RECHTBANK ALMELO
Sector civiel recht
zaaknummer: 115356 / KG ZA 10-264
datum vonnis: 12 november 2010 (yc)
Vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Almelo, rechtdoende in kort geding, in de zaak van:
1. [eiser sub 1],
2. [eiser sub 2],
beiden wonende te [woonplaats],
eisers in conventie, verweerders in voorwaardelijke reconventie,
verder te noemen [eiser],
advocaat: mr. H. Versluis te Vriezenveen,
1. [gedaagde sub 1],
2. [gedaagde sub 2],
beiden wonende te [woonplaats],
gedaagden in conventie, eisers in voorwaardelijke reconventie,
verder te noemen [gedaagde],
advocaat: mr.drs. W.A. Koers te Leusden.
[Eiser] heeft gevorderd als vermeld in de dagvaarding. [Gedaagde] heeft een voorwaardelijke eis in reconventie ingesteld. Partijen hebben producties in het geding gebracht. De zaak is behandeld ter terechtzitting van 4 november 2010. Ter zitting zijn verschenen: [eiser sub 1] en [eiser sub 2], vergezeld door mr. H. Versluis en [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2], vergezeld door mr. drs. W.A. Koers. De standpunten zijn toegelicht. Het vonnis is bepaald op vandaag.
In conventie en reconventie
2.1. In deze zaak staat het navolgende vast.
2.2. [Eiser] is sinds 26 juni 1981 eigenaar van het woonhuis, erf en tuin aan [adres] te [woonplaats].
2.3 [Gedaagde] is sinds 12 juli 2010 eigenaar van het woonhuis, weiland, erf en tuin aan de [adres] te [woonplaats]. Partijen zijn derhalve buren.
2.4 In de akte van levering van 26 juni 1981 van het huis aan [eiser] staat onder het kopje “bepalingen en bedingen” onder andere het volgende vermeld:
Bij deze wordt verleend en door de overschrijving dezer akte ten hypotheekkantore zal worden gevestigd ten nutte van voormelde aan de comparant ter derde zijde ([eiser]) overgedragen gedeelten van die kadastrale percelen nummers [X] en [Y] en ten laste van voormelde aan de comparant ter tweede zijde (eigenaar nr. x) overgedragen gedeelten van die kadastrale percelen, de erfdienstbaarheid van weg, uit te oefenen over de bestaande afweg, grotendeels gelegen langs de ongeveer zuidelijke grens van het lijdend erf, teneinde van het lijdend erf (de rechtbank leest: het heersend erf) te kunnen gaan naar de openbare weg ([adres]) en omgekeerd.
2.5 In de akte van levering van 12 juli 2010 van het huis aan [gedaagde] staat in artikel 6 onder het kopje “omschrijving erfdienstbaarheden, kwalitatieve bedingen en/of bijzondere verplichtingen” onder andere het volgende vermeld:
Met betrekking tot bekende erfdienstbaarheden, kwalitatieve bedingen en/of bijzondere verplichtingen wordt verwezen naar een akte, op zes en twintig juni negentienhonderd een en tachtig verleden voor mr. W.L. Nolke…
Vervolgens wordt het citaat zoals vermeld onder punt 2.4 over de erfdienstbaarheid weergegeven.
2.6 [Gedaagde] heeft inmiddels een bodemprocedure tegen [eiser] ingeleid, waarin hij opheffing van de erfdienstbaarheid vordert.
2.7 [Gedaagde] heeft op 18 juli 2010 bij de openbare weg een hekwerk geplaatst op de erfdienstbaarheid van weg.
2.8 [Gedaagde] heeft op 1 augustus 2010 een tweede hek geplaatst op de erfgrens met [eiser], vanaf de openbare weg gezien aan het einde van de erfdienstbaarheid.
2.9 Op 12 september 2010 heeft [gedaagde] op beide hekwerken hangsloten aangebracht. Het hangslot van het eerste hekwerk heeft [gedaagde] later weer verwijderd. Het hangslot van het tweede hekwerk is gebleven. [Eiser] heeft daarvan geen sleutel.
