RECHTBANK ALMELO
Sector strafrecht
parketnummer: 08/700265-10
datum vonnis: 19 oktober 2010
Vonnis (promis) op tegenspraak van de rechtbank Almelo, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie in het arrondissement Almelo tegen:
[verdachte 2],
geboren op [1964] in [geboorteplaats] [geboorteland],
wonende in [woonplaats],
nu verblijvende in het Huis van Bewaring in Zwolle.
1. Het onderzoek op de terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 5 oktober 2010. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. C. Hofstee en van hetgeen door de verdachte en diens raadsvrouw mr. D. Greven, advocaat te Almelo, naar voren is gebracht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
in de eerste plaats al dan niet samen met een ander een overval heeft gepleegd op een woning aan de [adres] in Enschede en in de tweede plaats al dan niet samen met een ander door (bedreiging met) geweld 2 vrouwen heeft gedwongen geld, een portemonnee en mobiele telefoons af te geven.
Voluit luidt de tenlastelegging aan de verdachte, dat:
hij op of omstreeks 24 maart 2010 in de gemeente Enschede
tezamen en in vereniging met een ander of ander(en) en/althans alleen,
A.
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een
woning/schoonheidssalon aan de [adres] heeft weggenomen (een)
geldbedrag(en) en/of portemonnee('s)/etui en/of mobiele telefoon(s) en/of
bankpas(sen) en/althans/in elk geval enig (ander) goed en/of (een)
geldbedrag(en), geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2]
en/althans/in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld
en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] en/of een of meer
(andere) in die woning/schoonheidssalon aanwezige perso(o)n(en), genaamd [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5], gepleegd met het oogmerk om
die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij
betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken,
hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat
verdachte en/of zijn mededader(s):
- naar die woning/schoonheidssalon is/zijn gereden/gegaan en/of die
woning/schoonheidssalon is binnen gedrongen/gegaan en/of (vervolgens)
- die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] (telkens) (stevig/krachtig) bij de
arm(en) en/of het lichaam heeft beet gepakt en/of (hardhandig) tegen het
lichaam heeft geduwd/gedrukt, en/of
- die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal (met kracht) in het gezicht en/althans
(elders) op/tegen het (achter)hoofd en/of lichaam heeft gestompt en/of
geslagen, en/of
- tegen die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] en/of die andere aanwezige(n) heeft gezegd/
geroepen: "Geld, geld" en/of -zakelijk weergegeven- dat hij, verdachte, geld
wilde en anders die [slachtoffer 1] dood ging maken;
B.
(in een woning/schoonheidssalon aan de [adres]) met het oogmerk om zich
en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of
bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte
van (een) geldbedrag(en) en/of portemonnee('s)/etui en/of mobiele telefoon(s)
en/of bankpas(sen) en/althans/in elk geval enig (ander) goed en/of (een)
geldbedrag(en), geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2]
en/althans/in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn
mededader(s),
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte
en/of zijn mededader(s):
- naar die woning/schoonheidssalon is/zijn gereden/gegaan en/of die
woning/schoonheidssalon is binnen gedrongen/gegaan en/of (vervolgens)
- die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] en/of een of meer andere in die
woning/schoonheidssalon aanwezige perso(o)n(en) (telkens) (stevig/krachtig)
bij de arm(en) en/of het lichaam heeft beet gepakt en/of (hardhandig) tegen
het lichaam heeft geduwd/gedrukt, en/of
- die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal (met kracht) in het gezicht en/althans
(elders) op/tegen het (achter)hoofd en/of lichaam heeft gestompt en/of
geslagen, en/of
- tegen die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] en/of die andere aanwezige(n) heeft gezegd/
geroepen: "Geld, geld" en/of -zakelijk weergegeven- dat hij, verdachte, geld
wilde en anders die [slachtoffer 1] dood ging maken;
3. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de diefstal met geweld en de afpersing zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3,5 jaar met aftrek, waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met als bijzondere voorwaarde toezicht van de reclassering. Daarnaast vordert de officier van justitie toewijzing van de civiele vordering van [slachtoffer 2] tot een bedrag van € 772,50 en niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij in het overige deel van haar vordering en daarnaast toewijzing van de gehele civiele vordering van zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 3] met oplegging daarbij van de zogenaamde schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in art. 36f Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr).
