RECHTBANK ALMELO
Sector strafrecht
parketnummer: 08/710042-10
datum vonnis: 5 oktober 2010
Vonnis (promis) op tegenspraak van de rechtbank Almelo, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie in het arrondissement Almelo tegen:
[verdachte],
geboren op [1960] in [geboorteplaats],
zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland,
nu verblijvende in PI Overijssel in Almelo.
1. Het onderzoek op de terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 23 april 2010, 12 mei 2010 en 21 september 2010. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. H.J. Lambers en van hetgeen door de verdachte en diens raadsman mr. R.B.J.G. Baggen, advocaat te Arnhem, naar voren is gebracht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: meerdere malen heeft gedeald in harddrugs, onder andere speed en XTC.
Feit 2: meerdere malen heeft gedeald in softdrugs, onder andere GHB en wiet.
Voluit luidt de tenlastelegging aan de verdachte, dat:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2009
tot en met 15 januari 2010 in de gemeente(n) Twenterand en/of Almelo,
en/althans (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen en/althans alleen,
meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of
afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/althans/in elk geval (telkens)
opzettelijk aanwezig heeft gehad, (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal
bevattende MDMA en/of N-ethyl-MDA (MDEA) en/of tenamfetamine (MDA) en/of
metamfetamine en/of (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende
amfetamine, (telkens) zijnde MDMA en/of N-ethyl-MDA (MDEA) en/of tenamfetamine
(MDA) en/of metamfetamine en/of amfetamine een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet; (parketnummer 08/710042-10)
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2009
tot en met 15 januari 2010 in de gemeente(n) Twenterand en/of Almelo
en/althans (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen en/althans alleen,
meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt
en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd
en/althans/in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad,
(een) hoeveelheid/hoeveelheden van van een materiaal bevattende
Gammahydroxyboterzuur (GHB)/4-hydroxyboterzuur en/of (een) hoeveelheid/
hoeveelheden (van meer dan 30 gram) van een gebruikelijk vast mengsel van
hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere
substanties zijn toegevoegd en/of hennep, (telkens) zijnde
Gammahydroxyboterzuur (GHB)/4-hydroxyboterzuur en/of hasjiesj en/of hennep een
middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de sub 1 en sub 2 ten laste gelegde feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden met aftrek van de in voorarrest doorgebrachte tijd. Ten aanzien van de inbeslaggenomen goederen vordert de officier van justitie dat de agenda’s worden teruggegeven aan verdachte.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
5. De beoordeling van het bewijs
5.1 De bewijsoverwegingen van de rechtbank
De rechtbank is evenals de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat het sub 1 en sub 2 tenlastegelegde bewezen kan worden verklaard, , , , , met dien verstande dat er geen bewijs is voor de onder sub 1 en sub 2 tenlastegelegde periode van 1 januari 2009 tot mei 2009 en van september 2009 tot en met 15 januari 2010, alsmede dat er geen bewijs is voor het onder sub 1 en sub 2 tenlastegelegde medeplegen.
De rechtbank is door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen, dat de verdachte het sub 1 en sub 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van mei 2009 tot en met augustus 2009 in de gemeente Twenterand meermalen, telkens opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en telkens opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of N-ethyl-MDA (MDEA) en/of tenamfetamine (MDA) en een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde MDMA en N-ethyl-MDA (MDEA) en tenamfetamine (MDA) en amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
hij in de periode van mei 2009 tot en met augustus 2009 in de gemeente Twenterand meermalen, telkens opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en telkens opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van een materiaal bevattende Gammahydroxyboterzuur (GHB)/4-hydroxyboterzuur en een hoeveelheid (van meer dan 30 gram) van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd en hennep, zijnde Gammahydroxyboterzuur (GHB)/4-hydroxyboterzuur en hasjiesj en hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte sub 1 en sub 2 meer of anders is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
6. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld bij de artikelen 10 en 11 van de Opiumwet. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf: opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B en C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
feit 2
het misdrijf: opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B en C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
7. De strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.
8. De op te leggen straf of maatregel
8.1 De gronden voor een straf of maatregel
Verdachte heeft zich gedurende een aantal maanden schuldig gemaakt aan handel in voornamelijk speed, GHB en hennep. Het is algemeen bekend dat het gebruik van verdovende middelen een onaanvaardbaar gevaar oplevert voor de volksgezondheid. De handel in verdovende middelen gaat bovendien gepaard met overlast in de samenleving. Daarnaast genereert het gebruik van verdovende middelen op zijn beurt strafbare feiten. Verdachte heeft door zijn handelen zijn afnemers en de maatschappij in zijn algemeenheid bewust aan deze risico's blootgesteld. De rechtbank rekent het verdachte ernstig aan dat hij uit puur geldelijk gewin deze schadelijke drugs heeft verkocht, ondermeer aan minderjarigen.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de op te leggen straf en de hoogte daarvan allereerst rekening gehouden met de ernst van de bewezen verklaarde feiten in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in de wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. In dit verband heeft de rechtbank bij haar overwegingen de vastgestelde landelijke oriëntatiepunten straftoemeting betrokken, voor zover die voor de onderhavige feiten zijn vastgesteld. Deze geven voor het met enige regelmaat dealen van harddrugs vanuit een pand of op straat gedurende 3 tot 6 maanden, als oriëntatiepunt een gevangenisstraf van 8 maanden onvoorwaardelijk.
Over verdachte is op 8 april 2010 een voorlichtingsrapport uitgebracht door de Reclassering Nederland. De rechtbank heeft hiervan kennisgenomen. De reclassering constateert problemen op diverse leefgebieden. Verdachte heeft echter aan de reclassering aangegeven dat hij content is met zijn leven en dat hij absoluut geen hulp nodig heeft. De reclassering ziet daarom geen mogelijkheden voor gedragsbeïnvloeding. De rechtbank zal daartoe dan ook niet overgaan.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 117 dagen met aftrek alsmede een werkstraf voor de duur van 240 uur, subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis passend en geboden is.
8.2 De in beslag genomen goederen
De rechtbank is daarnaast met de officier van justitie van oordeel dat het belang van strafvordering zich niet verzet tegen teruggave van de aan verdachte toebehorende en onder hem in beslag genomen agenda’s, zodat de rechtbank de teruggave hiervan aan verdachte zal gelasten.
9. De toegepaste wettelijke voorschriften
De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 10, 22c, 22d, 27, 57 en 91 Sr.
vrijspraak/bewezenverklaring
- verklaart bewezen, dat verdachte het sub 1 en sub 2 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte sub 1 en sub 2 meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1
het misdrijf: opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B en C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
feit 2
het misdrijf: opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B en C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder sub 1 en sub 2 bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 117 dagen;
- bepaalt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
- veroordeelt verdachte tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf van 240 uren;
- beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 120 dagen;
beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten 2 agenda’s.
opheffing bevel voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op;
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M.M. Bordenga, voorzitter, mr. M.A.H. Heijink en mr. M.H. van der Lecq, rechters, in tegenwoordigheid van mr. B.M. Hoek, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 5 oktober 2010.