ECLI:NL:RBALM:2010:BN1813

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
16 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
112656 KG ZA 2010-16
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een vordering tot voorschot schadevergoeding in kort geding

In deze zaak hebben eisers, A.J. Tuinmeubelen V.O.F. en haar vennoten, gedaagde in kort geding gedagvaard. De mondelinge behandeling vond plaats op 13 juli 2010, waarbij eisers werden vertegenwoordigd door hun vennoot en advocaat mr. G.J. Hollema, en gedaagde door vastgoedmanager [Y] en advocaat mr. R.F.A. Rorink. Eisers huren sinds 1 oktober 1992 kantoorruimte van gedaagde en stellen schade te hebben geleden door sloopwerkzaamheden die gedaagde in mei 2008 heeft uitgevoerd. Deze werkzaamheden zouden hebben geleid tot vervuiling van hun collectie en andere schade. Eisers vorderen een voorschot van € 25.000,= op hun schadevergoeding, vooruitlopend op een bodemprocedure.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat eisers onvoldoende hebben aangetoond dat gedaagde aansprakelijk is voor de gestelde schade. Hoewel de deskundige de schade heeft berekend, zijn deze berekeningen gebaseerd op veronderstellingen, waardoor de aansprakelijkheid van gedaagde niet vaststaat. De voorzieningenrechter concludeert dat niet is voldaan aan de vereisten voor toewijzing van een geldvordering in kort geding, wat leidt tot afwijzing van de vordering tot betaling van het voorschot.

