ECLI:NL:RBALM:2010:BO4728

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
18 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10 / 817 WW44 BN1 A
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijstelling en bouwvergunning voor woon-, zorg- en dienstencentrum in Geesteren

In deze zaak heeft de Rechtbank Almelo op 18 november 2010 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening met betrekking tot een bouwvergunning voor een woon-, zorg- en dienstencentrum, genaamd 'De Aanleg', gelegen op de hoek Dorpsstraat/Vriezenveenseweg te Geesteren. De voorzieningenrechter heeft het beroep van de verzoeker gegrond verklaard en het bestreden besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tubbergen vernietigd. De rechtbank oordeelde dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven, en verweerder werd veroordeeld in de proceskosten van de verzoeker, die op EUR 14,20 werden vastgesteld, evenals de vergoeding van het griffierecht van EUR 150,-- aan de verzoeker.

De zaak betreft een vrijstelling op grond van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO). De verzoeker had bezwaren tegen de verleende bouwvergunning, met name over het bouwen tot op de perceelsgrens, de aanwezigheid van balkons aan de zijde van zijn perceel en het gebrek aan parkeervoorzieningen. In een eerdere tussenuitspraak van 7 oktober 2010 had de voorzieningenrechter verweerder opgedragen om aan te tonen dat de parkeernormen voor zorg- en zorggerelateerde functies correct waren vastgesteld. De voorzieningenrechter oordeelde dat de ruimtelijke onderbouwing van het bouwplan op het onderdeel 'parkeren' niet voldeed aan de eisen, maar dat verweerder in de gelegenheid was gesteld om dit gebrek te herstellen.

Na heroverweging heeft verweerder de motivering van het bestreden besluit aangepast, waarbij werd erkend dat de parkeernormen niet correct waren toegepast. De voorzieningenrechter concludeerde dat de herziening van de motivering voldoende was om de rechtsgevolgen van het oorspronkelijke besluit in stand te laten. De rechtbank benadrukte dat de beleidsregels en de toepassing daarvan door verweerder niet onredelijk waren, en dat de parkeergelegenheid in het bouwplan voldoende was, met 48 parkeerplaatsen, waarvan één voor gehandicapten. De voorzieningenrechter heeft de argumenten van de verzoeker over alternatieve parkeerbehoeften en rapporten van derden verworpen, omdat deze niet waren gebaseerd op de door verweerder gehanteerde beleidsregels.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Sector bestuursrecht
Registratienummer: 10 / 817 WW44 BN1 A
uitspraak van de voorzieningenrechter als bedoeld in artikel 8:86 Algemene wet bestuursrecht
in het geschil tussen:
[naam],
wonende te [woonplaats], verzoeker,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tubbergen,
verweerder,
Derdebelanghebbende: Woningstichting Tubbergen, vergunninghoudster,
Gemachtigde: mr. E.W. Roessingh, advocaat te Hengelo.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder d.d. 29 juni 2010 (verzonden 30 juni 2010).
2. Procesverloop
Voor het procesverloop verwijst de voorzieningenrechter naar de tussenuitspraak van
7 oktober 2010, nummers 10/956 WW44 en 10/817 WW44. In die tussenuitspraak heeft de voorzieningenrechter verweerder opgedragen om - met inachtneming van hetgeen in die uitspraak is overwogen - binnen twee weken na verzenddatum van die uitspraak aan te tonen dat bij het vaststellen van de parkeernormen voor zorg- en zorggerelateerde functies, zoals die zijn opgenomen in de tot de beleidsnotitie behorende bijlage, is uitgegaan van de gemiddelde kencijfers volgens CROW, uitgave 182, en de in dit verband op te stellen nadere motivering binnen genoemde termijn van twee weken aan de voorzieningenrechter te doen toekomen en, indien de bevindingen tot een nader besluit hebben geleid, binnen die termijn mede te delen tot welk nader besluit verweerder is gekomen. Het verzoek om voorlopige voorziening is bij diezelfde tussenuitspraak afgewezen.
Bij schrijven van 19 oktober 2010 heeft verweerder een nadere motivering van het bestreden besluit met betrekking tot het onderdeel “parkeren” ingediend.
Verzoeker heeft bij schrijven van 20 oktober 2010 nog enkele nadere stukken ingezonden.
