ECLI:NL:RBALM:2010:BN6244

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
7 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/710960-09 en 08/710066-08 (tu
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en bedreiging met een mes in Enschede

In deze zaak heeft de rechtbank Almelo op 7 september 2010 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van poging tot moord en bedreiging. De verdachte heeft op 6 december 2009 in Enschede geprobeerd om het leven van slachtoffer 1 te beroven door deze met een mes in de rug te steken. De rechtbank oordeelde dat er geen wettig en overtuigend bewijs was voor poging tot moord, maar wel voor poging tot doodslag. De verdachte werd vrijgesproken van de bedreiging van slachtoffer 2, omdat er onvoldoende bewijs was om deze bedreiging te onderbouwen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan poging tot doodslag, omdat zij met opzet en met een scherp voorwerp het slachtoffer in de rug had gestoken, wat een aanzienlijke kans op de dood met zich meebracht. De verdachte had eerder met justitie te maken gehad en was al eerder veroordeeld voor geweldsdelicten. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 2 jaar op, zonder voorwaardelijk gedeelte, omdat de verdachte niet had meegewerkt aan onderzoeken en er sprake was van ernstige psychopathologie. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze niet voldoende was onderbouwd. Het in beslag genomen mes werd onttrokken aan het verkeer. De uitspraak volgde na meerdere openbare zittingen en na beoordeling van de vordering van de officier van justitie.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Sector strafrecht
parketnummer: 08/710960-09 en 08/710066-08 (tul)
datum vonnis: 7 september 2010
Vonnis (promis) op tegenspraak van de rechtbank Almelo, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie in het arrondissement Almelo tegen:
[verdachte]
geboren op [geb.datum] te [geb.plaats],
wonende in [woonplaats],
thans verblijvende in de PI Overijssel, PIV Zwolle, te Zwolle.
1. Het onderzoek op de terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 19 maart 2010, 21 mei 2010, 3 augustus 2010 en 24 augustus 2010. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. A. Flos en van hetgeen door de verdachte en dier raadsman mr. M. Baijens, advocaat te Oude Willem, naar voren is gebracht.
2. De tenlastelegging
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:
heeft geprobeerd om opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven te beroven, dan wel heeft geprobeerd deze persoon opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen;
feit 2:
[slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht of met zware mishandeling.
Voluit luidt de tenlastelegging aan de verdachte, dat:
1.
zij op of omstreeks 6 december 2009, in de gemeente Enschede, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade een persoon genaamd [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg die [slachtoffer 1] met kracht met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de rug en/of de schouder, in elk geval het lichaam, heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
zij op of omstreeks 6 december 2009, in de gemeente Enschede, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer 1] met kracht met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de rug en/of de schouder, in elk geval het lichaam, heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, MEER SUBSIDIAIR, terzake dat
zij op of omstreeks 6 december 2009, in de gemeente Enschede, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer 1] met kracht met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in de rug en/of de schouder, in elk geval het lichaam, heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
zij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 maart 2008 tot en met 6 december 2009, in de gemeente(n) Enschede en/of Hardenberg en/of Hellendoorn, althans in Nederland, een medewerkster van bureau Jeugdzorg genaamd [slachtoffer 2], heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers
- heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 2] dreigend de woorden toegevoegd - zakelijk weergegeven - dat zij die [slachtoffer 2] iets aan zou doen, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, en/of,
- heeft verdachte opzettelijk [X]] en/of [slachtoffer 1] dreigend de woorden toegevoegd - zakelijk weergegeven - dat ze degene die haar kind zou afnemen en/of haar kind uit huis zou plaatsen aan het mes zou steken/rijgen, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, welke bedreiging (vervolgens) ter kennis is gekomen van die [slachtoffer 2], althans van medewerkers van Bureau Jeugdzorg.
3. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake parketnummer 08/710960-09 voor het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren, met aftrek van het voorarrest. Ter zake parketnummer 08/710066-08 heeft de officier van justitie gevorderd dat de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf wordt afgewezen. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] wordt toegewezen tot een bedrag van € 1.000,--. Het in beslag genomen lemmet en heft van het mes dienen volgens de officier van justitie verbeurdverklaard te worden.
4. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
5. De beoordeling van het bewijs
5.1 Het onder 1 tenlastegelegde
5.1.1 De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie acht het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen. Verdachte heeft het slachtoffer [slachtoffer 1] met een mes in zijn rug gestoken. Het mes is afgeketst op de schouderblad van het slachtoffer. De messteek kon dodelijke gevolgen hebben. Volgens de officier van justitie heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer door de messteek zou komen te overlijden. Volgens de officier van justitie is er sprake van voorbedachten rade, nu verdachte de mogelijkheid had om zich te beraden op het te nemen of genomen besluit. Verdachte is namelijk vanuit de keuken naar de woonkamer gelopen waar het slachtoffer op het bankstel zat. Verder heeft verdachte waarschijnlijk zelf het mes meegenomen naar de woning van verdachte.
Volgens de verdediging dient verdachte te worden vrijgesproken van het onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde. Er kan namelijk niet wettig en overtuigend bewezen worden verklaard dat verdachte het slachtoffer met een mes heeft gestoken. De verklaring van het slachtoffer [slachtoffer 1] bevat veel leugens. Er is verder een aantal onduidelijkheden over het mes. Zo verklaart verdachte dat zij het mes niet mee heeft genomen naar de woning van het slachtoffer. Het heft van het mes is ook pas later door het slachtoffer in zijn woning gevonden. Bovendien lag er overal bloed, terwijl de wond van het slachtoffer klein was.
5.1.2 De bewijsoverwegingen van de rechtbank
De verbalisant P. Floor heeft verklaard dat hij op 6 december 2009 in de woning van [slachtoffer 1] in Enschede zag dat [slachtoffer 1] een forse bloedende verwonding had op zijn rug en dat hij van [slachtoffer 1] hoorde dat verdachte dat had gedaan. De verbalisant heeft verklaard dat hij zag dat het lemmet van een mes op een bijzettafeltje lag en dat de punt van het lemmet besmeurd was met bloed en dat op de mouwen van de sweater van verdachte kennelijk verse bloedsporen zaten. Voorts heeft de verbalisant verklaard dat toen hij verdachte had aangehouden en [slachtoffer 1] haar vroeg waarom ze dat had gedaan, verdachte zich ten opzichte van [slachtoffer 1] verontschuldigde. Aangever [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij op 6 december 2009 in zijn woning in Enschede op de bank in de woonkamer voorovergebogen zat met zijn rug naar verdachte toe, die in de keuken stond. De keuken heeft geen deur, waardoor je vanuit de keuken zo naar de woonkamer kunt lopen. Er was niemand anders aanwezig in de woning. Aangever heeft verklaard dat hij opeens een steek voelde in zijn rug. Aangever heeft verklaard dat hij met een broodmes in zijn rug is gestoken door verdachte. Volgens aangever heeft verdachte nadat ze gestoken had onder andere tegen hem “sorry, sorry, sorry” gezegd.
In het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI-rapport) is opgenomen dat uit het celmateriaal in de bemonstering van het gehele heft van het mes een DNA-mengprofiel is verkregen dat de DNA-kenmerken bevat van het slachtoffer [slachtoffer 1] en de verdachte. De kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen persoon matcht met het DNA-mengprofiel is ongeveer één op één miljoen. Daarnaast zijn op de broek en sjaal van verdachte DNA-profielen verkregen die de DNA-kenmerken bevatten van het slachtoffer [slachtoffer 1]. Hierbij is vorenbedoelde kans vastgesteld op kleiner dan één op één miljard.
