ECLI:NL:RBALM:2010:BN8513
Rechtbank Almelo
- Eerste aanleg - meervoudig
- mr. Bosch
- mr. Stoové
- mr. Taalman
- Rechtspraak.nl
Toepassing van minderjarigenstrafrecht en onderzoek naar PIJ-maatregel
In deze zaak heeft de rechtbank te Almelo, in een interlocutoir vonnis, bepaald dat ten aanzien van de verdachte het minderjarigenstrafrecht zal worden toegepast. De zaak is aangehouden om meer informatie te verkrijgen via een psychiatrische rapportage over de mogelijke oplegging van een PIJ-maatregel. Tijdens de zitting op 14 september 2010 heeft de officier van justitie gevorderd dat het meerderjarigenstrafrecht zou worden toegepast en dat de verdachte voor de tenlastegelegde feiten zou worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaren onvoorwaardelijk, met aftrek van voorarrest. De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat het onderzoek niet volledig was geweest met betrekking tot de persoon van de verdachte, wat heeft geleid tot de beslissing om het onderzoek te heropenen.
De rechtbank overweegt dat, volgens artikel 77a van het Wetboek van Strafrecht, bijzondere bepalingen voor jeugdige personen van toepassing zijn voor degenen die ten tijde van het begaan van het strafbare feit tussen de 12 en 18 jaar oud zijn. Artikel 77b Sr. biedt een uitzondering voor personen tussen de 16 en 18 jaar, maar de rechtbank is van oordeel dat in dit geval de toepassing van het meerderjarigenstrafrecht niet gerechtvaardigd is. De rechtbank heeft de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de inhoud van de pro justitia rapportage in overweging genomen, waaruit blijkt dat er geen argumenten zijn om het meerderjarigenstrafrecht toe te passen.
De rechtbank benadrukt dat de afdoening van de zaak niet alleen moet focussen op de ernst van de feiten, maar ook op de mogelijkheden voor behandeling van de verdachte, met het oog op het voorkomen van recidive en de veiligheid van de samenleving. Daarom is het noodzakelijk dat er een psychiatrisch rapport wordt uitgebracht, aanvullend op de reeds aanwezige psychologische rapportage. De rechtbank heeft besloten dat het onderzoek zal worden hervat op een nader te bepalen tijdstip, binnen drie maanden na de zitting, om ervoor te zorgen dat de benodigde rapportage tijdig kan worden opgesteld.