De openbare behandeling ter zitting is op 4 november 2010 heropend met het oog op de uitspraak op het beroep in de hoofdzaak. Verzoeker is in persoon verschenen, terwijl verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door ing. J. Beekman en mr. S. Grendelman,
medewerkers van de gemeente Tubbergen. Voor vergunninghoudster zijn verschenen
M. Meulenkamp en mr. E.W. Roessingh, voornoemd.
3. Overwegingen
Verweerder heeft bij het bestreden besluit vrijstelling op grond van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) en een bouwvergunning verleend voor de bouw van een woon-, zorg- en dienstencentrum (De Aanleg) op de hoek Dorpsstraat/ Vriezenveenseweg te Geesteren. Verzoeker kan zich niet met dat besluit verenigen. Zijn bezwaren betreffen het bouwen tot op de perceelsgrens, de aanwezigheid van balkons aan de zijde van zijn perceel en het gebrek aan parkeervoorzieningen.
In de tussenuitspraak van 7 oktober 2010 heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat het bouwen tot op de perceelsgrens noch de aanwezigheid van balkons aan de zijde van verzoekers perceel een beletsel vormen voor het verlenen van de in geding zijnde vrijstelling en bouwvergunning. De voorzieningenrechter is aan dit in de tussenuitspraak gegeven oordeel gebonden. De omstandigheid dat verzoeker deze punten in zijn brief van 20 oktober 2010 opnieuw opwerpt, kan niet leiden tot een hernieuwde beoordeling.
In zijn tussenuitspraak heeft de voorzieningenrechter voorts, op de daarin genoemde overwegingen, welke hier als herhaald en ingelast moeten worden beschouwd, geoordeeld dat verweerder zijn standpunt dat het bouwplan voorziet in voldoende parkeergelegenheid niet voldoende heeft onderbouwd en dat de ruimtelijke onderbouwing in zoverre niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Verweerder is in de gelegenheid gesteld dit gebrek te herstellen. Daartoe diende verweerder alsnog inzichtelijk te maken in hoeverre de parkeernormen voor zorg- en zorggerelateerde functies, zoals die zijn opgenomen in de tot de beleidsnotitie behorende bijlage, zijn gebaseerd op de gemiddelde kencijfers volgens CROW, uitgave 182. Zo dit niet het geval is (zoals bij de apotheekfunctie) dient verweerder te bezien of dit aanleiding geeft de berekende parkeerbehoefte aan te passen.
Bij schrijven van 19 oktober 2010 heeft verweerder de motivering van het bestreden besluit op het onderdeel “parkeren” gewijzigd. Verweerder is alsnog tot de conclusie gekomen dat bij het bestreden besluit ten onrechte is getoetst aan versie 4.1 van de beleidsnotitie “Bouwen en Parkeren” in plaats van aan versie 3.3 van die beleidsnotitie, zoals die gold ten tijde van het indienen van de aanvraag. Versie 4.1 van deze beleidsnotitie is op 29 juni 2010, voordat het bestreden besluit op bezwaar is genomen, vastgesteld. Hoewel verweerder erkend dat bij een besluit op bezwaar in beginsel moet worden uitgegaan van de wettelijke voorschriften en beleidsregels zoals die gelden op het moment van het besluit op bezwaar, brengt de rechtszekerheid naar de mening van verweerder in dit geval met zich dat bij het besluit op bezwaar toch aan de vervallen versie 3.3. van de beleidsnotitie moet worden getoetst.
De voorzieningenrechter kan zich met dit standpunt van verweerder verenigen. Bij een heroverweging in bezwaar, als bedoeld in art. 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht, geldt als uitgangspunt dat rekening moet worden gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden zoals die zich op dat moment voordoen en dat het recht moet worden toegepast zoals dat op dat moment geldt (toetsing ex nunc). Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft overwogen in zijn uitspraak van 18 november 2009 (LJN BK3603), geldt dit ook voor beleidsregels. Van dit uitgangspunt kan slechts in bijzondere gevallen worden afgeweken. De rechtszekerheid kan bijvoorbeeld met zich brengen dat toch nog aan reeds vervallen voorschriften moet worden getoetst, omdat deze voor de aanvrager duidelijk gunstiger zijn dan de geldende voorschriften. Met verweerder is de voorzieningenrechter van oordeel dat deze situatie zich in dit geval voordoet. Hiertoe wordt overwogen dat versie 3.3 van de beleidsnotitie “Bouwen en Parkeren” – anders dan de tijdens de bezwaarfase vastgestelde versie 4.1. van die beleidsnotitie – blijkens haar bedoeling uitgaat van de minimale kencijfers volgens CROW, uitgave 182, ook voor wat betreft de zorg- en zorggerelateerde functies. Aldus bezien zijn bedoeling en inhoud van versie 3.3 met elkaar in overeenstemming.
