ECLI:NL:RBALM:2010:BO0546

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
13 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10 / 228 BESLU AQ1 A
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van sanering van oprit en erfverharding onder de Saneringsregeling asbestwegen derde fase

In deze zaak heeft de Rechtbank Almelo op 13 oktober 2010 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke ordening en Milieubeheer. De eiser had een aanvraag ingediend voor sanering van de oprit en erfverharding in het kader van de Saneringsregeling asbestwegen derde fase. De aanvraag werd op 22 september 2009 door verweerder afgewezen, waarna de eiser in beroep ging. De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de afwijzing van de aanvraag terecht was, omdat de oprit en erfverharding volgens de geldende regelgeving een duurzame afscherming van asbest bieden. De rechtbank heeft daarbij gekeken naar de voorwaarden van de Regeling nadere voorschriften asbestwegen milieubeheer en de interne richtlijnen van verweerder. De rechtbank concludeerde dat de oprit en erfverharding aan de eisen voldeden, ondanks dat er onderhoud nodig was en de oprit verzakt was. De rechtbank oordeelde dat verweerder in redelijkheid tot de conclusie had kunnen komen dat er sprake was van duurzame afscherming. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en wees op de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Sector bestuursrecht
Registratienummer: 10 / 228 BESLU AQ1 A
uitspraak van de enkelvoudige kamer
in het geschil tussen:
[naam eiser],
wonende te [woonplaats], eiser,
en
Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke ordening en Milieubeheer,
verweerder.
1. Bestreden besluit
Besluit van verweerder d.d. 27 januari 2010.
2. Procesverloop
Op 25 februari 2009 heeft eiser een aanvraag voor een sanering in het kader van de Saneringsregeling asbestwegen derde fase ingediend. Het betreft een sanering van de oprit en de erfverharding, gelegen op de percelen [locatie]. Op 22 september 2009 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen.
Tegen dit besluit heeft eiser op 4 november 2009 een bezwaarschrift ingediend. Op 1 december 2009 is eiser gehoord door de hoorcommissie saneringsregeling asbestwegen derde fase (hierna: de hoorcommissie). De hoorcommissie heeft op 8 december 2009 en op 25 januari 2010 advies uitgebracht. Op 27 januari 2010 heeft verweerder besloten het bezwaar van eiser ongegrond te verklaren.
Eiser heeft tegen dit besluit op 16 februari 2010 beroep ingesteld. Het beroep is nader gemotiveerd op 28 maart 2010. Verweerder heeft op 22 april 2010 een verweerschrift ingediend en de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank overgelegd.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 27 september 2010, waar eiser niet is verschenen. Wel is namens eiser verschenen [naam partner eiser], de partner van eiser. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. C.M.J. Ribbers.
3. Overwegingen
In geschil is of verweerder in het bestreden besluit terecht de afwijzing van de aanvraag van eiser heeft gehandhaafd.
Eiser stelt dat dit niet het geval is. Hij heeft daartoe, kort gezegd, aangevoerd dat geen sprake is van een duurzame afscherming van de oprit en de erfverharding: de oprit is de afgelopen 12 jaren tweemaal gerepareerd en is dusdanig verzakt dat grote delen klinkers moesten worden uitgenomen waarbij het onderliggende zand moest worden uitgevlakt en aangevuld. Daarnaast is een nieuwe waterleiding gelegd waardoor de oprit ook gedeeltelijk open is gegraven. Eiser komt daarbij ongewild in aanraking met asbest. Eiser is al langere tijd bezig met het verwerven van steun voor de sanering. Diverse medewerkers van verweerder hebben bij hem de indruk gewekt dat eisers perceel voor sanering in aanmerking zou komen. Eiser verwijst naar een interne memo waaruit naar zijn mening blijkt dat verweerder niet zorgvuldig op het bezwaar heeft beslist. Uit onderzoek is inmiddels gebleken dat de asbestvervuiling van zijn perceel ver boven de wettelijke norm ligt. Eiser concludeert dat de oprit niet duurzaam is afgedekt en dat er een kans bestaat dat de asbestvezels vrijkomen.
Voordat de rechtbank tot een inhoudelijke beoordeling van het geschil komt zal zij ingaan op de stellingen van verweerder voor zover die er op neer komen dat het beroep van eiser niet-ontvankelijk zou zijn.