Uit de verklaring van [slachtoffer 1] en de verbalisant P. Floor, in samenhang met het NFI-rapport leidt de rechtbank af dat verdachte op 6 december 2009 in Enschede [slachtoffer 1] met een mes in zijn rug heeft gestoken. Hoewel de verklaring van [slachtoffer 1] op ondergeschikte punten niet lijkt te kloppen, brengt dit naar het oordeel van de rechtbank niet met zich mee dat de onder belofte afgelegde verklaring van [slachtoffer 1] bij de rechter-commissaris wat de messteek betreft onjuist is. De rechtbank acht de verklaring van [slachtoffer 1] op dit punt dan ook niet onbetrouwbaar en de rechtbank zal deze verklaring als bewijsmiddel bezigen. Het verweer van de verdediging dienaangaande wordt verworpen.
In de geneeskundige verklaring is opgenomen dat [slachtoffer 1] een steekwond had in de rechterschouder boven de rand van het schouderblad. De wond bleek door te lopen tot op het schouderblad. Volgens de arts kan het letsel zeer wel passen bij een huid penetrerend scherp voorwerp. Op de foto’s in het dossier is te zien dat [slachtoffer 1] rechts bovenin zijn rug een wond heeft. Op de foto’s in het dossier is te zien dat het inbeslaggenomen lemmet en heft van het mes samen ongeveer 30 centimeter lang zijn, dat het lemmet puntig is en dat het lemmet ongeveer 20 centimeter is. In het NFI-rapport is opgenomen dat het bloed op het lemmet van het mes afkomstig kan zijn van het slachtoffer [slachtoffer 1] en dat de kans dat het mengprofiel van het bloed afkomstig is van een ander dan het slachtoffer en verdachte kleiner is dan één op één miljoen. De rechtbank concludeert hieruit dat het mes dat is aangetroffen in de woning van het slachtoffer en in deze zaak in beslag is genomen, het mes is waarmee het slachtoffer is gestoken. De rechtbank is van oordeel dat verdachte, door het slachtoffer dat voorovergebogen zat blindelings in zijn rug te steken met een puntig mes van ongeveer 30 centimeter, willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zij het slachtoffer een fatale steekwond zou kunnen toebrengen. Het is algemeen bekend dat zich in het bovenlichaam vitale organen bevinden die bij een aanval met een (scherp) mes uiterst kwetsbaar zijn. Dergelijke messteken leiden niet zelden tot de dood. Dat het slachtoffer uiteindelijk op een niet fatale plek is getroffen doet aan het vermelde opzet op de dood niet af. De rechtbank is derhalve van oordeel dat verdachte de voormelde aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer heeft aanvaard en deze aanmerkelijke kans op de koop heeft toegenomen, zodat sprake is van voorwaardelijk opzet.
Met betrekking tot de vraag of verdachte heeft geprobeerd om [slachtoffer 1] met voorbedachten rade van het leven te beroven, oordeelt de rechtbank als volgt. Voor een bewezenverklaring van voorbedachten rade is voldoende dat vast komt te staan dat verdachte tijd had zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit, zodat verdachte de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van de voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven (Hoge Raad 30 juni 2009, LJN BI4070). Naar het oordeel van de rechtbank kan op geen enkele wijze uit het dossier worden afgeleid dat verdachte de tijd heeft gehad voor kalm beraad en rustig overleg. Het staat niet vast dat verdachte het mes bij zich had toen ze naar de woning van het slachtoffer ging. Verder is het niet duidelijk hoe de situatie kort voor de messteek was, wat de precieze afstand tussen de woonkamer en de keuken in de woning van het slachtoffer was, hoe verdachte met het mes naar het slachtoffer is gelopen en hoe en op welk moment verdachte vervolgens met het mes in de rug van het slachtoffer heeft gestoken. Het summiere onderzoek van de politie en de in het proces-verbaal vastgelegde bevindingen daaromtrent, bieden daarover geen duidelijkheid. Het bestanddeel voorbedachten rade kan dan ook niet wettig en overtuigend bewezen worden verklaard. Verdachte dient om die reden te worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde. De rechtbank acht het subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen, op basis van de hiervoor al opgenomen bewijsmiddelen.
