ECLI:NL:RBALM:2010:BM9521

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
25 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
111896 / KG ZA 10-141
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot opheffing van een dwangsom door eisers tegen de gemeente Hof van Twente

In deze zaak vorderen eisers, wonende in Duitsland, de opheffing van een dwangsom die door de gemeente Hof van Twente is opgelegd. De gemeente had hen gelast om de permanente bewoning van hun woning te staken, met een dwangsom van € 25.000,--. Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar hun bezwaar werd ongegrond verklaard. Vervolgens hebben zij hoger beroep ingesteld. De gemeente heeft op 11 mei 2010 een dwangbevel uitgevaardigd, waarop eisers verzet hebben ingesteld. De voorzieningenrechter heeft de zaak behandeld op 18 juni 2010, waarbij de standpunten van beide partijen zijn toegelicht. De rechtbank oordeelt dat eisers onvoldoende aannemelijk hebben gemaakt dat de gemeente op de hoogte was van hun woonadres in Duitsland ten tijde van de betekening van het dwangbevel. Hierdoor is het dwangbevel rechtsgeldig betekend. De vorderingen van eisers worden afgewezen, en zij worden veroordeeld in de proceskosten. De rechtbank bepaalt dat de wettelijke rente over de proceskosten pas verschuldigd is na verzuim, en stelt een termijn van 14 dagen voor betaling van deze kosten. De voorzieningenrechter concludeert dat de gemeente niet in strijd heeft gehandeld met de beginselen van behoorlijk bestuur en dat het beslag niet als vexatoor kan worden aangemerkt.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Sector civiel recht
zaaknummer: 111896 / KG ZA 10-141
datum vonnis: 25 juni 2010 (j)
Vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Almelo, rechtdoende in kort geding, in de zaak van:
1. [Eiser sub 1],
2. [eiser sub 2],
beiden wonende te [woonplaats] (Duitsland),
eisers,
verder te noemen: [eisers],
advocaat: mr. H.H. van Steijn te Apeldoorn.
tegen
Gemeente Hof van Twente,
gevestigd te Goor,
gedaagde,
verder te noemen: de gemeente,
advocaat: mr. E.E. Zeelenberg te Enschede.
Het procesverloop
[Eisers] hebben gevorderd als vermeld in de dagvaarding.
De zaak is behandeld ter terechtzitting van 18 juni 2010. Ter zitting zijn verschenen:
mr. Van Steijn namens [eisers] en [naam] namens de gemeente vergezeld door
mr. Zeelenberg. De standpunten zijn toegelicht. Het vonnis is bepaald op vandaag.
De feiten en de standpunten van de partijen
De feiten
1. In deze zaak staat het navolgende vast.
- De gemeente heeft bij besluit van 16 september 2008 [eisers] gelast om per
1 april 2009 de permanente bewoning van de woning op het adres [adres] te [woonplaats] te staken en gestaakt te houden, onder oplegging van een dwangsom. Tegen dit besluit hebben [eisers] op 18 september 2008 bezwaar gemaakt, welk bezwaar bij besluit van 9 december 2008 door de gemeente ongegrond is verklaard. Tegen dit besluit hebben [eisers] op 6 januari 2010 een beroepschrift ingediend, welk beroep door de sector bestuursrecht van deze rechtbank op 20 januari 2010 ongegrond is verklaard. Tegen deze uitspraak hebben [eisers] op 25 januari 2010 hoger beroep ingesteld. In dit beroepschrift hebben zij een adres in Duitsland als woonadres vermeld.
- Op 11 mei 2010 heeft de gemeente een dwangbevel (hierna te noemen: het dwangbevel) uitgevaardigd waarin zij [eisers] beveelt dwangsommen ad. € 25.000,--, verhoogd met de wettelijke rente vanaf 30 november 2008, aan haar te betalen. Het dwangbevel is op
12 mei 2010 betekend door openbare betekening aan het parket van de ambtenaar van het Openbaar Ministerie, alsmede middels publicatie in de Twentsche Courant van 17 mei 2010.
- De gemeente heeft op 28 mei 2010 om 11.45 uur onder de Coöperatieve Rabobank Centraal Twente U.A. executoriaal beslag (hierna te noemen: het beslag) laten leggen op de bankrekeningen van [eiser sub 1].
- Op 28 mei 2010 om 13.18 uur hebben [eisers] een deurwaarder opdracht gegeven tot het betekenen van een verzetdagvaarding (hierna te noemen: de verzetdagvaarding) tegen het dwangbevel van 11 mei 2010.
- Op 31 mei 2010 is het exploit van overbetekening van het beslagexploit aan [eisers] betekend.
- Op 17 juni 2010 heeft GGN Tijhuis & Partners namens de gemeente een brief gestuurd aan de Coöperatie Rabobank Centraal Twente U.A. waarin onder andere het volgende vermeld staat:
“Op 28 mei jl. is er op verzoek van De gemeente Hof van Twente executoriaal beslag onder u gelegd ten laste van [eiser sub 1] voornoemd, zulks uit krachte van de grosse van het dwangbevel d.d. 1 mei 2010.
