ECLI:NL:RBALM:2010:BM9530
Rechtbank Almelo
- Kort geding
- Rechtspraak.nl
Vordering tot opheffing van beslag en dwangsom in kort geding tussen gewezen echtgenoten
In deze zaak heeft eiseres, na een echtscheiding op 17 oktober 2007, gevorderd de opheffing van een dwangsom en een executoriaal beslag op haar UWV-uitkering. Dit beslag was gelegd door gedaagde, die op basis van een eerder vonnis van 23 december 2009, waarin eiseres was veroordeeld tot afgifte van goederen en betaling van een bedrag aan gedaagde, handelde. Eiseres stelde dat zij de inboedelgoederen al had afgegeven en dat de dwangsom niet in verhouding stond tot de waarde van de goederen. De zaak werd behandeld op 18 juni 2010, waar beide partijen met hun advocaten verschenen.
De voorzieningenrechter oordeelde dat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat zij een spoedeisend belang had bij de opheffing van de dwangsom. Het feit dat gedaagde mogelijk verdere stappen zou ondernemen, was onvoldoende om een spoedeisend belang aan te nemen. De vordering van eiseres werd afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten, die door de voorzieningenrechter werden begroot op een totaal van € 790,--, inclusief griffierechten en advocaatkosten. De voorzieningenrechter bepaalde dat eiseres wettelijke rente verschuldigd was over deze kosten indien zij niet binnen veertien dagen na betekening van het vonnis aan deze kostenveroordeling zou voldoen.
De beslissing van de voorzieningenrechter werd op 25 juni 2010 uitgesproken in Almelo, waarbij het vonnis uitvoerbaar bij voorraad werd verklaard. De vorderingen van eiseres tot opheffing van het beslag werden afgewezen, en de kostenveroordeling werd bevestigd, met de mogelijkheid van wettelijke rente indien niet tijdig aan de veroordeling werd voldaan.