Verweerder heeft hiertoe gesteld dat het beroep niet-ontvankelijk is omdat de gronden van beroep te laat zijn ingediend en vervolgens omdat eiser inmiddels een subsidie heeft verkregen van Gedeputeerde Staten van Overijssel op grond van de Regeling asbestsanering voor particulieren en agrariërs, welke subsidie mede betrekking heeft op oprit en erf. Tenslotte is volgens verweerder het beroep van mevrouw [naam partner eiser] niet-ontvankelijk nu zij geen bezwaar heeft ingediend.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep wel ontvankelijk is. Het niet-ontvankelijk verklaren van een beroep op grond van artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (waarop verweerder kennelijk doelt) betreft een bevoegdheid van de rechtbank waarvan in dit geval geen gebruik is gemaakt. Vervolgens heeft eiser nog wel een procesbelang nu zijn vertegenwoordiger ter zitting onbestreden heeft gesteld dat de toegekende subsidie niet volledig dekkend is. [naam partner eiser] heeft tenslotte weliswaar de brief met gronden van beroep ondertekend maar niet het beroepschrift zodat zij geen partij is bij het geding.
De rechtbank concludeert dat het beroep ontvankelijk is zodat zij tot een inhoudelijke behandeling van het beroep zal overgaan.
Op grond van artikel 3, eerste lid, onder a, van de Saneringsregeling asbestwegen derde fase (hierna: de Saneringsregeling) kan verweerder op aanvraag asbest uit een asbestbevattende weg doen verwijderen en op die asbestweg vervolgens zand of menggranulaat doen aanbrengen. Op grond van artikel 4, aanhef en onder d, van de Saneringsregeling kan verweerder een handeling als bedoeld in artikel 3 van de Saneringsregeling slechts doen verrichten als de weg niet voldoet aan artikel 3, onderdeel b, van de Regeling nadere voorschriften asbestwegen milieubeheer (hierna: de Regeling).
Artikel 3, onderdeel b, van de Regeling bepaalt dat een asbestbevattende weg voorhanden mag worden gehouden als de weg behoort tot de verkeersklasse 1 of 2a en die weg een duurzame afscherming van het asbest heeft, welke afscherming bestaat uit asfalt, klinkers of beton, welke afscherming in goede staat verkeert, of een laag zand, grond, puingranulaat of materiaal dat een vergelijkbare afscherming biedt waarvan de dikte tenminste 0.2 meter is.
Tussen partijen is uitsluitend in het geschil of de oprit en de erfverharding voldoen aan het vereiste van een duurzame afscherming van het asbest. De vraag of een weg een duurzame afscherming van het asbest heeft is een vraag die in eerste instantie door verweerder dient te worden beantwoord: verweerder heeft hiervoor beoordelingsruimte. Dat heeft tot gevolg dat de toetsing, die de rechter verricht, marginaal is. Dit betekent dat de beslissing van verweerder of een weg al dan niet duurzaam is afgeschermd niet door de bestuursrechter kan worden aangetast, tenzij zou moeten worden geoordeeld dat verweerder bij die beslissing heeft gehandeld in strijd met de van toepassing zijnde algemeen verbindende voorschriften of dat verweerder bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid niet tot dat besluit heeft kunnen komen of daarbij overigens in strijd heeft gehandeld met de algemene rechtsbeginselen of algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
Verweerder heeft in de “Notitie duurzame afscherming” nader invulling gegeven aan het begrip “duurzame afscherming”. Deze notitie wordt als interne richtlijn gehanteerd voor de toetsing van aanvragen op grond van artikel 3 van de Saneringsregeling. Voor zover hier van belang komt die richtlijn er op neer dat sprake is van duurzame afscherming als een verband in de elementverharding aanwezig is. Dat is het geval zolang de klinkers tussen banden liggen. Dat er mogelijk door het verkeer op de verharding een bredere voeg ontstaat betekent nog niet dat geen sprake meer is van een duurzame afscherming. Zo’n bredere voeg zal immers als het ware gevuld worden met (schoon) materiaal uit de omgeving. Zolang de fundering onder de elementverharding intact is wordt aangenomen dat er geen asbest uit de onderlaag naar boven komt.