De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder de ingevolgde de beleidsnotitie 3.3 geldende parkeernormen in het onderhavige geval op juiste wijze heeft toegepast. Dit leidt tot een parkeerbehoefte van 47 parkeerplaatsen voor het gehele bouwplan. Daarbij geldt dat het in versie 3.3 van de beleidsnotitie neergelegde beleid naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet apert onredelijk is te achten. Verweerder heeft zich dan ook op deze beleidsregel mogen baseren. Nu er in werkelijkheid 48 parkeerplaatsen zullen worden gerealiseerd, waarvan één parkeerplaats bestemd voor gehandicapten, voorziet het bouwplan in voldoende parkeergelegenheid zodat niet kan worden gezegd dat de ruimtelijke onderbouwing op dit punt te kort schiet. Overigens merkt de voorzieningenrechter nog op dat de kencijfers volgens de publicatie van het CROW nooit zijn ontwikkeld als norm. Ze zijn ontwikkeld als hulpmiddel voor de ontwerpers om een orde van grootte uit te rekenen voor het aantal aan te leggen parkeerplaatsen bij een bepaalde voorziening. Dat het om een orde van grootte gaat blijkt onder andere uit het feit dat de meeste kencijfers een bandbreedte hebben.
Voor zover verzoeker heeft gewezen op de door hem overgelegde second-opinion van Mobycon, welk bureau uitkomt op een parkeerbehoefte van 58 parkeerplaatsen, merkt de voorzieningenrechter op dat Mobycon haar berekening niet heeft gebaseerd op het door verweerder gehanteerde beleid. Reeds hierom kan aan de conclusie van Mobycon niet het gewicht worden toegekend dat verzoeker daaraan toegekend wil zien. Dat verzoeker de door Mobycon gehanteerde uitgangspunten meer recht vindt doen aan de realiteit, is in dit verband niet van belang. Zoals gezegd heeft verweerder met het door hem vastgestelde beleid een keuze gemaakt, welke keuze niet onredelijk is.
Voorgaande geldt evenzeer voor zover verzoeker heeft gewezen naar een (overigens ten behoeve van een ander bouwplan) opgemaakt rapport van Goudappel Coffeng. Ook dat rapport is gebaseerd op andere uitgangspunten.
Evenmin is juist het standpunt van verzoeker dat de thans op het bouwterrein aanwezige parkeerplaatsen niet als “nieuw” aan te leggen parkeerplaatsen in de berekening mogen worden meegenomen. Vast staat dat het terrein geheel opnieuw wordt ingericht en dat de benodigde parkeerplaatsen opnieuw worden aangelegd. Dat thans nog enkele parkeerplaatsen aanwezig zijn die waren toegerekend aan de voorheen op het perceel aanwezige bebouwing, is in dit verband niet van belang.
Op grond van het vorenstaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat de ruimtelijke onderbouwing op het onderdeel “parkeren” thans van een goede motivering is voorzien. Dit betekent dat het geconstateerde gebrek is hersteld en dat de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit geheel in stand kunnen worden gelaten.
Op grond van het vorenoverwogene acht de voorzieningenrechter het, gelet op het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb, billijk verweerder te veroordelen in de kosten die verzoeker redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van dit beroep, zijnde de reiskosten in verband met de zittingen van 21 september 2010 en 4 november 2010. Er is geen sprake van andere kosten als bedoeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht die voor vergoeding op grond van artikel 8:75 in aanmerking komen.
Beslist wordt derhalve als volgt.
4. Beslissing
De voorzieningenrechter van de Rechtbank Almelo,
Recht doende:
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
- veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten, welke kosten worden bepaald op EUR 14,20, door verweerder te betalen aan verzoeker;
- verstaat dat verweerder aan verzoeker het griffierecht ad EUR 150,-- vergoedt.
Tegen deze uitspraak staat binnen zes weken na verzending hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te Den Haag.
Aldus gedaan door mr. S.A. van Hoof, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van
G. Kootstra, griffier.
De griffier, De voorzieningenrechter,
Uitgesproken in het openbaar op 18 november 2010
Afschrift verzonden op
mtl