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie voor het overige ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
5. De beoordeling van het bewijs
5.1 De vaststaande feiten
De onderstaande feiten volgen rechtstreeks uit de bewijsmiddelen en hebben bij de behandeling van de zaak niet ter discussie gestaan. Het vaststellen van deze feiten behoeft daarom geen andere motivering door de rechtbank dan een verwijzing naar de betreffende bewijsmiddelen.
Op 24 maart 2010 heeft medeverdachte [verdachte 1] in de woning van de schoonzus van verdachte, [slachtoffer 1], aan de [adres] in Enschede een overval gepleegd. , , ,
5.2 De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de verklaring van verdachte kennelijk leugenachtig is. Zij voert daartoe aan dat de verklaring van medeverdachte [verdachte 1] steun vindt in de verklaringen van [slachtoffer 1], [slachtoffer 2], [slachtoffer 3] en in de overige getuigenverklaringen. Verdachte komt pas twee maanden later met de verklaring dat hij slechts aan [verdachte 1] zou hebben gevraagd zich naar de woning van zijn schoonzus te begeven om haar daar alleen wat door elkaar te schudden.
Via de voorwaardelijk opzet constructie is, naar het oordeel van de officier, verdachte als medepleger van de overval aan te merken. Er is sprake geweest van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en [verdachte 1].
De verdediging stelt zich primair op het standpunt dat uit de bewijsmiddelen niet blijkt dat de opzet van verdachte gericht was op de wederrechtelijke toe-eigening of bevoordeling. Hooguit zou gesteld kunnen worden dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op geweld, maar niet in de vorm van diefstal met geweld dan wel afpersing zoals ten laste is gelegd. Dit betekent dat er geen sprake kan zijn van medeplegen, medeplichtigheid aan of uitlokking van de diefstal met geweld dan wel afpersing. Verdachte dient dus integraal te worden vrijgesproken van het hem tenlastegelegde, aldus de raadsvrouw.
Subsidiair stelt de verdediging zich op het standpunt dat er geen sprake is van medeplegen, nu de nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [verdachte 1] niet kan worden bewezen.
5.3 De bewijsoverwegingen van de rechtbank
Verdachte heeft [verdachte 1] ongeveer twee weken voor de overval ’s nachts op straat in Enschede ontmoet. [verdachte 1] bood verdachte een mobiele telefoon aan voor tien euro. Verdachte heeft verklaard dat hij deze prijs te laag vond voor een mobiele telefoon en de zaak niet vertrouwde. Verdachte verklaart daarop tegen [verdachte 1] te hebben gezegd dat hij nog maar eens goed over zijn aanbod moest nadenken en dat hij wel een beter klusje voor [verdachte 1] zou weten. Hij heeft vervolgens het telefoonnummer van [verdachte 1] gevraagd. Verdachte heeft verder verklaard dat hij [verdachte 1] niet kende. Verdachte heeft vervolgens telefonisch contact opgenomen met [verdachte 1]. Daarna hebben zich nog meerdere telefonische contacten tussen beiden voorgedaan, steeds op initiatief van verdachte. Op 24 maart 2010 heeft een persoonlijke ontmoeting tussen de twee plaatsgevonden, waarbij verdachte [verdachte 1] heeft opgehaald met zijn auto. Samen hebben ze zich begeven naar de woning van [slachtoffer 1] aan de [adres] in Enschede. Tijdens de rit heeft verdachte zijn langlopende conflict met [slachtoffer 1] besproken. Verdachte heeft [verdachte 1] naar de woning gereden en hem daar afgezet. Verdachte heeft [verdachte 1] verteld welke woning in het flatgebouw van [slachtoffer 1] was en ook dat [slachtoffer 1] daar alleen woonde.
Op een gegeven moment heeft verdachte [verdachte 1] meerdere malen gebeld en heeft hij hem bij een rotonde in Enschede weer opgehaald.
De verklaringen van verdachte en [verdachte 1] lopen uiteen over het doel van het binnentreden van de woning van [slachtoffer 1]. Verdachte verklaart dat hij [verdachte 1] zou hebben gevraagd om de woning van [slachtoffer 1] binnen te gaan en dat [verdachte 1] daar [slachtoffer 1] bij haar polsen moest pakken en haar door elkaar moest schudden. Verdachte ontkent dat hij [verdachte 1] daarvoor een geldelijke beloning in het vooruitzicht heeft gesteld.
