ECLI:NL:RBALM:2010:BM9532

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
24 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
112277 kg za 2010-154
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van conservatoir beslag in kort geding tussen Achmea en eiser

In deze zaak heeft Achmea conservatoir beslag gelegd op de bankrekening van eiser ter verzekering van een vordering tot terugbetaling van een bedrag dat Achmea aan eiser heeft voldaan op basis van een eerder vonnis van de rechtbank Rotterdam. Eiser heeft Achmea in kort geding gedagvaard met het verzoek om opheffing van het beslag, stellende dat de vordering van Achmea ongegrond is. De mondelinge behandeling vond plaats op 18 juni 2010, waarbij beide partijen hun standpunten hebben toegelicht. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er een spoedeisend belang is bij de opheffing van het beslag, gezien het hoge bedrag waarvoor het beslag is gelegd.

De voorzieningenrechter heeft vervolgens de feiten van de zaak beoordeeld, waaronder het eerdere vonnis van de rechtbank Rotterdam van 12 mei 2010, waarin Achmea was veroordeeld tot betaling aan eiser. Achmea had op 11 juni 2010 verlof gekregen voor het leggen van conservatoir beslag, maar eiser betwistte de rechtmatigheid van dit beslag. De voorzieningenrechter oordeelde dat Achmea niet summierlijk heeft aangetoond dat haar vordering op eiser bestaat, en dat het beslag derhalve opgeheven moet worden. De rechter benadrukte dat de mogelijkheid van een vordering tot ongedaanmaking van de betaling door eiser in hoger beroep niet relevant is voor de beoordeling van het beslag.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het beslag opgeheven en Achmea veroordeeld in de proceskosten van eiser, die zijn begroot op € 1.850,93. Dit vonnis is uitgesproken op 24 juni 2010.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Sector Civiel
zaaknummer 112277 KG ZA 2010-154
Vonnis in kort geding van 24 juni 2010
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats]
eiser,
advocaat: mr. A. Stendahl te Rotterdam,
tegen
de naamloze vennootschap ACHMEA SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Apeldoorn,
gedaagde,
advocaat: mr. J.H. Duyvenz te Rotterdam.
Partijen worden hierna [eiser] en Achmea genoemd.
De procedure
1.
[eiser] heeft Achmea in kort geding gedagvaard. De mondelinge behandeling vond plaats op 18 juni 2010. [eiser] verscheen en werd bijgestaan door mr. Stendahl. Namens Achmea verscheen mr. Duyvenz. De standpunten zijn toegelicht. Vonnis is bepaald op heden.
De feiten
2.
Bij de beoordeling van dit geschil wordt uitgegaan van het navolgende.
a) Bij vonnis van 12 mei 2010 van de rechtbank Rotterdam is Achmea -uitvoerbaar bij voorraad- veroordeeld tot betaling aan [eiser] van een bedrag in hoofdsom ad
€ 993.565,--, te vermeerderen met rente en kosten.
b) Op 11 juni 2010 heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank Almelo aan Achmea verlof verleend tot het leggen van conservatoir beslag ten laste van [eiser] onder Rabobank Twente Oost. Daarbij werd het bedrag waarvoor het verlof werd verleend vastgesteld op € 1.350.000,--.
c) Achmea heeft ingevolge het vonnis van de rechtbank Rotterdam € 1.128.086,-- betaald op de bankrekening bij Rabobank met nummer [nr] ten name van [eiser].
d) Op 15 juni 2010 heeft Achmea conservatoir beslag doen leggen onder Rabobank Twente Oost op alle gelden die de bank onder zich heeft of zal verkrijgen van [eiser].
Het beslag is gelegd op de rekeningnummers [nr] en [nr]
e) Bij exploit van 16 juni 2010 heeft Achmea hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 12 mei 2010.
f) Ter zitting hebben partijen naar voren gebracht dat het beslag op de bankrekening met nummer [nr] inmiddels is opgeheven en in dit kort geding buiten beschouwing kan blijven.
Het geschil
3.
[eiser] vordert opheffing van het door Achmea onder Rabobank Twente Oost gelegde beslag, met veroordeling van Achmea in de kosten van deze procedure. Volgens [eiser] is de vordering van Achmea, waarvoor het beslag is gelegd, ongegrond. [eiser] stelt dat Achmea enkel op grond van haar verwachting dat het vonnis in hoger beroep zal worden vernietigd, meent onverschuldigd te hebben betaald. Achmea meent alsdan een vordering op [eiser] tot terugbetaling te hebben. Achmea heeft beslag laten leggen op een vordering die niet bestaat.
Achmea heeft verweer gevoerd. Zij betwist dat het beslag onterecht is gelegd.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover aan de orde, nader ingegaan.
De beoordeling
4.
Achmea heeft aangevoerd dat niet is gesteld en niet is gebleken dat [eiser] een spoedeisend belang heeft bij de vordering tot opheffing van het beslag. Dit verweer zal worden gepasseerd. Van een particulier ten laste van wie voor € 1.350.000,-- conservatoir beslag is gelegd kan niet worden gevergd dat hij de uitkomst van een bodemprocedure afwacht en kan het spoedeisend belang worden aangenomen.
5.
Ingevolge art. 705 Rv. kan de voorzieningenrechter die het verlof tot het beslag heeft gegeven, rechtdoende in kort geding, het beslag op vordering van elke belanghebbende opheffen. De opheffing wordt onder meer uitgesproken indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht blijkt.
6.
Achmea stelt dat zij het beslag heeft gelegd om zekerheid te verkrijgen dat [eiser] in staat is te voldoen aan het door het gerechtshof te ’s-Gravenhage te wijzen arrest indien het gerechtshof de uitspraak van de rechtbank Rotterdam vernietigt.