Verweerder heeft vervolgens de oprit en erfverharding van het perceel van eiser getoetst aan deze interne richtlijn. Daarbij heeft verweerder geconcludeerd dat sprake is van een aaneengesloten en in goede staat verkerende afschermende laag zodat sprake is van een duurzame afscherming. Verweerder heeft daarbij ter plekke onderzoek gedaan en geconstateerd dat de oprit aan twee zijden is ingesloten door banden waardoor klinkers wel kunnen verzakken maar er niet kunnen “uitspringen”. Dat onderhoud aan de oprit nodig is, doet er volgens verweerder niet aan af dat sprake is van duurzame afscherming. Op de hoorzitting is vervolgens de aard en dikte van de fundering onder de klinkerverharding aan de orde geweest. Daarbij heeft eiser gesteld dat de fundering bestaat uit een zandlaag van anderhalf tot twee handen. Verweerder heeft daaruit afgeleid dat de fundering geen aanleiding vormt om te veronderstellen dat deze niet intact is.
Gegeven het vorengenoemde toetsingskader voor de rechter en gezien het interne beleid van verweerder en de door hem verrichte toets is de rechtbank van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen concluderen dat oprit en erfverharding van het perceel van eiser duurzaam is afgeschermd. Dat onderhoud moet worden gepleegd aan de voorzieningen en dat de oprit verzakt is doet naar het oordeel van de rechtbank niet af aan de conclusie van verweerder dat de banden, waarin de klinkers liggen opgesloten, zullen zorgen voor voldoende en duurzame afscherming.
Het is de rechtbank niet gebleken dat er daadwerkelijk toezeggingen zijn gedaan van de kant van verweerder dat eisers perceel voor sanering in aanmerking zou kunnen komen. Eiser heeft nog gewezen op een memo van de heer de Jong van 19 augustus 2009, waarin deze stelt dat het projectbureau (de rechtbank leest: verweerder) moet voorkomen dat eiser andere locaties als vergelijkbare locaties kan aandragen die wel geaccepteerd zijn voor de Saneringsregeling. Naar verweerder echter ter zitting genoegzaam heeft gesteld betreft dit een memo van iemand, die niet in dienst is van verweerder, en die in de beginfase van de Saneringsregeling vanuit een externe positie heeft deelgenomen aan het project. Naar het oordeel van de rechtbank kan uit deze memo niet worden afgeleid dat verweerder een onjuist besluit heeft genomen. Daarbij neemt de rechtbank nog in aanmerking dat eiser geen gevallen, waarin vergelijkbare percelen wel onder de Saneringsregeling zijn gebracht, heeft genoemd en dat uit het dossier ook niet blijkt dat dit het geval is.
Eiser heeft nog gewezen op het nader advies van de hoorcommissie van 25 januari 2010. Daarin geeft de hoorcommissie verweerder in overweging een smalle reep tussen de muur en de oprit aan te merken als niet zichtbare erfverharding waar duurzame afscherming ontbreekt en dit gedeelte in aanmerking te brengen voor sanering. Gelet daarop, zo stelt de commissie, ligt het in de rede ook de oprit te saneren ofschoon daar sprake is van duurzame afscherming. Verweerder heeft er op gewezen dat de hoorcommissie uitsluitend belast is met het horen van partijen en in beginsel geen taak heeft te adviseren. De hoorcommissie heeft getracht een oplossing te vinden voor het geschil maar heeft in het advies wel duidelijk aangegeven dat zij van mening is dat er wel sprake is van een duurzame afscherming. Gelet daarop heeft verweerder geen gevolg gegeven aan het advies van de hoorcommissie. De rechtbank kan het standpunt van verweerder op dit punt volgen. Daarbij overweegt de rechtbank nog dat, gelet op de tekst van de Saneringsregeling en de Regeling, een strook grond naast de oprit niet onder het begrip “weg” kan worden gevat.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit terecht de weigering om oprit en erfverharding van de percelen van eiser te saneren heeft gehandhaafd. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.
Beslist wordt derhalve als volgt:
4. Beslissing
De Rechtbank Almelo,
Recht doende:
verklaart het beroep ongegrond.
Tegen deze uitspraak staat binnen zes weken na verzending hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te ’s-Gravenhage.
Aldus gedaan door W.M.B. Elferink, rechter, en door deze en M.W. Hulsman, griffier ondertekend.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op 13 oktober 2010
Afschrift verzonden op
mtl