ECLI:NL:RBALM:2010:BN9305

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
29 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
106292 HA ZA 09-1124
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. van der Veer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verjaring van vordering van erven van asbestslachtoffer tegen Eternit

In deze zaak vorderden de erfgenamen van mevrouw [M] schadevergoeding van Eternit, een bedrijf dat asbesthoudend afval ter beschikking had gesteld voor wegverharding. Mevrouw [M] was van 1987 tot 2003 woonachtig aan de verbindingsweg die met dit afval was verhard en kreeg in 2000 de diagnose mesothelioom, waaraan zij in 2006 overleed. De eisers stelden dat de ziekte het gevolg was van blootstelling aan asbest van Eternit. De rechtbank oordeelde dat de vorderingen van de eisers verjaard waren. De rechtbank stelde vast dat de absolute verjaringstermijn van 30 jaar en de subjectieve verjaringstermijn van 5 jaar waren verstreken. De rechtbank concludeerde dat de eisers ten tijde van de aansprakelijkstelling op 23 juni 2006 al op de hoogte waren van de schade en de aansprakelijkheid van Eternit. De rechtbank wees de vorderingen van de eisers af en veroordeelde hen in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Sector Civiel
zaaknummer: 106292 HA ZA 09-1124
datum vonnis: 29 september 2010 (vdv)
Vonnis van de rechtbank Almelo, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken, in de zaak van:
inzake:
1. [Eiser sub 1],
wonende te [woonplaats],
2[eiser sub 2],
wonende te [woonplaats],
3. [eiser sub 3],
wonende te[woonplaats] ,
4. [eiser sub 4],
wonende te [woonplaats],
5. [eiser sub 5],
wonende te [woonplaats],
6. [eiser sub 6,
wonende te [woonplaats],
in deze zowel optredende voor zichzelf als in hun hoedanigheid van erven van mevrouw
[M],
eisers,
verder te noemen [eiser sub 1 c.s.],
advocaat mr. R.F. Ruers te Utrecht,
en
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ETERNIT FABRIEKEN B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Goor, gemeente Hof van Twente,
gedaagde,
verder te noemen Eternit,
procesadvocaat mr. E.M.M. van de Loo te Enschede,
behandelend advocaat mr. J.W. Bruidegom te Rotterdam.
Het procesverloop
[Eiser sub 1 c.s.] heeft Eternit gedagvaard tegen de zitting van 13 oktober 2009, Eternit heeft een conclusie van antwoord genomen, [eiser sub 1 c.s.] een conclusie van repliek en Eternit een conclusie van dupliek.
Na een akte houdende uitlating producties zijdens [eiser sub 1 c.s.] hebben partijen vonnis verzocht.
De beoordeling van het geschil en de motivering van de beslissing
Feiten (kort samengevat)
1. [Eiser sub 1 c.s.] zijn de erfgenamen van mevrouw [M], geboren 1931 en overleden 2006.
[Eiser sub 1 c.s.] leggen een verklaring van erfrecht van 6 juli 2009 over en stellen in deze op te treden zowel voor zich als ook in hun hoedanigheid van erven en nabestaanden van mevrouw [M], voornoemd (verder te noemen [M]).
2. In augustus 2000 is bij [M] de diagnose mesothelioom (buikvlieskanker) gesteld waaraan zij 2006 is overleden.
3. [M] heeft tegenover Eternit aangegeven dat de bij haar geconstateerde asbestziekte naar haar mening veroorzaakt was door de blootstelling aan asbeststof, afkomstig van het bedrijfsafval van Eternit, dat in de periode 1955 – 1960 toegepast is als wegverhardingsmateriaal voor de verbindingsweg met de Rijssenseweg te Markelo, aan welke weg [M] van 1987 – 2003 woonachtig is geweest.
4. [Eiser sub 1 c.s.] stellen dat op grond van de bij dagvaarding overgelegde medische gegevens in voldoende mate is aangetoond dat er bij [M] sprake was van de diagnose mesothelioom in de vorm van buikvlieskanker en dat zij eveneens voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat deze aandoening bij [M] veroorzaakt is door de blootstelling aan asbeststof afkomstig van het bedrijfsafval van Eternit.