5.2 Het onder 2 tenlastegelegde
5.2.1 De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
Volgens de verdediging dient verdachte te worden vrijgesproken van dit feit, nu er geen wettig en overtuigend bewijs is.
5.2.2 De bewijsoverwegingen van de rechtbank
De getuige [slachtoffer 2] heeft verklaard dat verdachte op 23 maart 2009 in Enschede tegen haar meerdere keren schreeuwend heeft gezegd [voornaam], ik moet erg moeite doen om me op de stoel te houden, want ik wil je wel aanvliegen”, terwijl verdachte met haar wijsvinger naar [slachtoffer 2] wees. Verder heeft getuige [slachtoffer 2] verklaard dat verdachte ook tegen haar op een dreigende manier heeft gezegd dat [slachtoffer 2] niet met haar naar buiten moest lopen, omdat zij [slachtoffer 2] dan iets aan zou doen, terwijl verdachte weer met haar wijsvinger naar [slachtoffer 2] wees. In het strafrecht kan een tenlastegelegd feit echter niet bewezen worden verklaard op basis van enkel één wettig bewijsmiddel. Er volgt alleen een bewezenverklaring in geval van twee wettige bewijsmiddelen en de rechterlijke overtuiging dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft gepleegd. Voor de bewezenverklaring van het eerste gedeelte in de tenlastelegging dat “verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 2] dreigend de woorden toegevoegd - zakelijk weergegeven - dat zij die [slachtoffer 2] iets aan zou doen, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking”, is er enkel als bewijsmiddel de verklaring van getuige [slachtoffer 2] zelf.
De aangifte van [Y] betreft een verklaring over wat zij onder andere van getuige [slachtoffer 2] heeft gehoord over de geuite bedreigingen. Deze verklaring levert daarom geen zelfstandige bron van wetenschap op en daarmee biedt zij onvoldoende steun voor de verklaring van getuige [slachtoffer 2]. Derhalve kan het eerste en hiervoor geciteerde gedeelte van de tenlastelegging niet wettig en overtuigend bewezen worden verklaard, zodat verdachte van dit gedeelte dient te worden vrijgesproken.
Wat betreft het tweede gedeelte van het tenlastegelegde feit overweegt de rechtbank als volgt. Over dit gedeelte van de tenlastelegging heeft de getuige [X] een verklaring afgelegd. Op 27 januari 2010 heeft deze getuige verklaard dat zij ongeveer anderhalf jaar geleden als kraamverzorgster aan verdachte hulp heeft verleend. De getuige heeft verklaard dat zij toen van verdachte hoorde dat verdachte iedereen die haar kind af zou pakken aan het mes zou steken. De getuige [slachtoffer 2] heeft verklaard dat zij te horen heeft gekregen dat verdachte tegen de kraamhulp heeft gezegd dat zij degene die haar zoon uit huis zou plaatsen aan het mes zou rijgen. De getuige [slachtoffer 2] heeft verder verklaard dat zij zich bedreigd voelde toen zij hoorde dat verdachte dit had gezegd. Naar het oordeel van de rechtbank gaat het hier om een bedreiging die van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij [slachtoffer 2] redelijke vrees kon ontstaan dat zij het leven zou verliezen.
In casu gaat het om een indirecte bedreiging, hetgeen tevens valt onder bedreiging als omschreven in artikel 285 Sr. Voor een veroordeling ter zake van indirecte bedreiging dient verdachte zich willens en wetens te hebben blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat de bedreigingen terecht zouden komen bij degene op wie deze betrekking hadden. Uit het dossier kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden afgeleid dat verdachte wist of en zo ja wie door haar bedreigende woorden getroffen zou worden, nu uit het dossier niet blijkt dat verdachte wist dat mevrouw [slachtoffer 2] van Bureau Jeugdzorg degene was die bemoeienis had met de onder toezichtstelling van haar kind. Naar het oordeel van de rechtbank kan dan ook niet wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat de uitingen daar zouden terechtkomen. In het dossier zijn verder geen wettige en overtuigende bewijsmiddelen aanwezig waarmee het tweede gedeelte van tenlastegelegde feit bewezen kan worden verklaard. Verdachte dient dan ook integraal van het tweede feit te worden vrijgesproken.