[verdachte 1] heeft daarentegen verklaard dat verdachte hem de opdracht had gegeven naar de woning van [slachtoffer 1] te gaan, om daar [slachtoffer 1], verdachtes schoonzus, het ziekenhuis in te slaan. In de woning zou zich een kluis bevinden met daarin een geldbedrag van € 10.000,--. Dit geld zou [verdachte 1] daar moeten wegnemen. Van de buit zou [verdachte 1] een gedeelte krijgen. De rest zou voor verdachte zijn.
Gelet op het feit dat verdachte en [verdachte 1] elkaar pas kort kenden, de omstandigheden waaronder zij elkaar hebben ontmoet en dat [verdachte 1] slechts gericht was op geld en drugs, acht de rechtbank de verklaring van verdachte dat er sprake zou zijn van een soort vriendendienst waardoor [verdachte 1] een en ander zonder wederdienst zou doen, onwaarschijnlijk en acht de rechtbank de verklaring van [verdachte 1] inhoudende dat verdachte [verdachte 1] heeft gevraagd geweld toe te passen op zijn schoonzus, in ruil waarvoor [verdachte 1] dan een geldbedrag uit de woning zou kunnen meenemen aannemelijk.
Oogmerk en opzet
De verdediging heeft betoogd dat de enkele verklaring van [verdachte 1] onvoldoende bewijs oplevert van de opzet van verdachte op de wederrechtelijke toe-eigening of bevoordeling.
De rechtbank weerlegt dit verweer en overweegt daartoe als volgt.
Zoals hierboven weergegeven heeft verdachte een langlopend conflict met zijn schoonzus [slachtoffer 1]. Hij wil haar op gewelddadige wijze “wakker schudden”, maar wil dat niet zelf doen. Hij heeft daar dus een ander voor nodig. Daarom heeft verdachte [verdachte 1] benaderd om zijn doel te bereiken.
[verdachte 1] heeft verklaard dat zijn enige drijfveer om zich naar de woning te begeven, de geldelijke beloning was die hem in het vooruitzicht is gesteld.
Verdachte moet zich naar aanleiding van de eerste ontmoeting met [verdachte 1] gerealiseerd hebben dat [verdachte 1] een persoon is die, rond de tijd dat de overval plaatsvond, bezig was met snel geld maken. [verdachte 1] bood verdachte immers onder verdachte omstandigheden een telefoon aan voor een bedrag waarvan verdachte zelf ook wist dat dit geen zuivere koffie was. [verdachte 1] heeft verklaard dat hij tijdens die eerste ontmoeting onder invloed van cocaïne verkeerde en bevestigd dat hij uit was op snel geld verdienen. Verdachte heeft dit ook kunnen constateren. Gelet op de gang van zaken die avond heeft hij ook kunnen constateren dat [verdachte 1] daarbij criminele activiteiten niet uit de weg zou gaan. Verdachte heeft [verdachte 1] ook zo ingeschat, want hij vraagt hem korte tijd later een criminele activiteit van omvang te verrichten: namelijk de woning van zijn schoonzus binnen te gaan om haar een lesje te leren.
De rechtbank is van oordeel dat, door de “inzet” van [verdachte 1], wetend wie hij is, wat hij nodig heeft cq. waar hij zich door laat leiden (het verwerven van geld voor drugs), verdachtes doel om geweld tegen zijn schoonzus aan te wenden onlosmakelijk verbonden is geraakt met het doel van [verdachte 1]: het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening van geld. Zonder [verdachte 1] geld in het vooruitzicht te stellen zou het niet aannemelijk zijn dat verdachte zijn eigen doel, met [verdachte 1] als uitvoerder/medepleger, zou kunnen bereiken. Hierdoor is een feitencomplex ontstaan waarin het oogmerk van verdachte zich niet alleen uitstrekt over de geweldpleging jegens [slachtoffer 1], maar ook over de geweldadige toe-eigening van dat geld. De toe-eigening is een noodzakelijk en dus een door verdachte gewild gevolg van het inschakelen van [verdachte 1].
Medeplegen
Voor medeplegen is vereist dat er sprake is van een bewuste en nauwe samenwerking. Nauwe samenwerking betekent niet dat de medeplegers een gelijk aandeel moeten hebben in de uitvoering van het delict. Het gaat erom dat er sprake is van een zekere onderlinge gelijkwaardigheid, dat wil zeggen dat de handelingen tot op zekere hoogte inwisselbaar zijn.
