningenrechter heeft echter vastgesteld dat de verzoekers, die als ondernemers in de Grotestraat zijn gevestigd, omzetverlies hebben geleden door de verplaatsing van de weekmarkt.

De voorzieningenrechter heeft ook geconstateerd dat er een handtekeningenlijst is overgelegd door de verzoekers, waaruit blijkt dat 22 van de 25 betrokken ondernemers de weekmarkt liever weer op het Raadhuisplein zien. De verweerder heeft daarentegen gesteld dat uit een evaluatie zou blijken dat 80% van de winkeliers voor de definitieve verplaatsing is, maar dit standpunt is niet onderbouwd. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de verweerder zijn argumenten voor de verplaatsing van de weekmarkt niet voldoende heeft onderbouwd en dat het belang van de verzoekers zwaarder weegt dan de door de verweerder genoemde belangen. Daarom is het verzoek tot schorsing toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Sector bestuursrecht
Registratienummer: 10 / 1197 GEMWT BN1 V
proces-verbaal mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter als bedoeld in artikel 8:84 Algemene wet bestuursrecht
in het geschil tussen:
X, wonende te Tubbergen,
en
Y gevestigd te Tubbergen, verzoekers,
en
Het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Tubbergen,
verweerder.
1. Aanduiding besluit waarop het verzoek betrekking heeft
Besluit van verweerder d.d. 13 oktober 2010.
2. Datum van de zitting
19 november 2010.
3. De voorzieningenrechter sluit de behandeling en doet onmiddellijk mondeling uitspraak.
a. Beslissing
-wijst het verzoek toe en schorst het besluit van 13 oktober 2010 tot 6 weken nadat op het bezwaarschrift is beslist;
-veroordeelt verweerder in de door verzoekers gemaakte proceskosten, welke worden bepaald op € 11,08 (2x kosten OV Tubbergen-Almelo vv), door verweerder te betalen aan verzoekers;
-verstaat dat verweerder aan verzoekers het griffierecht ad € 298,- vergoedt.
b. Gronden
De voorzieningenrechter oordeelt dat verweerder bij het nemen van een verkeersbesluit een ruime beoordelingsmarge toekomt. Het is aan verweerder om alle bij het nemen van een dergelijk besluit betrokken belangen tegen elkaar af te wegen. De rechter zal zich bij de beoordeling van een dergelijk besluit terughoudend moeten opstellen en slechts dienen te toetsen of het besluit strijdig is met wettelijke voorschriften, dan wel sprake is van een zodanige onevenwichtigheid in de afweging van de betrokken belangen, dat het bestuursorgaan niet in redelijkheid tot dat besluit heeft kunnen komen.
In dit geval heeft verweerder het verkeersbesluit genomen ter waarborging van de verkeersveiligheid gedurende de weekmarkten, zowel voor het verkeer op de openblijvende weggedeelten als van de voetgangers. Dat is op zichzelf niet onredelijk.
De vraag is evenwel of verweerder in dit geval in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot de definitieve verplaatsing van de weekmarkt naar de Grotestraat. Dit raakt de door verweerder te maken belangenafweging. Indien moet worden gezegd dat de verplaatsing van de markt zodanig ingrijpt in de belangen van verzoekers dat deze verplaatsing – afgezet tegen de daarmee beoogde doelen – niet langer als redelijk kan worden aangemerkt, bestaat aanleiding het verkeersbesluit te schorsen.
De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder een drietal argumenten noemt die aanleiding geven voor de verplaatsing van de weekmarkt van het Raadhuisplein naar de Grotestraat, te weten:
-de vergroting van de koopvraag;
-het attractiever maken van het koopdorp Tubbergen;
-de omstandigheid dat de weekmarkt bij evenementen op het raadhuisplein niet langer incidenteel moet worden verplaatst.
Dit belang moet worden afgezet tegen het belang van verzoekers.
Ten aanzien van het argument “vergroting van de koopvraag” stelt de voorzieningenrechter vast dat de weekmarkt bij wijze van proef reeds vanaf juni 2010 naar de Grotestraat is verplaatst. Voorafgaande aan de verplaatsing is de ondernemers aan de Grotestraat om commitment gevraagd. Deze commitment is er ook gekomen, nadat ten behoeve van de verplaatsing een aantal voorwaarden schriftelijk is vastgelegd, waaronder een evaluatie in oktober 2010. Ook verzoekers hebben op dat moment met de verplaatsing ingestemd.
