ECLI:NL:RBALM:2010:BM9258

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
23 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
105604 / HA ZA 09-1030
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid bij caféruzie en schadevergoeding

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Almelo, staat de aansprakelijkheid van de opposante centraal na een incident dat plaatsvond op 30 juli 2006. De opposante, wonende te Almelo, heeft de geopposeerde, wonende te Hellevoetsluis, met een bierglas verwond, wat leidde tot een geschil over schadevergoeding. De rechtbank heeft eerder, op 13 januari 2010, de geopposeerde in de gelegenheid gesteld bewijs te leveren van de betaling van de koopsom van een eenogigenverzekering, welke hij had betaald aan het Schadefonds Geweldsmisdrijven. De opposante heeft deze betaling niet betwist, maar stelde dat de geopposeerde niet gehouden was tot terugbetaling aan het Schadefonds.

De rechtbank heeft getuigen gehoord en op basis van hun verklaringen vastgesteld dat de geopposeerde de opposante verbaal lastigviel, wat leidde tot de escalatie van de situatie. De rechtbank oordeelt dat de opposante, door het bierglas te gooien, onrechtmatig heeft gehandeld, maar dat de geopposeerde ook verwijtbaar gedrag heeft vertoond door de opposante te provoceren. De rechtbank concludeert dat de opposante volledig aansprakelijk is voor de schade, maar dat er ook sprake is van eigen schuld aan de zijde van de geopposeerde. Uiteindelijk wordt de schadeverdeling vastgesteld op 80% voor de opposante en 20% voor de geopposeerde, wat resulteert in een schadevergoeding van € 30.069,58 die de opposante aan de geopposeerde moet betalen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 20 juli 2006.

