ECLI:NL:RBALM:2010:BN2793

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
21 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
112054 / KG ZA 10-146
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van een bedrag uit hoofde van obligatielening en de vraag naar wanprestatie

In deze zaak heeft eiser, een obligatiehouder, een kort geding aangespannen tegen Vastgoed Solide Maatschappij B.V. (VSM) en Vastgoed Solide Fondsen B.V. (VSF) met het verzoek om een voorlopige voorziening. Eiser vorderde een betaling van € 25.000,00, te vermeerderen met wettelijke rente, op grond van een vermeende tekortkoming in de nakoming van de verplichtingen uit hoofde van een obligatieovereenkomst. Eiser stelde dat er een maandelijkse onttrekking van € 1.600,00 was overeengekomen, maar VSM betwistte dit en stelde dat er geen verplichting bestond tot deze maandelijkse betalingen. De voorzieningenrechter heeft de zaak behandeld op 14 juni 2010, waarbij beide partijen hun standpunten hebben toegelicht. Eiser heeft aangevoerd dat hij het bedrag nodig heeft voor zijn levensonderhoud, terwijl VSM c.s. verweer voerde en stelde dat er geen spoedeisend belang was. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat eiser ontvankelijk is in zijn vordering, maar dat er geen sprake was van een tekortkoming door VSM. De vordering van eiser is afgewezen, en hij is veroordeeld in de kosten van het geding. Het vonnis is uitgesproken op 21 juni 2010.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Sector civiel recht
zaaknummer: 112054 / KG ZA 10-146
datum vonnis: 21 juni 2010 (l.)
Vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Almelo, rechtdoende in kort geding, in de zaak van:
[eiser]
wonende te [woonplaats]
eiser,
verder te noemen [eiser],
advocaat: mr. P.P.J.T.M. Seelen te Vriezenveen,
tegen
1.
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Vastgoed Solide Maatschappij B.V.,
gevestigd te Rijswijk,
verder te noemen VSM,
2.
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Vastgoed Solide Fondsen B.V.,
gevestigd te Rijswijk,
verder te noemen VSF,
gedaagden,
advocaat: mr. J.P.M. Borsboom te Barendrecht,
verder gezamenlijk aan te duiden als VSM c.s.
1. Het procesverloop
[eiser] heeft gevorderd als vermeld in de dagvaarding en heeft diverse producties in het geding gebracht.
De zaak is behandeld ter terechtzitting van 14 juni 2010. Ter zitting zijn verschenen: de heer [eiser] vergezeld door mr. P.P.J.T.M. Seelen en de heer [Y], directeur van VSM en VSF, vergezeld door mr. W. Buikstra. Ter zitting heeft VSM c.s. producties overgelegd. De standpunten zijn toegelicht.
Het vonnis is bepaald op vandaag.
2. De vaststaande feiten
2.1 In deze zaak staat het navolgende vast.
2.2 [eiser] en zijn echtgenote, [naam], hebben in juli 2007 met VSM een overeenkomst gesloten met betrekking tot de koop van obligaties die VSM in de markt zet onder de naam ‘4.5 % tot 9 % winstdelende obligaties VSM’. [eiser] en zijn echtgenote hebben daarin geparticipeerd voor een bedrag van € 125.000,00.
2.3 De overeenkomst is tot stand gekomen door middel van de door [eiser] ingeschakelde onafhankelijke tussenpersoon HAC Vechtstreek. Bij VSM is een inschrijvingsformulier met betrekking tot deze participatie ingediend. De ontvangst van het inschrijvingsformulier is door VSM bij brief van 18 juli 2007 bevestigd. Deze brief wordt hierna aangeduid als de bevestigingsbrief. Vervolgens heeft VSM op 30 juli 2007 een kennisgeving omtrent de uitgifte van de obligaties aan [eiser] en zijn echtgenote verstuurd. Dit bericht wordt hierna aangeduid als de kennisgeving.
2.4 Op het inschrijvingsformulier is bij ‘onttrekken’ ingevuld: € 1.600,00 per maand.
2.5 Op de overeenkomst zijn van toepassing de voorwaarden uit het door VSM opgestelde prospectus.
2.6 In het prospectus is op pagina 46, 47 en 48 onder meer het volgende opgenomen:
Pagina 46:
Indien een obligatiehouder schriftelijk aan Vastgoed Solide Maatschappij B.V. aflossing van 4,5 % - 9 % winstdelende obligaties VSM verzoekt, zal Vastgoed Solide Maatschappij B.V. diens verzoek welwillend in overweging nemen.