Gaandeweg hebben verzoekers echter ervaren dat zij als gevolg van de weekmarkt in de Grotestraat omzetverlies leden. Dit gold, zo stellen zij, ook voor de overige betrokken ondernemers in de Grotestraat. Om dit standpunt te onderbouwen is een handtekeningenlijst overgelegd, waarbij 22 van de 25 betrokken ondernemers verklaren dat zij de weekmarkt liever weer op het Raadhuisplein zien. Daartegenover stelt verweerder dat uit de evaluatie zou zijn gebleken dat 80% van de winkeliers voor de definitieve verplaatsing van de weekmarkt zou zijn en dat slechts 5 van de 25 aanwezigen bij de met de winkeliers gehouden evaluatiebijeenkomst bedenkingen hadden tegen dat plan. Niet duidelijk is waarop verweerder dit gegeven baseert. Hij heeft dit standpunt desgevraagd niet kunnen onderbouwen. Ook het evaluatieverslag geeft op dat punt geen duidelijkheid.
Met het argument dat de verplaatsing van de weekmarkt naar de Grotestraat leidt tot een vergroting van de koopvraag heeft verweerder het oog gehad op een win-win situatie. Niet alleen de marktkooplieden zouden er van profiteren, ook de ondernemers zouden een hogere omzet halen. Thans moet echter – voorshands – worden vastgesteld dat het merendeel van de ondernemers kennelijk geen profijt heeft van de verplaatsing, maar daarvan juist hinder ondervindt. Zou dit anders zijn, dan kan het plaatsen van de handtekening niet goed worden verklaard. In dit licht bezien dient verweerder, indien hij wil vasthouden aan het argument dat verplaatsing van de markt leidt tot een vergroting van de koopvraag, zijn standpunt nader te onderbouwen. Dit kan gebeuren in de bezwaarprocedure,
Hetzelfde geldt voor zover verweerder heeft aangegeven dat de definitieve verplaatsing van de weekmarkt van het Raadhuisplein naar de Grotestraat tot voordeel heeft dat de markt bij evenementen op het Raadhuisplein niet telkens hoeft te uit te wijken. Vraag is echter om hoeveel evenementen het dan gaat. Dit geldt te meer indien wordt bedacht dat de weekmarkt niet op vrijdag of zaterdag wordt gehouden maar op de dinsdag.
Partijen verschillen hieromtrent van mening. Verzoekers stellen dat het hooguit om 2 of 3 evenementen per jaar gaat. Van de zijde van verweerder is gesteld dat jaarlijks zo’n 12 (meerdaagse) evenementen nopen tot verplaatsing van de markt. Het daadwerkelijke aantal evenementen is evenwel niet inzichtelijk gemaakt. Dit is niet zonder belang. Indien het om een zeer beperkt aantal evenementen gaat, komt het argument immers slechts een gering gewicht toe. Ook dit punt zal verweerder naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter nader moeten motiveren.
Voor zover de verplaatsing van de markt is ingegeven vanuit de gedachte dat het winkelen voor het publiek daarmee attractiever wordt, wordt deze gedachte door verzoekers bestreden. Zij hebben gesteld dat het winkelend publiek “steen en been” klaagt over de slechte bereikbaarheid van de winkels. Wat daar verder ook van zij, de voorzieningenrechter kan enkel vast stellen dat ook op dit punt thans geen duidelijkheid bestaat.
Aan het voorgaande kan worden toegevoegd dat, zoals ter zitting is gebleken, het belang van bewoners van het af te sluiten weggedeelte niet, althans niet kenbaar, is meegewogen bij de totstandkoming van het besluit. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter lag dit wel in de rede. Ook zij kunnen immers hinder ondervinden, bijvoorbeeld vanwege het moeten verplaatsen van de auto.
Tot slot wordt opgemerkt dat de periode van ter inzage legging van het besluit en de periode waarbinnen een bezwaarschrift kan worden ingediend tegen het besluit nog loopt. Aldus valt niet uit te sluiten dat nog meer belanghebbenden een bezwaarschrift zullen indienen tegen het besluit tot de definitieve verplaatsing van de weekmarkt.
Gelet op het voorgaande staat thans in onvoldoende mate vast dat het besluit in de bezwaarfase ongewijzigd in stand blijft. Nu niet is gebleken van dringende redenen die zich tegen een al dan niet tijdelijke terugplaatsing van de weekmarkt naar het Raadhuisplein verzetten, dient aan het belang van verzoekers een groter gewicht te worden toegekend dan aan de door verweerder genoemde belangen.
Het verzoek dient derhalve te worden toegewezen.
De voorzieningenrechter deelt mede dat tegen de uitspraak geen hoger beroep open staat.
Dit proces-verbaal is opgemaakt door de griffier en ondertekend door:
M.W. Hulsman, griffier mr. S.A. van Hoof,
De griffier is buiten staat te tekenen
Afschrift verzonden op
AB