Achmea is bij exploit van 16 juni 2010 in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Rotterdam. Achmea vordert in hoger beroep dat het vonnis waarvan beroep wordt vernietigd, de vordering van [eiser] alsnog wordt ontzegd en [eiser] wordt veroordeeld tot terugbetaling van hetgeen Achmea ingevolge het vonnis van de rechtbank Rotterdam aan [eiser] heeft voldaan.
7.
In het verlofrequest heeft Achmea doen stellen dat de omstandigheid dat er in eerste aanleg reeds een vonnis is gewezen niet aan het verlenen van het gevraagde verlof in de weg staat. Achmea heeft daarbij verwezen naar HR 30 juni 2006, NJ 2007, 483 en die verwijzing bij gelegenheid van de mondelinge behandeling van dit kort geding nader toegelicht.
In voornoemd arrest heeft de Hoge Raad in r.o. 3.6 overwogen:
Tegen de achtergrond van hetgeen hiervoor in 3.4 en 3.5 is overwogen, heeft te gelden dat een vordering tot opheffing van een conservatoir beslag op de grond dat
de vordering tot verzekering waarvan dat beslag is gelegd, door de bodemrechter in eerste aanleg is afgewezen, in het geval tegen dat vonnis hoger beroep is ingesteld, niet zonder meer moet worden toegewezen, ook niet onder het voorbehoud van kennelijke misslagen in de uitspraak van de bodemrechter. Ook in een zodanig geval dienen de wederzijdse belangen van partijen te worden afgewogen. De omstandigheid dat de bodemrechter in eerste aanleg in de hoofdzaak reeds uitspraak heeft gedaan, dient daarbij wél te worden meegewogen. Van de voorzieningen-rechter kan overigens niet worden gevergd dat hij in zijn vonnis mede een
voorlopige beoordeling geeft van de kans van slagen van het door de beslaglegger
tegen het vonnis in eerste aanleg ingestelde hoger beroep.
8.
In de onderhavige situatie is er geen sprake van dat “de vordering tot verzekering waarvan dat beslag is gelegd, door de bodemrechter in eerste aanleg is afgewezen”. De bodemrechter heeft vonnis gewezen met betrekking tot de door [eiser] ingestelde vordering. Die vordering is niet afgewezen, maar toegewezen. [eiser] had en heeft geen conservatoir beslag gelegd.
Het onderhavige beslag is gelegd tot verzekering van de vordering van Achmea tot terugbetaling van hetgeen Achmea ingevolge het vonnis van de rechtbank Rotterdam aan [eiser] heeft voldaan. Over die vordering heeft de bodemrechter geen uitspraak gedaan.
9.
Achmea heeft gesteld (request sub 1.11) dat de vordering uit onverschuldigde betaling als sequeel van de vernietiging zal worden ingesteld. Die mogelijkheid bestaat inderdaad: het strookt met de eisen van een goede rechtspleging de mogelijkheid aan te nemen dat in hoger beroep met het oog op het verkrijgen van een executoriale titel aan de vordering tot vernietiging van het bestreden vonnis een vordering tot ongedaanmaking van de ingevolge dat vonnis verrichte prestatie wordt verbonden (vgl. HR 20 maart 1913, 1913, blz. 636 en HR 30 januari 2004, NJ 2005, 246).
10.
Achmea heeft aangevoerd (request sub 2.1) dat haar vordering jegens [eiser] € 1.138.417,-- bedraagt. Die stelling lijkt niet goed te rijmen met de stelling van Achmea dat de vordering uit onverschuldigde betaling als sequeel van de vernietiging zal worden ingesteld. Immers, in de laatstbedoelde situatie is er -zolang het vonnis a quo niet is vernietigd- geen sprake van een vordering.
11.
Achmea pretendeert een vordering op [eiser] en heeft op die basis verlof tot het leggen van conservatoir beslag verzocht en verkregen. Het conservatoir beslag is gelegd. Thans dient te worden beoordeeld of dit beslag dient te worden opgeheven.
12.
Uit het vonnis van de rechtbank Rotterdam valt niet af te leiden dat Achmea een vordering op [eiser] heeft, integendeel. Of er een reële mogelijkheid bestaat dat in hoger beroep zal worden beslist dat [eiser] de door hem van Achmea ontvangen betaling zal hebben te restitueren, is in de onderhavige kort geding procedure zonder betekenis. Immers, van de voorzieningenrechter kan niet worden gevergd dat hij een voorlopige beoordeling geeft van de kans van slagen van het ingestelde hoger beroep in de bodemzaak.
Nu uit het vonnis van de rechtbank Rotterdam volgt dat [eiser] een vordering op Achmea heeft en (dus) niet dat Achmea een vordering op [eiser] heeft en nu (de juistheid van) dat oordeel van de rechtbank Rotterdam thans niet ter beoordeling kan staan, is summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door Achmea ingeroepen recht gebleken. Dit brengt mee dat het beslag zal worden opgeheven. Hetgeen partijen overigens naar voren hebben gebracht kan om die reden onbesproken blijven.
13.
Achmea zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 87,93
- vast recht € 263,00
- salaris advocaat € 1.500,00 +
Totaal € 1.850,93
De beslissing
De voorzieningenrechter
1. Heft per direct op het beslag zoals gelegd op 15 juni 2010 onder Rabobank Twente Oost te Oldenzaal op bankrekening nummer [nr] ten name van[eiser].
2. Veroordeelt Achmea in de kosten van dit geding, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiser] begroot op € 1.850,93 (éénduizend achthonderdvijftig 93/100 euro).
3. Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
4. Wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.E. Zweers en in het openbaar in tegenwoordigheid van
H.E. Abbink, griffier uitgesproken op 24 juni 2010.