Vastgoed Solide Maatschappij B.V. is evenwel niet tot vervroegde aflossing van obligaties verplicht en kan het verzoek afwijzen of aanhouden, (…).
Pagina 47:
Obligatiehouders kunnen, ieder voor zich, de lening (voor het nominaal bedrag van hun obligaties) en de verschenen, vaststaande doch nog onbetaald gebleven rente waar zij recht op hebben, zonder voorafgaande ingebrekestelling of andere formaliteit onmiddellijk schriftelijk opeisen indien voldaan is aan één of meer van de onderstaande gronden voor opeising, (…).
Pagina 48:
De obligatiehouder kan zijn obligatielening opeisen indien tenminste één van de volgende omstandigheden zich voordoet:
a. Vastgoed Solide Maatschappij B.V. is in gebreke met betrekking tot de nakoming van de verplichtingen uit hoofde van de obligatielening aan de obligatiehouder en dit in gebreke zijn gedurende éénentwintig dagen na ontvangst van de schriftelijke kennisgeving hiervan door de obligatiehouder aan Vastgoed Solide Maatschappij B.V. heeft voortgeduurd;
b. (…)
2.7 Sinds 2007 is door VSM aan [eiser] en zijn echtgenote iedere maand € 1.600,00 overgemaakt. Na januari 2010 is deze betaling gestopt.
2.8 Per brief van 12 april 2010 heeft VSM aan de obligatiehouders meegedeeld dat vervroegde aflossingen als geheel, alsmede vooraf verzochte aflossingen per maand of per kwartaal niet meer mogelijk zijn en daarom vanaf 1 februari 2010 tijdelijk worden opgeschort.
2.9 VSF staat garant voor de nakoming van de verplichtingen van VSM uit hoofde van de ‘4,5 % tot 9 % winstdelende obligaties VSM’.
3. De standpunten van partijen
Standpunt [eiser]
3.1 [eiser] vordert dat VSM en VSF bij wege van voorlopige voorziening bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, hoofdelijk worden veroordeeld om binnen drie dagen na betekening van het vonnis aan [eiser] te betalen een bedrag van € 25.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 april 2010, althans vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening. Tevens vordert [eiser] dat VSM en VSF hoofdelijk worden veroordeeld in de kosten van het geding.
3.2 [eiser] voert daartoe het volgende aan. Het dienstverband van [eiser] als leraar is per 1 maart 2007 beëindigd. [eiser] was op zoek naar mogelijkheden om het gezinsinkomen op peil te houden. Op advies van zijn assurantieadviseur HAC Vechtstreek heeft hij een hypotheek op zijn woning genomen en het aldus beschikbaar gekomen bedrag geïnvesteerd in voornoemde obligaties. Daarbij is een vaste maandelijkse onttrekking van € 1.600,00 overeengekomen. Dit bedrag heeft [eiser] nodig voor het levensonderhoud van hemzelf, zijn echtgenote en zijn twee schoolgaande kinderen.
3.3 VSM is haar verplichting uit hoofde van de obligatielening tot maandelijkse betaling aan [eiser] van het overeengekomen bedrag van € 1.600,00 niet nagekomen. Op grond van hetgeen bepaald is op bladzijde 48 van het prospectus, heeft [eiser] bij brief van 13 april 2010 de buitengerechtelijke ontbinding van de overeenkomst ingeroepen en aanspraak gemaakt op terugbetaling van de obligatielening. De waarde van deze obligatielening bedraagt volgens de laatste door [eiser] ontvangen waardeopgave € 90.225,06.
3.4 VSM heeft [eiser] daarop bericht het terugbetalingsverzoek op te vatten als een vervroegd aflossingsverzoek en meegedeeld niet in te kunnen gaan op dit verzoek. VSM heeft verwezen naar pagina 46 van het prospectus en naar de brief van VSM aan de obligatiehouders van 12 april 2010, inhoudende dat de maandelijkse vervroegde aflossingen per 1 februari 2010 worden opgeschort. [eiser] stelt dat de maandelijkse onttrekking bij het sluiten van de overeenkomst overeen is gekomen en door VSM ten onrechte als een vervroegd aflossingsverzoek wordt aangemerkt.
3.5 Ter zitting heeft [eiser] voorts gesteld dat VSM tekort is geschoten in de verplichting tot het geven van inzage in de gegevens van de obligaties. Deze verplichting vloeit volgens [eiser] voort uit het prospectus en uit de bevestigingsbrief van VSM. In de bevestigingsbrief wordt een gebruikersnaam en wachtwoord voor de website van VSM verstrekt, waarmee [eiser] de actuele informatie over zijn obligaties kan opvragen. [eiser] kan niet meer inloggen op de website van VSM.