2.10 Bij brief van 12 oktober 2010 is [gedaagde] door (de raadsman van) [eiser] gesommeerd de blokkade van de erfdienstbaarheid van weg op te heffen en opgeheven te houden, alsmede de huidige hekwerken te verwijderen.
3. De standpunten van partijen
Standpunt [eiser]
3.1 [Eiser] vordert – kort weergegeven – dat (a.) gedaagden bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, hoofdelijk wordt bevolen om binnen drie dagen de blokkade van de erfdienstbaarheid van weg op te heffen en opgeheven te houden, dat (b.) gedaagden hoofdelijk wordt verboden om op de erfdienstbaarheid van weg meer dan één hekwerk aanwezig te hebben en dat (c.) gedaagden hoofdelijk wordt geboden om binnen drie dagen, er voor zorg te dragen dat een op de erfdienstbaarheid van weg (eventueel) aanwezig hekwerk de eigenschap heeft dat deze na opening, op eenvoudige wijze kan worden vastgezet, dit alles elk op straffe van een nader omschreven aan [eiser] te verbeuren dwangsom. Verder heeft [eiser] gevorderd (d.) dat [gedaagde] wordt veroordeeld in de kosten van deze procedure.
3.2 [Eiser] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat [gedaagde] onrechtmatig handelt door één of twee hekwerken te plaatsen op de erfdienstbaarheid van weg, waardoor het gebruik door [eiser] van de erfdienstbaarheid wordt verhinderd.
Standpunt [gedaagde]
3.3 [Gedaagde] voert gemotiveerd verweer. Op dit verweer zal – voor zover van
belang – hierna worden in gegaan.
Standpunt [gedaagde]
3.4 [Gedaagde] vordert voorwaardelijk in reconventie – kort weergegeven – dat gedaagden bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaarheid bij voorraad, hoofdelijk wordt verboden gebruik te maken van de uitrit van [gedaagde], op straffe van een aan [eiser] (de rechtbank leest: [gedaagde]) te verbeuren dwangsom van € 250,-- per overtreding van dit verbod, met veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
3.5 [Gedaagde] voert hiertoe aan dat zijn woongenot wordt verstoord door [eiser]. Volgens [gedaagde] heeft de voorwaardelijkheid van de reconventionele vordering te maken met de omstandigheid of [eiser] al dan niet ontvankelijk wordt verklaard in zijn eis.
Standpunt [eiser]
3.6 [Eiser] voert gemotiveerd verweer. Op dit verweer zal – voor zover nodig – hierna worden in gegaan.
4.1 [Eiser] stelt dat hij een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening: hij wenst weer gebruik te kunnen maken van zijn recht van erfdienstbaarheid. [Gedaagde] heeft de spoedeisendheid betwist en heeft aangevoerd dat [eiser] de uitkomst van de bodemprocedure dient af te wachten. De voorzieningenrechter overweegt dat [gedaagde] door het plaatsen van twee hekwerken een nieuwe feitelijke situatie heeft gecreëerd. [Eiser] vraagt om herstel van de oude situatie, waarmee het spoedeisend belang van [eiser] bij de gevraagde voorziening is gegeven.
4.2 [Gedaagde] werpt de vraag op of er in feite nog wel een erfdienstbaarheid van weg bestaat. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter leent deze procedure zich niet voor de beantwoording van die vraag. Tussen partijen is niet in geschil dat er in de akte van levering van 26 juni 1981 sprake is van een erfdienstbaarheid van weg en dat [eiser] jaren feitelijk een recht van erfdienstbaarheid heeft uitgeoefend. De voorzieningenrechter zal in het kader van dit kort geding het bestaan van een recht van erfdienstbaarheid van weg tot uitgangspunt nemen.
4.3 [Gedaagde] heeft naar voren gebracht dat het plaatsen van de hekken niet onrechtmatig is, nu deze hekken de uitoefening van de erfdienstbaarheid niet belemmeren en [gedaagde] in verband met de veiligheid van hun kinderen en paarden een redelijk belang heeft bij het handhaven van de hekken.