5. Ten aanzien van die blootstelling specificeren [eiser sub 1 c.s.] verder dat [M] van 28 augustus 1987 tot 29 augustus 2003 woonachtig was aan de [adres] te [woonplaats]. Voordien woonde zij te [ex-woonplaats].
Volgens [eiser sub 1 c.s.] is het Eternitafval in de jaren 1955 – 1960 gebruikt ter verharding van de verbindingsweg tussen de Rijssenseweg en de percelen waarop het woonhuis van [M] staat (productie 18 dagvaarding) zomede dat die weg in 2001 is afgegraven in het kader van de asbestsanering in en rond Goor.
Blootstelling van [M] heeft mitsdien plaatsgevonden in de periode 1987 tot 2001, gedurende welke periode [M] gebruik heeft gemaakt van de betrokken verbindingsweg.
Vordering [eiser sub 1 c.s.]
6. [Eiser sub 1 c.s.] vorderen bij vonnis voorzover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
(I) Veroordeling van Eternit wegens onrechtmatig handelen jegens [M] en [eiser sub 1 c.s.], te veroordelen om aan [eiser sub 1 c.s.] te vergoeden de immateriële schade door hen begroot op € 50.000,- te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 23 juni 2006 tot aan de dag der voldoening.
(II) Eternit te veroordelen om aan [eiser sub 1 c.s.] te vergoeden hun materiële schade krachtens de artikelen 6:107 en 6:108 BW, nader op te maken bij staat.
(III) Eternit te veroordelen in de kosten van de procedure.
7. Daartoe stellen [eiser sub 1 c.s.] dat Eternit jegens [M] en hen onrechtmatig heeft gehandeld door eind jaren ’50 het asbesthoudende bedrijfsafval ter beschikking te stellen voor wegverharding zonder op dat moment of op enig later tijdstip de gebruikers van het afval te waarschuwen voor het gevaar verbonden aan het normale gebruik van dat afval, daarbij stellende dat naar hun mening Eternit in ieder geval in 1960 wist althans had behoren te weten dat bij het normale gebruik van dit asbesthoudende afval er een gevaar bestond voor het ontstaan van asbestziekten bij de gebruikers.
8. [Eiser sub 1 c.s.] zijn van oordeel dat Eternit ook na 1960 jegens [M] onrechtmatig heeft gehandeld door na dat tijdstip de gebruikers van Eternitafval niet op enig moment alsnog te waarschuwen voor het aan het normale gebruik van het Eternitafval verbonden gevaar respectievelijk na 1960 op enig moment niet te besluiten het bedrijfsafval terug te halen en tot sanering van het betreffende perceel over te gaan.
9. Voorts zijn [eiser sub 1 c.s.] van mening dat Eternit in ieder geval na 1967 bekend was met het gevaar van het gebruik van haar asbesthoudend afval welke kennis Eternit ertoe had moeten brengen om gebruikers van het afval alsnog voor dit gevaar te waarschuwen.
10. Voorts voegen [eiser sub 1 c.s.] toe dat [eiser sub 5] in oktober 1999 bij het Ministerie van VROM een verzoek tot bodemsanering heeft ingediend met betrekking tot de betrokken met asbestafval verharde weg welke aanvrage door de overheid is gehonoreerd en waarna in 2001 daadwerkelijk de sanering van die weg heeft plaatsgevonden en uiteindelijk is geasfalteerd.
Het verweer van Eternit (eveneens kort samengevat)
11. Eternit erkent als juist dat bij [M] de ziekte peritoneale mesothelioom (buikvlieskanker) is vastgesteld zomede dat zij 2006 is overleden nadat zij op 23 juni 2006 Eternit aansprakelijk heeft gesteld.
Tevens erkent Eternit dat [M] vanaf 28 augustus 1987 tot 29 augustus 2003 woonachtig is geweest aan de [adres] te [woonplaats] en zij voordien in [ex-woonplaats] woonde.
12. Eternit bestrijdt dat de peritoneale mesothelioom van [M] het gevolg is van asbestblootstelling als zodanig en dat, voorzover al asbestgeïndiceerd, blootstelling aan van Eternit afkomstig asbestcementafval heeft plaatsgevonden.
