RECHTBANK ALMELO
Sector strafrecht
parketnummer: 08/800004-10
datum vonnis: 16 juli 2010
Vonnis (promis) op tegenspraak van de rechtbank Almelo, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie in het arrondissement Almelo tegen:
[verdachte],
geboren op [1989] in [geboorteplaats],
wonende in [woonplaats] aan de [adres].
1. Het onderzoek op de terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 8 januari 2010 en van 2 juli 2010. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.H.J.M. Damen en van hetgeen door de verdachte naar voren is gebracht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte in strijd met een collectief horecaverbod toch horecagelegenheid De Twins in Hengelo is binnengegaan.
Voluit luidt de tenlastelegging aan de verdachte, dat:
hij op 1 januari 2010 te Hengelo, gemeente Hengelo (O), wederrechtelijk is binnengedrongen in een besloten lokaal gelegen aan de Pastoriestraat en in gebruik bij horecagelegenheid De Twins, althans bij een ander of anderen dan bij verdachte.
3. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte aan dit feit schuldig wordt verklaard zonder oplegging van een straf of maatregel.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak. Over de ontvankelijkheid van de officier van justitie overweegt de rechtbank ambtshalve als volgt.
Verdachte wordt vervolgd voor lokaalvredebreuk. Hij wordt ervan verdacht een horecagelegenheid te zijn binnengegaan waartoe hem de toegang was ontzegd. Deze ontzegging was geschied door verstrekking van een zogenoemde rode kaart. Rode kaarten worden in samenwerking met politie en justitie uitgedeeld door horecabedrijven die zich daartoe hebben aangemeld bij de Stichting Criminaliteitspreventie Twente (hierna: de deelnemers).
Kort gezegd komt dit systeem neer op het volgende. Als een persoon (hierna: de betrokkene) een strafbaar feit pleegt in de horecagelegenheid van een deelnemer, dan wordt deze betrokkene aangehouden door de politie en overgebracht naar een politiebureau. Daar wordt gecontroleerd of het inderdaad gaat om het bedrijf van een deelnemer. Ook gaat de politie na of tegen de betrokkene eerder een proces-verbaal is opgemaakt voor een strafbaar feit binnen de horecagelegenheid van een deelnemer. Als dat niet het geval is, dan ontvangt de betrokkene een gele kaart. Dit is een waarschuwing dat bij een volgend strafbaar feit bij een deelnemer binnen twaalf maanden, een collectief horecaverbod zal volgen. Is er wel een eerder strafbaar feit, dan volgt een rode kaart. Een rode kaart houdt een ontzegging van de toegang in voor de horecagelegenheden van alle deelnemers in de gemeente waar het laatste strafbare feit is gepleegd. De beslissing over het uitdelen van een rode kaart wordt genomen door de deelnemer bij wie dit strafbare feit is gepleegd. De duur van het collectieve horecaverbod wordt echter bepaald door een toetsingscommissie waarin zitting hebben deze deelnemer en de wijkagent horeca. De termijn waarvoor een collectief horecaverbod wordt opgelegd kan variëren van één tot 24 maanden. De politie reikt de rode kaart feitelijk uit. Handhaving van het collectieve horecaverbod is mogelijk doordat de politie van de betrokkene een foto verstrekt. Deze foto wordt geplaatst op een website die toegankelijk is voor deelnemers. Klachten over de rode kaart worden afgehandeld door de lokale politiechef. De regiopolitie Twente, het Openbaar Ministerie in Almelo, Koninklijke Horeca Nederland, regio Overijssel, en de Stichting Criminaliteitsbeheersing Twente hebben hun afspraken vastgelegd in het Convenant Collectief Horecaverbod Twente (hierna: het convenant).
Aan dit systeem kunnen verschillende bezwaren kleven. Deze leiden echter niet tot niet-ontvankelijkheid voor zover het gaat om de inbreuk op de grondwettelijke vrijheden van de betrokkene, de verstrekking van politiegegevens, de kenbaarheid van de horecagelegenheden waarvoor het verbod geldt en het gemis aan duidelijkheid over degene die het horecaverbod daadwerkelijk heeft opgelegd. Na het onderzoek op de zitting en de toelichting die de officier van justitie heeft gegeven, acht de rechtbank deze bezwaren niet aanwezig of niet zo zwaarwegend dat op voorhand zou moeten worden geoordeeld dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is in zijn vervolging. Op zichzelf acht de rechtbank een collectief horecaverbod een effectief middel om de veiligheid in het uitgaansleven te vergroten. Het levert geen principiële bezwaren op dat horeca-ondernemers besluiten gezamenlijk op te treden tegen personen die over de schreef gaan. Uiteraard zullen de horeca-ondernemers zich daarbij wel moeten gedragen naar hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt.
Toch zal de rechtbank de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaren. De reden hiervoor is dat het Openbaar Ministerie en de politie een essentiële rol vervullen bij het collectief horecaverbod, zonder dat er voldoende (rechts-)waarborgen zijn tegen het gebruik van dit verbod als bestraffing buiten het strafrecht om.