5.3 De conclusie
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte onder 1 primair en onder 2 is tenlastegelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.
De rechtbank is door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen, dat de verdachte het onder 1 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 6 december 2009, in de gemeente Enschede, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer 1] met een mes in de rug heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte onder 1 subsidiair meer of anders is tenlastegelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.
6. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
6.1 De standpunten van de verdediging en de officier van justitie
Door de verdediging is aangevoerd dat verdachte heeft gehandeld uit noodweer in de zin van artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht. Daartoe is aangevoerd dat verdachte bang was voor het slachtoffer en in paniek was geraakt.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat van een noodweersituatie geen sprake was.
6.2 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank verwerpt dit verweer, nu op geen enkele wijze is onderbouwd waarom het door de verdediging gestelde een noodweersituatie zou opleveren.
Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld bij de artikelen 45 en 287 Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 subsidiair:
het misdrijf: poging tot doodslag.
7. De strafbaarheid van de verdachte
7.1 De standpunten van de verdediging en de officier van justitie
Door de verdediging is ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde betoogd dat, ingeval van een bewezenverklaring, er bij verdachte sprake was van psychische overmacht in de zin van artikel 40 Sr, subsidiair dat er sprake was van een noodweerexces situatie in de zin van artikel 41 Sr, op grond waarvan verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Volgens de verdediging had verdachte een angst voor [slachtoffer 1] en was verdachte in paniek geraakt.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de verdediging niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake was van een psychische overmacht of noodweerexces.
7.2 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank oordeelt dat voor psychische overmacht aannemelijk moet worden dat het handelen van verdachte het onmiddellijke gevolg is geweest van een van buiten komende dwang, waartegen verdachte redelijkerwijs geen weerstand had kunnen en behoeven te bieden. Naar het oordeel van de rechtbank is het niet duidelijk hoe de situatie op 6 december 2009 was voordat verdachte [slachtoffer 1] met een mes had gestoken en waarom verdachte dit heeft gedaan. Verdachte heeft verklaard dat ze nadat ze bij [slachtoffer 1] al een tijdje was ingetrokken, aan de dreigende en angstige situatie is ontsnapt door bij hem op 3 december 2009 weg te gaan. Voor zover al geoordeeld dient te worden dat bij verdachte, toen zij op 6 december 2009 [slachtoffer 1] uit eigen beweging weer opzocht, nog steeds sprake was van enige van buitenkomende dwang, dan is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich toen ook aan die situatie had kunnen onttrekken. Het beroep op psychische overmacht wordt dan ook verworpen.
Met betrekking tot het beroep door de verdediging op noodweerexces oordeelt de rechtbank als volgt. Voor de beantwoording van de vraag of het beroep op noodweer dan wel noodweerexces slaagt, moet allereerst de vraag worden beantwoord of sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van de zijde van [slachtoffer 1]. Naar het oordeel van de rechtbank is dit niet aannemelijk geworden. Het dossier bevat hierover geen enkele aanwijzing. Het beroep op noodweerexces wordt dan ook verworpen.
Mede gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, zijn er geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.
8. De op te leggen straf of maatregel
8.1 De gronden voor een straf of maatregel
8.1.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren, met aftrek van het voorarrest.
8.1.2 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden, waaronder dat is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting. Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de straffen die door de rechtbanken en gerechtshoven voor soortgelijke feiten zijn opgelegd. Voor soortgelijke feiten worden doorgaans gevangenisstraffen opgelegd tussen de 12 en 36 maanden.