En ook als dat zou moeten worden aangenomen, die blootstelling – zowel qua mate als intensiteit als qua latentietijd – de ziekte van [M] niet kan hebben doen ontstaan maar er aanwijzingen zijn dat [M] in een verder verleden elders en anders aan asbest blootgesteld moet zijn geweest.
Voorts doet Eternit een beroep op verjaring zowel wat betreft de door [M] gestelde waarschuwingsverplichtingen in de periode 1955 – 1960 en nadien alswel de vijfjarige termijn bedoeld in artikel 3:310 lid 1 BW.
De beoordeling
13. Tussen partijen staat vast dat [M] op 24 november 2006 is overleden aan de ziekte peritoneale mesothelioom (buikvlieskanker) die bij haar in augustus 2000 is gediagnosticeerd en waaromtrent zij op 23 juni 2006 Eternit aansprakelijk heeft gesteld.
Tevens staat vast dat [M] vanaf 28 augustus 1987 tot 29 augustus 2003 woonachtig is geweest aan de [adres] te [woonplaats] en zij voordien in [ex-woonplaats] woonde.
Asbest van Eternit?
14. Dat de verbindingsweg tussen de Rijssenseweg en het woonhuis van [M] tot 2001 verhard is geweest met asbestcementafval afgedekt met een puinlaag van circa 10 cm staat tussen partijen wel vast, niet met zekerheid dat die verharding in de jaren 1955 – 1960 met van Eternit afkomstig asbestcementafval heeft plaatsgevonden.
Eternit bestrijdt dat de eenzijdige onderhandse verklaring van ene (buurman) [J] als door [eiser sub 1 c.s.] bij dagvaarding overgelegd, daartoe uitsluitsel geeft.
De rechtbank wijst erop dat het op zich een bekend feit is dat de wegen in en rond Goor in de jaren ’50 met van Eternit afkomstig asbestcementafval plachten te worden verhard maar dit gegeven gevoegd bij de onderhandse verklaring onvoldoende is om met zekerheid de herkomst van het onderhavige asbestcementafval aan te nemen en dienvolgens nadere bewijslevering op dit punt aan de orde zou kunnen komen.
Causaal verband, voorzover van Eternit afkomstig?
15. Eternit betwist ook dat er (in voldoende mate) causaal verband is tussen de op zich lichte blootstelling aan asbest uit het zich afgedekt met 10 cm puin onder de verbindingsweg verbindende asbestcementafval en de na 13 jaar eerste (mogelijke) blootstelling bij [M] gediagnosticeerde mesothelioom (buikvlieskanker).
Eternit wijst erop dat bij vrouwen optredend buikvlieskanker niet uitsluitend en zeker niet zonder meer asbestgerelateerd is en met name wordt gezien in het kader van hoge blootstelling (in de beroepssfeer) zomede de latentieperiode bij deze lage blootstellingsgraad onwaarschijnlijk kort is.
Met Eternit is de rechtbank van oordeel dat in dit stadium het causaal verband tussen de bij [M] gediagnosticeerde mesothelioom en de voor de verbindingsweg gebruikte en afgedekte asbestcementafval niet zonder meer gegeven is en daartoe eveneens nadere bewijslevering c.q. deskundigenonderzoek noodzakelijk zal kunnen zijn.
Verjaring?
16. Alvorens aan voormelde punten een processueel vervolg te geven, dient de rechtbank het beroep op verjaring als gedaan door Eternit te beoordelen.
Absolute verjaring?
17. Uitgaande van de door [eiser sub 1 c.s.] gestelde verharding van de verbindingsweg met van Eternit afkomstig asbestcementafval in de jaren 1955 – 1960 respectievelijk het duidelijk zijn dat van gevaarzetting in dat kader sprake is geweest eind jaren 1960 beroept Eternit zich, naar het oordeel van de rechtbank terecht, op de in artikel 3:310 lid 2 juncto lid 3 geregelde absolute verjaringstermijn van 30 jaar.