Verdachte was de initiator en het intellectuele brein achter de overval. Hij kende het slachtoffer en hij was degene die een rekening met haar te vereffenen had. Verdachte heeft zijn medeverdachte uitgebreid geïnstrueerd en heeft hem met zijn auto afgezet bij de woning. [verdachte 1] is vervolgens alleen de woning in gegaan. Kort na de overval heeft verdachte nog een aantal keren telefonisch contact gezocht met [verdachte 1], waarna hij hem vlak bij de woning met zijn auto heeft opgepikt.
Gelet op voorgaande gedragingen van verdachte en [verdachte 1] voor, tijdens en na het plaatsvinden van de overval, de daarbij gevolgde werkwijze, een en ander in onderling verband bezien, hebben verdachte en [verdachte 1] met betrekking tot het feit zodanig hecht en intensief samengewerkt dat zij beiden afzonderlijk als medepleger van het feit en daarom als dader dienen te worden aangemerkt. Dat verdachte zelf niet in de woning is geweest en zelf geen geweld heeft gebruikt en goederen heeft weggenomen, doet aan het voorgaande niets af. De rechtbank acht het tenlastegelegde in de eerste plaats wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank is door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen, dat de verdachte het onder A en B tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
A.
hij op 24 maart 2010 in de gemeente Enschede tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning aan de [adres] heeft weggenomen geld en een portemonnee en een mobiele telefoon en bankpassen toebehorende aan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken
welk geweld hierin bestond dat verdachte en zijn mededader:
- naar die woning/schoonheidssalon zijn gereden en zijn mededader die
woning is binnen gegaan en vervolgens
- die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 3] stevig bij de arm heeft gepakt en hardhandig tegen het lichaam heeft geduwd, en
- die [slachtoffer 1] meermalen, (met kracht) tegen het hoofd heeft geslagen en
- tegen die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] heeft geroepen: "Geld, geld"
B.
in een woning/schoonheidssalon aan de [adres] met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte
van een mobiele telefoon toebehorende aan [slachtoffer 2], welk geweld hierin bestond dat verdachte met zijn mededader:
- naar die woning/schoonheidssalon is gereden en die woning/schoonheidssalon is binnen gegaan en vervolgens
- die [slachtoffer 1] en een andere in die woning/schoonheidssalon aanwezige persoon stevig
bij de arm heeft gepakt en hardhandig tegen het lichaam heeft geduwd, en
- die [slachtoffer 1] meermalen (met kracht) tegen het hoofd heeft gestompt en
- tegen die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] heeft geroepen: "Geld, geld".
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte onder A en B meer of anders is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
6. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld bij de artikelen 47, 312 en 317 Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf: diefstal voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
het misdrijf: afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
7. De strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.
8. De op te leggen straf of maatregel
8.1 De gronden voor een straf of maatregel
Verdachte heeft zich samen met zijn mededader schuldig gemaakt aan een overval op een woning aan de [adres] in Enschede. Verdachte heeft zijn aan cocaïne verslaafde mededader gevraagd geweld te plegen tegen zijn schoonzus, waar hij al enige tijd een conflict mee had, en heeft hem daarvoor een geldelijke beloning in het vooruitzicht gesteld. Deze beloning moest de medeverdachte wel zelf uit de woning van de schoonzus halen. De rechtbank neemt in overweging dat dat verdachte de initiator voor het plegen van onderhavig feit is geweest. Bovendien heeft verdachte voor het “oplossen” van zijn familieproblemen misbruik gemaakt van een sociaal-economisch zwakkere drugsverslaafde.
De slachtoffers hebben de overval, blijkens de schriftelijke slachtofferverklaringen alsmede hun verklaringen bij de politie, als zeer beangstigend ervaren. Het is een feit van algemene bekendheid dat feiten zoals deze een ingrijpende aantasting van de persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers inhouden en dat de slachtoffers daarvan veelal nog dagelijks de negatieve gevolgen in de vorm van gevoelens van angst en onzekerheid ondervinden. Uit de schriftelijke slachtofferverklaringen blijkt dat dat ook in deze zaak het geval is. Feiten als de onderhavige veroorzaken bovendien onrust en gevoelens van onveiligheid in de maatschappij.
Ten aanzien van de opmerking van de officier van justitie dat er de afgelopen periode een golf van overvallen heeft plaatsgevonden, is de rechtbank van oordeel dat de onderhavige kwestie een afwijkend karakter heeft nu daaraan een conflict in de familiesfeer ten grondslag ligt.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging en bij het bepalen van de hoogte hiervan allereerst rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde feit in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in de wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Nu geen landelijke oriëntatiepunten straftoemeting voor dit soort feiten zijn vastgesteld, zal de rechtbank het uitgangspunt in soortgelijke zaken van drie jaar gevangenisstraf in haar overwegingen betrekken.