Bij de strafbepaling is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot doodslag. Verdachte heeft in de woning van het slachtoffer zelf het slachtoffer onverwacht met een mes in zijn rug gestoken, terwijl het slachtoffer met zijn rug naar verdachte was gekeerd. Het hoeft geen betoog dat een dergelijk feit een groot gevoel van onveiligheid bij het slachtoffer heeft veroorzaakt.
Verdachte is al meerdere malen met justitie in aanraking gekomen en is al eerder veroordeeld voor een geweldsdelict. Verdachte heeft de rechtbank geen inzicht willen geven in wat haar heeft bezield om dit ernstige strafbare feit te plegen. Verdachte heeft niet willen meewerken aan onderzoeken en heeft aangegeven dat ook niet in de toekomst te willen doen. Hoewel verdachte tevens niet heeft meegewerkt aan een NIFP-onderzoek, stelt de forensische psychiater M. Çatak dat het er met de voorhanden zijnde informatie op lijkt dat er sprake is van een ernstige psychopathologie.
Gelet op het ernst van het feit is een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren passend en geboden. Nu verdachte nergens aan heeft meegewerkt en ook niet zal meewerken, acht de rechtbank het niet zinvol om aan de gevangenisstraf tevens een voorwaardelijk gedeelte te verbinden voor een verplicht reclasseringscontact.
8.2 Het beslag
8.2.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het inbeslaggenomen lemmet en heft van het mes verbeurd worden verklaard.
8.2.2 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt als volgt. Het inbeslaggenomen lemmet en heft van het mes zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer, nu het feit met behulp van deze goederen is begaan en deze van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerd bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang.
9. De schade van benadeelden
9.1 De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1] heeft zich, ter zake van feit 1 via het in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering voorgeschreven formulier gevoegd in het strafproces en op de voet van artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij, tot een totaalbedrag van € 2.690,--, bestaande uit € 690,-- aan materiële schade en € 2.000,-- aan immateriële schade.
9.2 De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij betreffende de materiële schadevergoeding niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu dit deel van de vordering niet is onderbouwd. De vordering betreffende de immateriële schadevergoeding dient gematigd te worden tot een bedrag van
€ 1.000,--, nu de benadeelde partij geen last heeft gehad van het letsel en voor een behandeling niet naar de therapie is geweest.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij zijn vordering niet aannemelijk heeft gemaakt, dan wel zijn schade niet heeft aangetoond.
9.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu de vordering onvoldoende is onderbouwd.
10. De vordering tenuitvoerlegging
De officier van justitie heeft in de zaak onder parketnummer 08/710066-08 gevorderd dat de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf die de meervoudige kamer in deze rechtbank bij vonnis van 23 mei 2008 aan verdachte voorwaardelijk heeft opgelegd, wordt afgewezen.
De rechtbank is van oordeel dat die vordering moet worden toegewezen, nu verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een nieuw strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
11. De toegepaste wettelijke voorschriften
De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 10, 27, 36b en 36c Sr.
12. De beslissing
De rechtbank:
vrijspraak/bewezenverklaring
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1 primair en onder 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt haar daarvan vrij;
- verklaart bewezen, dat verdachte het onder 1 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 subsidiair meer of anders is tenlastegelegd en spreekt haar daarvan vrij;
strafbaarheid
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 subsidiair:
het misdrijf: poging tot doodslag;
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 2 jaren;
- bepaalt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
schadevergoeding
- verklaart de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk;
beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer het inbeslaggenomen lemmet en heft van het mes;
tenuitvoerlegging vonnis met parketnummer 08/710066-08
- gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van 23 mei 2008 , te weten van gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.H. van der Lecq, voorzitter, mr. S.M.M. Bordenga en mr. J. Wentink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Y. Cenik, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 7 september 2010.
Mr. M.H. van der Lecq is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.