Uitgaande van aanvang van die termijn in de periode 1955-1966 is die, nog afgezien van het feit dat [M] alstoen niet ter plaatse woonde, inmiddels verstreken.
Datzelfde heeft te gelden voorzover een waarschuwingsverplichting op of omstreeks 1969 moet worden aangenomen.
Subjectieve verjaringstermijn?
18. Naar het oordeel van de rechtbank is echter ook de in artikel 3:310 lid 1 BW geregelde subjectieve vijfjarige verjaringstermijn verstreken.
19. Daarbij slaat de rechtbank acht op het volgende:
(I) De diagnose mesothelioom is bij [M] in augustus 2000 gesteld.
(II) In de betreffende periode was in de regio breed bekend dat de aanwezigheid van asbestcementverharding in het milieu (vaak) terug te voeren was op de uitgifte van asbestcementafval door Eternit.
Ook volgt dat uit de informatiebrochures die zijn uitgegeven in verband met diverse saneringsregelingen – waarvan [M] ook gebruik heeft gemaakt – en waarin Eternit met zoveel woorden wordt genoemd.
Uit de stellingen van [M] blijkt voorts dat zij ook nimmer eraan heeft getwijfeld, dat het asbestcementafval onder de verbindingsweg van Eternit afkomstig was.
(III) Door [eiser sub 5] is eind 1999 in het kader van de saneringsregeling asbestwegen Twente een aanvrage ingediend voor de sanering van de betrokken verbindingsweg op welk moment [M] ook nog aldaar woonde waaruit volgt dat de familie [D] en dus ook [M] zich heel wel bewust was van de mogelijke gezondheidsrisico’s van het gebruik van asbestcementafval als wegverharding.
(IV) Bij de zuster van [M] is in juni 1989 de ziekte mesothelioom vastgesteld aan welke ziekte deze zus in 1991 is overleden. Hoewel (het ontstaan van) die ziekte niets met de asbestverharding in de onderhavige verbindingsweg te maken heeft, is bekendheid van [M] met de oorzaak daarvan gerelateerd aan blootstelling aan asbestdeeltjes gegeven.
(V) Het voorgaande wordt door [eiser sub 1 c.s.] niet bestreden, maar –uitsluitend- gepoogd te ontkrachten met de mededeling bij conclusie van repliek (31), dat zij zouden hebben aangetoond, dat [M] eerst begin 2006 tot het inzicht is gekomen dat haar ziekte mesothelioom een oorzakelijk verband had met blootstelling aan asbest.
De rechtbank constateert dat [eiser sub 1 c.s.] zulks op geen enkele wijze hebben aangetoond, maar evenmin op enigerlei wijze geadstrueerd of gespecificeerd aannemelijk hebben gemaakt, zodat de rechtbank geen aanleiding ziet hen op dit punt nog tot bewijslevering, waartoe zij ook geen specifiek aanbod hebben gedaan, toe te laten.
20. Dienvolgens is naar het oordeel van de rechtbank [M] ten tijde van de diagnose van mesothelioom (buikvlieskanker) in augustus 2000 althans kort daarna op de hoogte geweest met de daaruit vloeiende schade zomede het daarvoor aansprakelijke Eternit.
In ieder geval was de in artikel 3:310 lid 1 BW bepaalde termijn van vijf jaren op het moment van aansprakelijkheidstelling op 23 juni 2006 verstreken.
21. Naar het oordeel van de rechtbank kan en mag Eternit op het verstrijken van die verjaringstermijn(en) een beroep doen.
Conclusie
22. De vorderingen van [eiser sub 1 c.s.] zijn ten tijde van het instellen van deze procedure verjaard en de vorderingen zullen worden afgewezen met veroordeling van [eiser sub 1 c.s.] in de kosten van de procedure.
De beslissing
De rechtbank:
I. Wijst af de vorderingen van [eiser sub 1 c.s.] tegen Eternit.
II. Veroordeelt [eiser sub 1 c.s.] in de kosten van de procedure aan de zijde van Eternit gevallen en tot op deze uitspraak begroot op € 1.100,- aan griffierechten en € 1.788,- aan salaris voor de advocaat.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. Van der Veer en op woensdag 29 september 2010 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.