De rechtbank houdt voorts rekening met het feit dat uit verdachtes justitiële documentatie blijkt dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld, maar wel voor l een bedreiging met een vuurwapen (eveneens van [slachtoffer 1]). Daarnaast houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte geen verantwoording voor zijn daden heeft willen nemen, zijn handelen bagatelliseert en de schuld buiten zichzelf legt.
Over verdachte is een voorlichtingsrapport door de Reclassering Nederland en een Pro Justitia rapportage door een GZ-psycholoog uitgebracht. De rechtbank heeft van deze rapportages kennisgenomen. Uit de rapportages blijkt dat verdachte problemen heeft op een verschillende gebieden in zijn leven en niet zelfredzaam genoeg is om daarin orde aan te brengen. Hij zal zijn leven weer op verantwoorde wijze moeten inrichten; hulp is daarbij geboden. De reclassering ziet mogelijkheden verdachte te begeleiden.
Gelet op de inhoud van de beide rapportages is de rechtbank van oordeel dat het passend is verdachte naast een onvoorwaardelijke gevangenisstraf een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met daaraan gekoppeld een bijzondere voorwaarde die ziet op een verplicht contact met de reclassering. De rechtbank is van oordeel dat verdachte en zijn mededader een gelijke straf moet worden opgelegd. Weliswaar verschillen de rol bij het feit en strafrechtelijk verleden tussen verdachte en zijn mededader, maar de rechtbank is van mening dat de rol van initiator en bedenker van het plan van de medeverdachte Cimen even zwaar dient te wegen als de uitvoerende rol en recidive van verdachte.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar en 6 maanden met aftrek, waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en toezicht van de reclassering passend en geboden is.
8.2 De in beslag genomen goederen
De rechtbank is van oordeel dat het onder verdachte inbeslaggenomen speelgoedpistool vatbaar is voor onttrekking aan het verkeer, nu dit aan verdachte toebehorende voorwerp van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en bij gelegenheid van het onderzoek naar het door verdachte begane feit is aangetroffen, terwijl het voorwerp kan dienen tot het begaan van soortgelijke feiten.
9. De schade van benadeelden
9.1 De vorderingen van de benadeelde partijen
[slachtoffer 2], wonende te Enschede aan [adres], heeft zich voorafgaand aan het onderzoek op de zitting, op de wettelijk voorgeschreven wijze als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert veroordeling van de verdachte tot betaling van in totaal € 1.207,55 (twaalfhonderdzeven euro en vijfenvijftig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. Deze schade bestaat uit de volgende posten:
- Mobiele telefoon Nokia N95 van een half jaar oud € 435,45
- 3 nieuwe betaalpassen à € 7,50 euro € 22,50
- immateriële schadevergoeding € 750,00
De benadeelde partij behoudt zich het recht voor om eventueel overige, nu nog niet bekende of gevorderde, schade in een later stadium via een civiele procedure van de verdachte te vorderen. De benadeelde partij heeft gevraagd een schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij voor wat betreft de post “mobiele telefoon” niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering, nu zij dit gedeelte van haar vordering niet voldoende heeft onderbouwd. De vordering kan volgens de officier voor het overige worden toegewezen.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de benadeelde partij voor wat betreft de mobiele telefoon niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering. Het gedeelte van de vordering dat ziet op de betaalpassen is voor toewijzing vatbaar. Ten aanzien van de immateriële schadevergoeding stelt de raadsvrouw zich op het standpunt dat in onderhavige zaak geen sprake is van het toepassen van fors geweld, zodat de immateriële schadevergoeding gematigd dient te worden.
Naar het oordeel van de rechtbank is de benadeelde partij in haar vordering ontvankelijk en is de vordering deels gegrond. Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terecht¬zitting is komen vast te staan dat de verdachte door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan het slachtoffer. De opgevoerde schadeposten zijn weliswaar betwist, maar de rechtbank zal het gevorderde deels toewijzen, te weten de schadeposten betaalpassen en de immateriële schadevergoeding, tot een bedrag van € 772,50 (zevenhonderdtweeënzeventig euro en vijftig eurocent), inclusief de van rechtswege verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd. Daarnaast zal de rechtbank verdachte veroordelen tot betaling van de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt of zal maken voor rechtsbijstand en de executie van dit vonnis. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige, te weten de schadepost mobiele telefoon Nokia N95, niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering, nu zij van oordeel is dat de vordering voor dat gedeelte niet van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor afdoening in het strafgeding. De benadeelde partij kan haar vordering slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
[slachtoffer 3], wonende te Enschede aan [adres], heeft zich voorafgaand aan het onderzoek op de zitting, op de wettelijk voorgeschreven wijze als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert veroordeling van de verdachte tot betaling van in totaal € 750,-- (zevenhonderdvijftig euro). Deze schade bestaat uit de volgende post:
- een immateriële schadevergoeding ad € 750,--.