3.6 Op grond van het toerekenbaar tekortkomen in de nakoming van de overeenkomst heeft [eiser] opeisbaar van VSM een bedrag van € 90.225,06 te vorderen gekregen. [eiser] vordert in dit kort geding uit kostenoverwegingen slechts een deel van dit bedrag, te weten € 25.000,00, onder uitdrukkelijk voorbehoud van al zijn rechten op het overige. Omdat VSF garant staat voor de nakoming van de verplichtingen van VSM is de vordering zowel tegen VSM als tegen VSF ingesteld.
Standpunt VSM c.s.
3.7 VSM c.s. voert verweer tegen de vordering van [eiser] en concludeert primair tot niet-ontvankelijkverklaring en subsidiair tot afwijzing van de vordering van [eiser], met veroordeling van [eiser] in de kosten van het geding.
3.8 VSM c.s. voert in de eerste plaats aan dat [eiser] geen voldoende spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening. Van een voldoende spoedeisend belang is volgens VSM c.s. geen sprake op de enkele grond dat [eiser] financiële verplichtingen zou hebben die hij moet nakomen. [eiser] heeft niet inzichtelijk gemaakt wat zijn uitgavenpatroon is en evenmin of hij nog spaargeld heeft. Tevens raakt de beoordeling van de vorderingen van [eiser] aan zulke principiële vragen en belangen, dat daarover uitsluitend kan worden geoordeeld in een bodemprocedure met de bijbehorende waarborgen en bewijsregels.
3.9 VSM c.s. stelt voorts dat het echtpaar [eiser+naam] obligatiehouder is en niet [eiser] alleen. Nu niet duidelijk is waarom de vordering uitsluitend aan de heer [eiser] zou moeten worden toegewezen, is [eiser] in zijn vordering niet-ontvankelijk.
3.10 Vervolgens stelt VSM c.s. dat van een tekortkoming in de nakoming van de obligatieovereenkomst geen sprake is. De obligaties zijn niet tussentijds door de obligatiehouders opeisbaar of door VSM aflosbaar. Obligatiehouders kunnen VSM verzoeken om (een deel van) hun obligaties vervroegd af te lossen. VSM neemt die verzoeken welwillend in behandeling, maar is niet gehouden ze te honoreren, zoals blijkt uit pagina 46 en 47 van het prospectus. Obligatiehouders kunnen bij inschrijving verzoeken om maandelijks een bepaald bedrag te onttrekken. [eiser] heeft een dergelijk verzoek gedaan. Zo’n verzoek om onttrekking is een verzoek tot vervroegde aflossing dat iedere periode automatisch herhaald wordt. Dat verzoek wordt naar de omstandigheden van het geval beoordeeld en valt onder de voorwaarden van het prospectus. Pagina 46 en 47 van het prospectus maken duidelijk dat tussentijdse aflossing een gunst is en geen recht. VSM is niet verplicht enige tussentijdse aflossing aan [eiser] te doen en is daarom ook niet tekort geschoten. De buitengerechtelijke ontbinding wordt door VSM c.s. afgewezen.
3.11 Met betrekking tot de gestelde tekortkoming omtrent de verplichting tot inzage stelt VSM c.s. dat de obligatiehouders ieder kwartaal een overzicht van alle gegevens per e-mail wordt toegezonden. Dat [eiser] geen toegang meer heeft tot de website levert geen, althans onvoldoende tekortkoming op om ontbinding te rechtvaardigen.
3.12 Daarnaast stelt VSM c.s. dat sprake is van een buitengewoon groot restitutierisico voor VSM indien de vordering van [eiser] wordt toegewezen. De belangen van VSM en de gezamenlijke obligatiehouders wegen bovendien dusdanig zwaar dat de belangenafweging in het nadeel van [eiser] moet uitvallen.
4. De beoordeling en de motivering van de beslissing
Spoedeisendheid
4.1 VSM c.s. heeft gesteld dat geen sprake is van spoedeisendheid. De voorzieningenrechter is van oordeel dat [eiser], door te stellen dat hij het bedrag van € 1.600,00 nodig heeft om in het levensonderhoud van hemzelf en zijn gezin te voorzien, voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij een spoedeisend belang heeft bij een voorlopige voorziening in kort geding. Dat de beoordeling van de vordering van [eiser] raakt aan principiële vragen en belangen doet aan de spoedeisendheid van de vordering niet af. Het verweer van VSM c.s. ter zake wordt verworpen.