De voorzieningenrechter overweegt dat het hierbij gaat om de vraag of [gedaagde] het recht van erfdienstbaarheid van [eiser] op onredelijke wijze bemoeilijkt en daarmee inbreuk maakt op die erfdienstbaarheid. Vast staat dat door [gedaagde] een hek is geplaatst nabij de openbare weg en dat er een tweede hek is geplaatst op de erfgrens met [eiser]. Dit tweede hek is door [gedaagde] voorzien van een hangslot, waarvan [eiser] geen sleutel heeft. [Eiser] kan thans geen gebruik maken van de erfdienstbaarheid. Door [gedaagde] wordt (dus) een inbreuk gemaakt op het recht van erfdienstbaarheid.
4.4 De stelling van [gedaagde] dat [eiser] zich heeft misdragen en dat hij strafbare feiten heeft gepleegd op het erf en aan de eigendommen van [gedaagde] is onvoldoende aannemelijk gemaakt en wordt derhalve gepasseerd.
4.5 Tot slot heeft [gedaagde] naar voren gebracht dat [eiser] een eigen uitweg heeft, die niet slechter van kwaliteit is dan de weg waarop de erfdienstbaarheid rust, zodat [eiser] geen gebruik meer hoeft te maken van zijn recht van erfdienstbaarheid.
De vraag of de erfdienstbaarheid opgeheven kan worden omdat [eiser] geen redelijk belang meer zou hebben bij de uitoefening daarvan, dient in een bodemprocedure te worden beantwoord. Het gaat niet aan dat [gedaagde] – vooruitlopend op de uitkomst van een dergelijke procedure – eigenmachtig de feitelijke situatie wijzigt en handhaving van die nieuwe situatie verlangt voor de duur van de bodemprocedure. Totdat in een bodemprocedure uitspraak is gedaan dienen eigenmachtige ingrepen achterwege te blijven.
4.6 Gelet op het bovenstaande komt de vordering van [eiser] voor toewijzing in aanmerking.
Nu [eiser] naar voren heeft gebracht bereid te zijn de aanwezigheid van één hek dat op eenvoudige wijze kan worden vastgezet op de erfdienstbaarheid te dulden, zal de voorzieningenrechter de vorderingen toewijzen zoals hierna te vermelden.
4.7 [Gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het geding worden veroordeeld.
4.8 Uit hetgeen in conventie is overwogen volgt dat de reconventionele vordering dient te worden afgewezen.
4.9 [Gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van dit geding worden veroordeeld.
In conventie
I. Beveelt [gedaagde] om, binnen drie dagen na betekening van dit vonnis, de blokkade van het recht van erfdienstbaarheid, zoals die is gevestigd ten laste van het erf van [gedaagde] aan de [adres] te [woonplaats] en ten nutte van het erf van [eiser] aan de [adres] te [woonplaats], op te heffen en opgeheven te houden in die zin dat het [gedaagde] wordt verboden op de erfdienstbaarheid van weg meer dan één hekwerk aanwezig te hebben.
II. Gebiedt [gedaagde] om binnen drie dagen na betekening van het vonnis er voor zorg te dragen dat een (eventueel) op de erfdienstbaarheid van weg aanwezig hekwerk van [gedaagde] de eigenschap heeft dat deze na opening op eenvoudige wijze kan worden vastgezet.
III. Bepaalt dat [gedaagde] voor iedere dag dat hij in strijd handelt met één van de hiervoor onder I. en II. vermelde punten, aan [eiser] een dwangsom verbeurt van € 200,-- per dag, tot een maximum van € 20.000,--.
IV. Veroordeelt [gedaagde] in de kosten van dit geding, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiser] begroot op € 342,93,-- aan verschotten en € 527,-- aan salaris van de advocaat.
V. Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
VI. Wijst af het meer of anders gevorderde.
VII. Wijst de vordering af van [gedaagde].
VIII. Veroordeelt [gedaagde] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [eiser] begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. A.E. Zweers, voorzieningenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 november 2010, in tegenwoordigheid van de griffier.