“Tegen opgemeld dwangbevel is onder andere door de heer [eiser sub 1] verzet ingesteld. Op grond van artikel 476 RV schorst verzet de executie. Dit betekend dat de executie momenteel niet voorgezet kan worden en hoeft u voorlopig geen verklaring te doen als bedoeld in artikel 476a Rv.”
De dagvaarding
2.1. [Eisers] vorderen – kort gezegd – veroordeling van de gemeente tot het opheffen van het onder 1 genoemde beslag, op straffe van een dwangsom van € 15.000,-- per dag dat de gemeente in gebreke blijft aan het in deze te wijzen vonnis te voldoen. Daarnaast vorderen [eisers] dat de gemeente veroordeeld wordt tot betaling aan hen van een bedrag van € 669,13, als voorschot voor wegens onrechtmatige daden van de gemeente geleden schade, met veroordeling van de gemeente in de kosten van deze procedure.
2.2. [Eisers] stellen hiertoe dat de gemeente opzettelijk het dwangbevel openbaar heeft betekend, terwijl het Duitse adres van [eisers] bekend was bij de gemeente. Hierdoor zijn [eisers] met vertraging bekend geworden met de inhoud van het dwangbevel. Voorts heeft de verzetdagvaarding een schorsende werking, zodat alle daarna verrichte handelingen die gericht waren op de tenuitvoerlegging van het dwangbevel als onrechtmatig moeten worden aangemerkt. Derhalve heeft de wettelijke overbetekening van het beslagexploit niet rechtsgeldig plaatsgevonden, zodat op grond van artikel 475i Rv de voorzieningenrechter het beslag kan en moet opheffen. Daarnaast staan de beweerdelijke vorderingen van de gemeente niet in verhouding tot de hoogte van het bedrag waarop beslag is gelegd. Te meer nu de gemeente tevens beslag heeft laten leggen op de recreatiewoning van [eisers]. Door de hiervoor genoemde gedragingen en het feit dat de gemeente binnen de verzetstermijn reeds het beslag heeft laten leggen, heeft de gemeente haar positie misbruikt en in strijd gehandeld met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur alsmede met het bepaalde in artikel 3:13 Burgerlijk Wetboek (BW). Op grond daarvan moet het gelegde beslag als vexatoor en onrechtmatig worden aangemerkt en dient het beslag derhalve opgeheven te worden. [Eisers] hebben een spoedeisend belang bij hun vordering, nu de gemeente beslag heeft gelegd op een totaalbedrag van € 164.360,38, waardoor het overgrote deel van de liquide middelen van [eisers] niet meer voor hen beschikbaar is, aldus [eisers].
Het verweer
3.1. De gemeente voert gemotiveerd verweer en concludeert tot het niet-ontvankelijk verklaren van [eisers] in hun vorderingen, danwel deze vorderingen af te wijzen, met veroordeling van [eisers] in de kosten van deze procedure.
3.2 De gemeente stelt hiertoe dat de verzetdagvaarding van [eisers] na de executoriale beslaglegging is betekend en dat dit derhalve de blokkerende werking van het beslag niet opheft. Voorts is de overbetekening van het beslagexploit niet een handeling waarmee het dwangbevel wordt ten uitvoer gelegd. Derhalve handelt de gemeente niet in strijd met de schorsende werking van het verzet. Tevens stelt de gemeente dat het dwangbevel rechtsgeldig is betekend, omdat ten tijde van de betekening van het dwangbevel de woonplaats van [eisers] onbekend was. Daarnaast zijn [eisers] niet benadeeld door de openbare betekening van het dwangbevel. De gemeente betwist dat zij door het beslag jegens [eisers] onrechtmatig heeft gehandeld. Te meer omdat zij [eisers] heeft aangeboden en nog steeds aanbiedt het beslag op te heffen tegen het stellen van vervangende zekerheid. In het kader hiervan hebben [eisers] geen spoedeisend belang bij hun vorderingen, aldus de gemeente.
De beoordeling
4.1 Op grond van artikel 438 lid 2 Rv is de voorzieningenrechter bevoegd kennis te nemen van de onderhavige vorderingen. De voorzieningenrechter zal in kort geding eerst het spoedeisende belang bij (toewijzing van) de vordering dienen te beoordelen. Het spoedeisende belang van [eisers] is gelegen in het feit dat zij door het beslag niet meer kunnen beschikken over het overgrote deel van hun liquide middelen. De gemeente heeft dit feit niet c.q. onvoldoende weersproken, zodat kan worden aangenomen dat [eisers] een spoedeisend belang hebben bij de opheffing van het beslag. Het feit dat de gemeente [eisers] heeft aangeboden het beslag op te heffen tegen het stellen van vervangende zekerheid, doet hier niet aan af, nu [eisers] opheffing van het beslag zonder het stellen van vervangende zekerheid vorderen.