Ontvankelijkheid [eiser]
4.2 VSM c.s. heeft aangevoerd dat [eiser] niet-ontvankelijk in zijn vordering is, omdat [eiser] niet alleen, maar samen met zijn echtgenote obligatiehouder is. Dit verweer wordt verworpen. Artikel 6:15 BW bepaalt in lid 1 dat indien een prestatie aan twee of meer schuldeisers verschuldigd is, ieder van hen een vorderingsrecht voor een gelijk deel heeft. De schuldeisers hebben gezamenlijk één vorderingsrecht indien de prestatie ondeelbaar is of het recht daarop in een gemeenschap valt, aldus lid 2 van artikel 6:15 BW. Nu de vordering van [eiser] een geldvordering betreft, is de prestatie naar haar aard deelbaar. Gesteld noch gebleken is dat het recht op de prestatie in een gemeenschap valt. [eiser] heeft volgens zijn stellingen € 90.225,06 van VSM c.s. te vorderen. Nu hij bij wege van voorlopige voorziening slechts € 25.000,00 vordert, vordert hij niet meer dan zijn gelijke deel als bedoeld in artikel 6:15 lid 1 BW. De voorzieningenrechter is van oordeel dat [eiser] ontvankelijk is in zijn vordering.
De gestelde tekortkomingen
4.3 [eiser] stelt dat VSM toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van de obligatieovereenkomst. Volgens [eiser] is overeengekomen dat maandelijks € 1.600,00 aan de lening onttrokken wordt. Dit is na januari 2010 niet meer gebeurd. VSM c.s. betwist dat sprake is van een tekortkoming in de nakoming, nu niet is overeengekomen dat dit bedrag elke maand aan [eiser] wordt betaald.
4.4 Volgens [eiser] is de wilsovereenstemming tussen partijen vastgelegd in het inschrijvingsformulier, de bevestigingsbrief, de kennisgeving en het prospectus. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is uit deze stukken niet af te leiden dat overeen is gekomen dat [eiser] elke maand recht heeft op betaling van € 1.600,00. Op het inschrijvingsformulier is bij ‘onttrekken’ ingevuld: € 1.600,00 per maand. Op datzelfde formulier wordt verwezen naar het prospectus. In het prospectus is – onder andere – op pagina 46 opgenomen dat een obligatiehouder schriftelijk aan VSM aflossing van de obligaties kan verzoeken. Bepaald is dat VSM dit verzoek welwillend in overweging zal nemen, maar dat VSM niet verplicht is tot vervroegde aflossing van obligaties en het verzoek kan afwijzen. In de bevestigingsbrief en de kennisgeving is niets opgenomen omtrent de maandelijkse betaling van € 1.600,00. Het enkele feit dat het inschrijvingsformulier als hiervoor vermeld is ingevuld en er gedurende lange tijd elke maand € 1.600,00 aan [eiser] is overgemaakt, leidt er, mede gelet op hetgeen in het prospectus is opgenomen, niet toe dat voor [eiser] een recht op maandelijkse betaling van dit bedrag is ontstaan. De voorzieningenrechter acht het verweer van VSM c.s. op dit punt gegrond.
4.5 [eiser] heeft voorts ter zitting aangevoerd dat VSM eveneens tekort is geschoten in haar verplichting om inzage te verschaffen in de gegevens van de obligaties. [eiser] stelt dat hij niet meer kan inloggen op de website van VSM. De voorzieningenrechter is van oordeel dat uit de stukken niet blijkt dat VSM verplicht is om mogelijkheden te bieden tot het bekijken van obligatiegegevens op internet. Dit punt behoeft dan ook geen nadere bespreking.
4.6 Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is niet gebleken van een tekortkoming door VSM in de nakoming van de verplichtingen uit hoofde van de obligatielening. De vordering zal daarom worden afgewezen.
Overige verweren
4.7 Nu de voorzieningenrechter het verweer van VSM c.s. omtrent de tekortkoming in de nakoming van de obligatieovereenkomst gegrond acht en de vordering van [eiser] zal afwijzen, behoeven de overige verweren van VSM c.s. geen bespreking meer.
4.8 [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter:
I. wijst de vordering af;
II. veroordeelt [eiser] in de kosten van dit geding, tot op deze uitspraak aan de zijde van VSM c.s. begroot op € 263,00 aan verschotten en € 527,00 aan salaris van de advocaat.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. A.E. Zweers, voorzieningenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 juni 2010, in tegenwoordigheid van de griffier.