Eisers worden als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van gedaagde zijn begroot op € 790,=. Het vonnis is uitgesproken op 16 juli 2010 door mr. U. van Houten, in aanwezigheid van griffier H.E. Abbink.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Sector Civiel
zaaknummer 112656 KG ZA 2010-161
Vonnis in kort geding van 16 juli 2010
in de zaak van
1. de vennootschap onder firma A.J. TUINMEUBELEN V.O.F.,
kantoorhoudende te Rijssen,
en haar vennoten:
2. [vennoot 1], wonende te [woonplaats]
3. (vennoot 2], wonende te [woonplaats]
eisers,
advocaat: mr. G.J. Hollema, te Almelo,
tegen
[gedaagde],
gevestigd en kantoorhoudende te [plaats]
gedaagde,
advocaat: mr. R.F.A. Rorink, te Enschede.
Partijen worden hierna eisers en gedaagde genoemd.
De procedure
1. Eisers hebben gedaagde in kort geding gedagvaard. De mondelinge behandeling vond plaats op 13 juli 2010. Namens eisers verscheen haar vennoot [vennoot 1], die werd bijgestaan door mr. Hollema. Namens gedaagde verscheen de heer [Y], vastgoedmanager in dienst van gedaagde, bijgestaan door mr. Rorink.
Vonnis is bepaald op heden.
De feiten
2. Bij de beoordeling van dit geschil wordt uitgegaan van het navolgende.
a) Eisers huren sinds 1 oktober 1992 kantoorruimte met parkeergelegenheid alsmede kelderruimte van gedaagde en hebben de bedrijfsruimte in gebruik ten behoeve van de opslag en verkoop van tuinmeubelen en daarmee verband houdende artikelen.
b) Het door eisers gehuurde maakt deel uit van een bedrijfsgebouw van gedaagde.
c) Op 25 juni 2008 is in kort geding door de voorzieningenrechter in deze rechtbank een vonnis tussen partijen gewezen.
d) Bij beschikking van 19 januari 2010 heeft deze rechtbank op verzoek van eisers een voorlopig deskundigenonderzoek gelast.
e) Door de benoemde deskundige [Z] is op 28 januari 2010 gerapporteerd.
Het geschil
3. Eisers stellen dat zij schade hebben geleden die toegerekend dient te worden aan gedaagde. In totaal bedraagt die schade tot en met 15 april 2010 een bedrag van € 59.258,=, inclusief wettelijke rente en inclusief de kosten van het deskundigenonderzoek. Eisers vorderen gedaagde te veroordelen, uitvoerbaar bij voorraad, tot betaling aan eisers van
€ 25.000,= als voorschot op hun schadevergoeding, vooruitlopend op een door eisers te entameren bodemprocedure.
4. Gedaagde heeft verweer gevoerd. Zij betwist de door eisers gestelde schade en ontkent dat haar aansprakelijkheid is gebleken.
5. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover aan de orde, nader ingegaan.
De beoordeling
6. Eisers leggen aan hun vordering ten grondslag, samengevat, dat gedaagde onrechtmatig jegens hen heeft gehandeld. Zij stellen dat gedaagde in mei 2008 sloopwerkzaamheden heeft verricht onder meer aan de etage boven het door eisers van gedaagde gehuurde deel. Ten gevolge van die sloopwerkzaamheden is de collectie van eisers grootschalig vervuild. De sloop c.q. bouwwerkzaamheden hebben er toe geleid dat de voorzieningenrechter in deze rechtbank bij vonnis van 25 juni 2008 gedaagde heeft veroordeeld haar bouwwerkzaamheden te staken tot 15 september 2008, dit naar aanleiding van een daartoe door eisers ingestelde reconventionele vordering. Eisers stellen voorts dat het lawaai, het stof, het puin c.q. het gruis en de schoonmaakwerkzaamheden voor eisers schade hebben opgeleverd. Eisers houden gedaagde verantwoordelijk voor de door hen geleden schade en hebben gedaagde hiervoor aansprakelijk gesteld. Eisers hebben hun schade laten vaststellen met een voorlopig deskundigenonderzoek. De deskundige heeft de diverse schadeposten vastgelegd in zijn rapport. Eisers stellen voorts dat zij gedaagde bij brief van 15 april 2010 hebben gesommeerd om voor betaling van de schade tot dat moment zorg te dragen, maar gedaagde heeft eisers laten weten dat zij op basis van het deskundigenbericht niet tot een schade-uitkering over gaat. Ten slotte stellen eisers spoedeisend belang bij toewijzing van de voorziening te hebben omdat zij voor het voeren van een bodemprocedure over voldoende financiële armslag dienen te beschikken.
7. Voor toewijzing van een geldvordering bij kort geding moet in ieder geval de voorwaarde zijn vervuld dat het bestaan en de omvang van de vordering in hoge mate aannemelijk zijn. Dit is het geval als de vordering niet wordt bestreden of indien met voldoende mate van zekerheid is te verwachten dat de bodemrechter met verwerping van de gevoerde verweren de vordering zal toewijzen. Voorts moet uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening vereist zijn en mag het risico van onmogelijkheid van terugbetaling -bij afweging van de belangen van partijen- niet aan toewijzing in de weg staan.
8. Met gedaagde is de voorzieningenrechter van oordeel dat eisers onvoldoende hebben onderbouwd of aannemelijk hebben gemaakt dat gedaagde aansprakelijk is voor de door eisers gestelde schade. De voorzieningenrechter twijfelt niet aan de juistheid van de door de deskundige in zijn rapport genoemde berekeningen van de verschillende schadeonderdelen. Echter, uit het rapport blijkt ook dat de deskundige zijn berekeningen niet anders heeft kunnen maken dan op basis van veronderstellingen, en daarmee staat naar het oordeel van de voorzieningenrechter de aansprakelijkheid van gedaagde niet vast. Om dat vast te stellen is bewijslevering nodig en dat gaat het bestek van dit geding te buiten.
9. Nu het bestaan van de aansprakelijkheid van gedaagde met betrekking tot de door eisers gestelde schade niet is komen vast te staan of in hoge mate aannemelijk is geworden, is niet voldaan aan een van de vereisten voor toewijzing van een geldvordering in kort geding. Dit betekent dat de vordering tot het betalen van een voorschot wordt afgewezen.
10. Eisers zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van gedaagde worden begroot op:
- vast recht € 263,=
- salaris advocaat € 527,= +
Totaal € 790,=
De beslissing
De voorzieningenrechter
1. Wijst de vordering van eisers af.
2. Veroordeelt eisers in de kosten van dit geding, tot op deze uitspraak aan de zijde van gedaagde begroot op € 790,= (zevenhonderdnegentig euro).
3. Verklaart onderdeel 2. van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. U. van Houten en in het openbaar in tegenwoordigheid van
H.E. Abbink, griffier uitgesproken op 16 juli 2010.