4.2 De voorzieningenrechter stelt vast dat [eisers] naast het beroepschrift van
25 januari 2010 geen overige stukken hebben overgelegd waaruit blijkt dat de gemeente op 11 mei 2010 bekend was met het Duitse adres van [eisers]. Gelet hierop en gelet op de stelling van de gemeente dat zij uit de gemeentelijke basisadministratie van Kampen en via andere gebruikelijke kanalen geen woon- en verblijfplaats van [eisers] konden vaststellen, is de voorzieningenrechter van oordeel dat [eisers] onvoldoende aannemelijk hebben gemaakt dat de gemeente wist welke woon- c.q. verblijfplaats [eisers] hadden op 11 mei 2010. Derhalve hebben [eisers] niet voldoende aannemelijk gemaakt dat de gemeente het dwangbevel d.d. 11 mei 2010 niet rechtsgeldig heeft betekend.
4.3 Op grond van artikel IV lid 1 Vierde tranche Algemene wet bestuursrecht (Awb) is artikel 5:26 Awb van toepassing op het onder 1 genoemde dwangbevel d.d. 11 mei 2010, nu de overtreding die aanleiding heeft gegeven tot het opleggen van de dwangsom is begaan voor de inwerkingtreding van de vierde tranche Awb. Op grond van artikel 5:26 Awb staat verzet open tegen een dwangbevel door dagvaarding van de rechtspersoon waartoe het bestuursorgaan behoort en schorst dit verzet de tenuitvoerlegging van het dwangbevel. De voorzieningenrechter concludeert dat de verzetdagvaarding is ingediend na de executoriale beslaglegging. Voorts heeft de gemeente, na de verzetdagvaarding, het beslagexploit d.d. 28 mei 2010 binnen de daarvoor gestelde termijn van artikel 475i Rv betekend. De voorzieningenrechter is van oordeel dat deze overbetekening slechts een kennisgeving is van het reeds eerder gelegde beslag en niet is te kwalificeren als een handeling ten behoeve van de tenuitvoerlegging van het dwangbevel en derhalve niet strijdig is met de schorsing van de tenuitvoerlegging van het dwangbevel.
4.4 Voorts is de voorzieningenrechter van oordeel dat het feit dat de gemeente beslag heeft laten leggen binnen de verzetstermijn, niet in strijd is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, danwel het bepaalde in artikel 3:13 BW, omdat een dwangbevel een executoriale titel oplevert, waarbij het uitgangspunt juist is dat de executant bevoegd is om over te gaan tot de tenuitvoerlegging hiervan en de verzetstermijn niet afdoet aan deze bevoegdheid. Voor het overige hebben [eisers] onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd op grond waarvan zij aannemelijk hebben gemaakt dat de gemeente misbruik heeft gemaakt van haar beslagrecht, danwel het beslag als vexatoor aangemerkt dient te worden.
4.5. De vorderingen van [eisers] worden derhalve afgewezen, met veroordeling van [eisers] in de kosten van deze procedure aan de zijde van de gemeente.
[Eisers] vordert wettelijke rente over de proceskosten.
De gemeente is echter pas wettelijke rente verschuldigd over de proceskosten vanaf datum verzuim. De rechtbank zal een termijn van 14 dagen na betekening bepalen voor betaling van de proceskosten en beslissen dat de wettelijke rente over de proceskosten pas is verschuldigd wanneer betaling binnen deze termijn uitblijft.
De rechtbank zal de wettelijke rente over de proceskosten toewijzen. De gevorderde wettelijke handelsrente over de proceskosten kan niet worden toegewezen, nu de vertraging in de voldoening van de proceskosten niet onder het bereik van artikel 6:119a BW valt.
4.6 De gemeente vordert wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten. [Eisers] zijn echter pas wettelijke rente verschuldigd over de proceskosten en de nakosten vanaf datum verzuim. De rechtbank zal bepalen dat [eisers] de wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten zijn verschuldigd indien deze kosten niet binnen 14 dagen na betekening van het vonnis zijn voldaan.
De beslissing
De voorzieningenrechter:
I. Wijst af de vordering van [eisers].
II. Veroordeelt [eisers] in de kosten van dit geding, tot op deze uitspraak aan de zijde van de gemeente begroot op € 263,-- aan verschotten en € 527,-- aan salaris van de advocaat, te vermeerderen met de wettelijke rente indien en voor zover [eisers] niet binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis aan deze proceskostenveroordeling hebben voldaan.
III. Veroordeelt [eisers] jegens de gemeente in de nakosten van deze procedure ten bedrage van respectievelijk € 131,-- zonder betekening en € 199,-- in geval van betekening, indien en voor zover [eisers] niet binnen een termijn van veertien dagen na aanschrijving aan dit vonnis hebben voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente indien en voor zover [eisers] niet binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis deze nakosten hebben voldaan.
IV. Verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. U. van Houten, voorzieningenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 juni 2010, in tegenwoordigheid van de griffier.