Het collectieve horecaverbod heeft kenmerken van een straf. Wie niet vrijelijk de horecagelegenheden in zijn woonplaats kan bezoeken, wordt belemmerd in zijn dagelijkse leven. Deze belemmering is ingrijpend, gelet op het aantal horecabedrijven dat is aangesloten en op de termijn waarvoor het verbod geldt. De website www.kvonline.nl vermeldt alleen al in Hengelo een stuk of veertig deelnemers. De duur van het verbod kan oplopen tot twee jaar (artikel 5.4 van het convenant). Verder is een horecaverbod een sanctie die in beginsel ook door de strafrechter zou kunnen worden opgelegd als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijke straf. Het convenant verbindt de rode kaart nadrukkelijk alleen aan strafbare feiten (artikel 5.3 en bijlage 1). De oplegging van het collectieve horecaverbod voor dit strafbare feit door een deelnemer, gaat gelijk op met de afhandeling van dit feit door de politie. Op de uitgereikte rode kaart wordt immers vermeld welke actie de politie heeft ondernomen: oplegging van een transactie, uitreiking van een dagvaarding of insluiting.
Het collectieve horecaverbod kan worden gebruikt om niet alleen overlast in de toekomst te voorkomen, maar ook om leed toe te voegen. Het convenant bevat geen verbod hierop. Het gebruik als punitieve sanctie zou ook in overeenstemming kunnen zijn met de geformuleerde doelen van de rode kaart. Het convenant vermeldt als doel bestrijding van criminaliteit en geweldsdelicten, naast het voorkomen van criminaliteit en geweldsdelicten. Verder laat het convenant een grote beoordelingsvrijheid bij het bepalen van de duur van het verbod (artikel 5.4). Het is niet uit te sluiten dat bij de keuze voor een termijn niet alleen de verwachting over toekomstig gedrag een rol speelt, maar ook vergelding voor het reeds vertoonde gedrag. Bijlage 1 van het convenant maakt bijvoorbeeld een onderscheid in de zwaarte van het strafbare feit waarvoor een rode of gele kaart wordt uitgedeeld, terwijl nadrukkelijk ook recidive een rol speelt bij de beslissing een collectief horecaverbod op te leggen. Ten slotte wordt een rode kaart doorgaans vlak na het strafbare feit uitgereikt, wat de kans groter maakt dat vergelding voor dit feit een rol zal spelen.
Uit het convenant volgt dat politie en Openbaar Ministerie deze overeenkomst mede hebben gesloten met het oog op hun taak van opsporing en vervolging van strafbare feiten.
De medewerking van politie en justitie is essentieel voor de werking van het collectieve horecaverbod. De politie verstrekt de gegevens over recidive die nodig zijn voor de beslissing over een rode kaart (artikel 5.2 van het convenant). Ook verstrekt de politie de foto van de betrokkene, zonder welke het collectieve horecaverbod niet te handhaven is (artikel 7.2 van het convenant). De politie heeft zich verplicht overtreders van het collectieve horecaverbod aan te houden (aldus de overgelegde tekst op de rode kaart). Het Openbaar Ministerie gaat vervolgens daadwerkelijk over tot vervolging van de overtreders wegens lokaalvredebreuk. Alleen hierdoor is het horecaverbod effectief.
De politie speelt ten slotte ook een bepalende rol bij de oplegging van het collectieve horecaverbod. Zo is het de politie die de procedure tot ontzegging in gang zet door te controleren of het strafbare feit is gepleegd bij een deelnemer en of er sprake is van een eerder feit bij een deelnemer (artikel 5.2 van het convenant). De politie reikt de rode kaart daadwerkelijk uit. Eventuele klachten over de rode kaart worden afgehandeld door de lokale politiechef (volgens de overgelegde tekst op de rode kaart). Het belangrijkste is echter dat het de wijkagent horeca is die samen met de deelnemer de termijn van het horecaverbod vaststelt (artikelen 3 en 5.4 van het convenant).
Samenvattend bevat het collectieve horecaverbod de reële mogelijkheid van een bestraffing buiten het strafrecht om en zijn er zelfs aanwijzingen dat het verbod hiervoor wordt gebruikt. Of sprake is van het oogmerk van een bestraffing is niet of nauwelijks in het concrete geval na te gaan. Politie en Openbaar Ministerie spelen een noodzakelijke en bepalende rol in dit systeem. Dat zij geen aandeel hebben in bestraffing is niet gegarandeerd. Strafbare feiten dienen te worden afgehandeld naar de normen en waarborgen van het strafrecht, waaronder de betrokkenheid van de strafrechter. Het collectieve horecaverbod doet hieraan afbreuk. Doordat de met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren hieraan hun medewerking verlenen, is sprake van een vormverzuim daarin bestaande, dat zij ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan. Dit moet leiden tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie.
- verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in zijn vervolging.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. van Wees, voorzitter, mr. B.T.C. Jordaans en mr. P.L. Alers, rechters, in tegenwoordigheid van J. Last, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 16 juli 2010.