Ook heeft de benadeelde partij gevraagd een schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De officier van justitie en de verdediging hebben zich op het standpunt gesteld dat de vordering voor toewijzing vatbaar is.
Naar het oordeel van de rechtbank is de benadeelde partij in haar vordering ontvankelijk en is de vordering gegrond. Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terecht¬zitting is komen vast te staan dat de verdachte door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan het slachtoffer. De opgevoerde schadepost is niet betwist en voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal het gevorderde daarom in het geheel toewijzen. Daarnaast zal de rechtbank verdachte veroordelen tot betaling van de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt of zal maken voor rechtsbijstand en de executie van dit vonnis.
[slachtoffer 1], wonende te Enschede aan de [adres], voor wie mr. A.P. Drosten, advocaat in Enschede, als gemachtigde optreedt, heeft zich voorafgaand aan het onderzoek op de zitting, op de wettelijk voorgeschreven wijze als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert veroordeling van de verdachte tot betaling van in totaal € 1160,24 (elfhonderdzestig euro en vierentwintig eurocent). Deze schade bestaat uit de volgende posten:
- Aanvragen medische informatie € 60,24
- Rechtsbijstand € 100,-
- immateriële schadevergoeding € 1.000,-
De officier van justitie en de verdediging hebben zich op het standpunt gesteld dat de vordering voor toewijzing vatbaar is.
Naar het oordeel van de rechtbank is de benadeelde partij in haar vordering ontvankelijk en is de vordering gegrond. Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terecht¬zitting is komen vast te staan dat de verdachte door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan het slachtoffer. De opgevoerde schadeposten zijn niet betwist en voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen.
9.2 De schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal hierbij de maatregel als bedoeld in art. 36f Sr opleggen, aangezien de verdachte jegens de slachtoffers naar burgerlijk recht (mede) aansprakelijk is voor de schade die door het feit is toegebracht.
10. De toegepaste wettelijke voorschriften
De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 36b, 36c, 36d en 57 Sr.
vrijspraak/bewezenverklaring
- verklaart bewezen, dat verdachte het onder A en B tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder A en B meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
het misdrijf: diefstal voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
het misdrijf: afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder A en B bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van drie jaar en 6 maanden, waarvan één (1) jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee (2) jaren;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
- omdat de veroordeelde verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- omdat de veroordeelde tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens de Reclassering Nederland;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- bepaalt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
Schadevergoeding
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] van een bedrag van € 772,50 (vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 maart 2010) voor zover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan;
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de maatregel op dat veroordeelde verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 772,50 ten behoeve van de benadeelde, met bevel, voor het geval dat volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat vervangende hechtenis voor de tijd van 15 dagen zal worden toegepast, (een en ander voor zover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan);
- bepaalt dat als veroordeelde heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als veroordeelde aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] van een bedrag van € 750,-- voor zover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan;
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de maatregel op dat veroordeelde verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 750,-- ten behoeve van de benadeelde, met bevel, voor het geval dat volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat vervangende hechtenis voor de tijd van 15 dagen zal worden toegepast, (een en ander voor zover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan);
- bepaalt dat als veroordeelde heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als veroordeelde aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van een bedrag van € 1060,24 voor zover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan;
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op € 100,--, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de maatregel op dat veroordeelde verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 1160,24 ten behoeve van de benadeelde, met bevel, voor het geval dat volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat vervangende hechtenis voor de tijd van 21 dagen zal worden toegepast, (een en ander voor zover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan);
- bepaalt dat als veroordeelde heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als veroordeelde aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
De inbeslaggenomen goederen
- verklaart onttrokken aan het verkeer het inbeslaggenomen voorwerp, te weten een speelgoedpistool.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.H.W. Teekman, voorzitter, mr. B.T.C. Jordaans en
mr. M.A.H. Heijink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. B.M. Hoek, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 19 oktober 2010.