ECLI:NL:RBALM:2010:BM9530

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
25 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
111844 / KG ZA 10-137
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot opheffing van beslag en dwangsom in kort geding tussen gewezen echtgenoten

In deze zaak heeft eiseres, na een echtscheiding op 17 oktober 2007, gevorderd de opheffing van een dwangsom en een executoriaal beslag op haar UWV-uitkering. Dit beslag was gelegd door gedaagde, die op basis van een eerder vonnis van 23 december 2009, waarin eiseres was veroordeeld tot afgifte van goederen en betaling van een bedrag aan gedaagde, handelde. Eiseres stelde dat zij de inboedelgoederen al had afgegeven en dat de dwangsom niet in verhouding stond tot de waarde van de goederen. De zaak werd behandeld op 18 juni 2010, waar beide partijen met hun advocaten verschenen.

De voorzieningenrechter oordeelde dat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat zij een spoedeisend belang had bij de opheffing van de dwangsom. Het feit dat gedaagde mogelijk verdere stappen zou ondernemen, was onvoldoende om een spoedeisend belang aan te nemen. De vordering van eiseres werd afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten, die door de voorzieningenrechter werden begroot op een totaal van € 790,--, inclusief griffierechten en advocaatkosten. De voorzieningenrechter bepaalde dat eiseres wettelijke rente verschuldigd was over deze kosten indien zij niet binnen veertien dagen na betekening van het vonnis aan deze kostenveroordeling zou voldoen.

De beslissing van de voorzieningenrechter werd op 25 juni 2010 uitgesproken in Almelo, waarbij het vonnis uitvoerbaar bij voorraad werd verklaard. De vorderingen van eiseres tot opheffing van het beslag werden afgewezen, en de kostenveroordeling werd bevestigd, met de mogelijkheid van wettelijke rente indien niet tijdig aan de veroordeling werd voldaan.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Sector civiel recht
zaaknummer: 111844 / KG ZA 10-137
datum vonnis: 25 juni 2010 (j)
Vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Almelo, rechtdoende in kort geding, in de zaak van:
[Eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
verder te noemen: [eiseres],
advocaat: mr. A.L. Rothuizen te Deventer,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
verder te noemen: [gedaagde],
advocaat: mr. J. Sleeswijk Visser te Nijverdal.
Het procesverloop
[Eisers] heeft gevorderd als vermeld in de dagvaarding.
De zaak is behandeld ter terechtzitting van 18 juni 2010. Ter zitting zijn verschenen: [eiseres] vergezeld door mr. Rothuizen en [gedaagde] vergezeld door mr. Sleeswijk Visser. De standpunten zijn toegelicht. Het vonnis is bepaald op vandaag.
De beoordeling van het geschil en de motivering van de beslissing
De feiten
1. In deze zaak staat het navolgende vast.
- [Eiseres] en [gedaagde] zijn gehuwd geweest. Op 17 oktober 2007 is de echtscheiding tussen hen uitgesproken.
- Bij vonnis van 23 december 2009 is [eiseres] veroordeeld tot afgifte van een fiets en inboedelgoederen (hierna te noemen: inboedelgoederen) aan [gedaagde] op straffe van een dwangsom (hierna te noemen: de dwangsom) van maximaal € 20.000,-- en tot betaling van een bedrag ad € 5.942,55 aan [gedaagde] ter zake van overbedeling. Tegen dit vonnis is geen rechtsmiddel ingesteld.
- [Gedaagde] heeft executoriaal (derden)beslag laten leggen op de UWV-uitkering van [eiseres].
De dagvaarding
2. [Eiseres] vordert – kort gezegd – dat de voorzieningenrechter de onder 1 genoemde dwangsom opheft, althans vermindert, alsmede het (derden)beslag op de UWV-uitkering van [eiseres], althans enig (derden)beslag, opheft. [Eiseres] stelt hiertoe dat zij de inboedelgoederen reeds, voor de dagvaarding die tot het vonnis van 23 december 2009 heeft geleid, heeft afgegeven aan [gedaagde]. Derhalve is [eiseres] niet in staat deze goederen aan [gedaagde] af te geven. Voorts stelt zij dat de hoogte van de (maximale) dwangsom niet in verhouding staat tot de waarde van de af te geven inboedelgoederen.
Het verweer
3. [Gedaagde] concludeert tot niet ontvankelijkheidverklaring, danwel ontzegging, van de vorderingen met veroordeling van [eiseres] in de kosten van deze procedure. Hiertoe stelt hij dat [eiseres] niet gesteld heeft dat zij een spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen. Tevens stelt hij dat nu het onder 1 genoemde vonnis d.d. 23 december 2009 in kracht van gewijsde is gegaan en de dwangsommen reeds zijn verbeurd, de dwangsom niet voor opheffing of wijziging vatbaar is.
De overwegingen van de voorzieningenrechter
4.1. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft [eiseres] niet aannemelijk gemaakt dat zij een spoedeisend belang heeft bij -kort gezegd- de opheffing, danwel vermindering, van de dwangsom. Het feit dat naar het oordeel van [eiseres] de deurwaarder, namens [gedaagde], aanstalten maakt tot het nemen van verdere stappen ter verhaal van de beweerdelijk verbeurde dwangsom is onvoldoende om een spoedeisend belang aan te nemen.
4.2. [Eiseres] heeft ter zitting kenbaar gemaakt dat het verzoek tot opheffing van het executoriaal (derden)beslag slechts betrekking heeft op (derden)beslag(en) ten behoeve van verhaal van de beweerdelijk verbeurde dwangsom. Nu zowel [eiseres] als [gedaagde] kenbaar hebben gemaakt dat op dit moment geen sprake is van een dergelijk (derden)beslag, zal de voorzieningenrechter de vorderingen tot opheffing van (het) (derden)beslag(en) afwijzen.
4.3. De vorderingen van [eiseres] worden derhalve afgewezen. Gelet op de gronden van afwijzing, zal de voorzieningenrechter [eiseres], ondanks het feit dat partijen gewezen echtelieden zijn, als de in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van dit geding veroordelen.
4.4 [Gedaagde] vordert wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten. [Eiseres] is echter pas wettelijke rente verschuldigd over de proceskosten en de nakosten vanaf datum verzuim. De rechtbank zal bepalen dat [eiseres] de wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten is verschuldigd indien deze kosten niet binnen 14 dagen na betekening van het vonnis zijn voldaan.
De beslissing
De voorzieningenrechter:
I. Wijst af de vordering van [eiseres].
II. Veroordeelt [eiseres] in de kosten van dit geding, tot op deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 263,-- aan verschotten en € 527,-- aan salaris van de advocaat, waarvan op de voet van artikel 243 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering,
te betalen aan de griffier van dit gerecht:
€ 197,25 aan in debet gesteld griffierecht
€ 527,-- aan het salaris van de advocaat
te betalen aan de advocaat van [gedaagde]:
€ 65,75 aan niet in debet gesteld griffierecht,
te vermeerderen met de wettelijke rente indien en voor zover [eiseres] niet binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis aan deze proceskostenveroordeling zal hebben voldaan.
III. Veroordeelt [eiseres] jegens [gedaagde] in de nakosten van deze procedure ten bedrage van respectievelijk € 131,-- zonder betekening en € 199,-- in geval van betekening, indien en voor zover [eiseres] niet binnen een termijn van veertien dagen na aanschrijving aan dit vonnis heeft voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente indien en voor zover [eiseres] niet binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis deze nakosten heeft voldaan.
IV. Verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. U. van Houten, voorzieningenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 juni 2010, in tegenwoordigheid van de griffier.