De rechtbank heeft verder de proceskosten aan de zijde van de geopposeerde begroot en de opposante veroordeeld in deze kosten. Het vonnis is uitgesproken door mr. U. van Houten op 23 juni 2010.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Sector civiel recht
zaaknummer: 105604 / HA ZA 09-1030
datum vonnis: 23 juni 2010 (uvh)
Vonnis van de rechtbank Almelo, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken, in de zaak van:
[Naam],
wonende te Almelo,
opposante,
verder te noemen [opposante],
advocaat: mr. A.C. Blankestijn te Hengelo,
tegen
[naam],
wonende te Hellevoetsluis,
geopposeerde,
verder te noemen [geopposeerde],
advocaat: mr. E.A. Echter te Rotterdam.
Procesverloop
Na het vonnis van 13 januari 2010 heeft [geopposeerde] op 24 februari 2010 een akte genomen, waarop [opposante] bij akte van 10 maart 2010 heef gereageerd. [Geopposeerde] heeft per brief d.d. 23 maart 2010 een productie in het geding gebracht. De rechtbank heeft op 22 maart 2010 en op 12 mei 2010 getuigen gehoord. Het proces-verbaal bevindt zich bij de stukken. Daarna is de zaak naar de rol verwezen voor vonnis.
Overwegingen
1. Bij vonnis van 13 januari 2010 heeft de rechtbank [geopposeerde] in de gelegenheid gesteld om een bewijsstuk in het geding te brengen van de betaling van de koopsom van
€ 15.303,63 voor de eenogigenverzekering.
[Geopposeerde] heeft bij akte in het geding gebracht een brief van 4 februari 2010 van het Schadefonds Geweldsmisdrijven (hierna: het Schadefonds) waaruit blijkt dat hij de koopsom voor de eenogigenverzekering heeft betaald. Hij heeft gesteld dat hij gehouden is dit bedrag aan het Schadefonds terug te betalen.
[Opposante] heeft de betaling door het Schadefonds niet betwist, zodat deze vaststaat. [Opposante] heeft gesteld dat niet is gebleken dat [geopposeerde] gehouden is het Schadefonds terug te betalen.
Het is een feit van algemene bekendheid dat het Schadefonds alleen die schade vergoedt die niet op andere wijze wordt vergoed en daarmee dat een vergoeding van een bedrag waarvoor later iemand aansprakelijk kan worden gesteld (in dit geval: [opposante]) door degene die de vergoeding heeft ontvangen (hier: [geopposeerde]) moet worden terugbetaald. De rechtbank oordeelt daarom dat de koopsom van € 15.303,63 voor de eenogigenverzekering behoort tot de door [geopposeerde] geleden schade.
2. De schade van [geopposeerde] laat zich op grond van hetgeen hiervoor en in het vonnis van 13 januari 2010 is overwogen als volgt specificeren:
a vervoerskosten poliklinische controle Rotterdam € 42,24
b vervoerskosten aanpassen prothese 2007 € 101,20
c vervoerskosten aanpassen prothese 2008 € 110,40
d toekomstige vervoerskosten aanpassen prothese te Maastricht € 1.344,50
e gemiste no-claim, betaald eigen risico 2007 en 2008 € 371,00
f beschadigde kleding € 75,00
g koopsom eenogigenverzekering € 15.303,63
h aanschaf zonnebril € 239,00
i immateriële schade € 20.000,00
Totaal € 37.586,97
Behoudens eigen schuld van [geopposeerde] is [opposante] aansprakelijk voor deze schade.
3. De rechtbank heeft bij vonnis van 13 januari 2010 aan [opposante] opgedragen te bewijzen feiten en omstandigheden waarop gebaseerd kan worden dat en in welke mate aan de zijde van [geopposeerde] sprake is geweest van eigen schuld aan de gebeurtenis op 30 juli 2006.
Als getuigen heeft [opposante] laten horen zichzelf, [getuige sub 1] en [getuige sub 2]. [Geopposeerde] heeft naast zichzelf als getuige voorgebracht zijn broer [getuige sub 3], [getuige sub 4] en [getuige sub 5].
Gelet op de door de getuigen afgelegde verklaringen, bezien in samenhang met hun onder ede bevestigde verklaringen tegenover de politie en schriftelijke verklaringen acht de rechtbank bewezen dat [geopposeerde] op 30 juli 2006 als toen 28-jarige man de toen 17-jarige [opposante] verbaal heeft lastiggevallen terwijl hij zoveel had gedronken (volgens zijn eigen verklaring zeven of acht bacardi-cola’s) dat hij aangeschoten was. Vervolgens heeft [opposante] drank over de kleding van [geopposeerde] gemorst (zie de verklaringen van [opposante], [getuige sub 1] en [getuige sub 3]). Enkele minuten daarna heeft [geopposeerde] de inhoud van zijn glas over [opposante] gegooid. Daarna heeft [opposante] van een afstand van enkele meters (zie de verklaringen en tekeningen van alle getuigen) het bierglas gegooid dat het oogletsel van [geopposeerde] heeft veroorzaakt.
Voor de overige verwijten die [opposante] [geopposeerde] heeft gemaakt is onvoldoende bewijs bijgebracht: waar [opposante] en de haren hebben verklaard dat [geopposeerde] langdurig doorging met het maken van nare opmerkingen en dat hij haar heeft geduwd, hebben [geopposeerde] en de zijnen dat uitdrukkelijk ontkend.
4. Bij de verdeling van de schade tussen [geopposeerde] en [opposante] stelt de rechtbank voorop dat de schade is veroorzaakt doordat [opposante] een bierglas naar [geopposeerde] heeft gegooid, welk glas hem op het oog heeft geraakt. Dat [opposante] niet de bedoeling heeft gehad [geopposeerde] blijvend letsel toe te brengen, wil de rechtbank wel aannemen, maar aan de onrechtmatigheid van haar handelen doet dat niet af. [Opposante] treft een ernstig verwijt, aangezien niet bewezen is dat zij zodanig in het nauw was gedreven dat zij zich moest verdedigen. Ook van paniek aan haar kant is niet afdoende gebleken. Op grond van de vaststaande feiten moet integendeel worden geoordeeld dat er op het moment van gooien voor [opposante] geen reden was iets in de richting van [geopposeerde] te ondernemen: de afstand tussen haar en [geopposeerde] was toen enkele meters en [opposante] had zich eenvoudig uit de voeten kunnen maken.
Vast staat wel dat [geopposeerde] voordat [opposante] het bierglas gooide fouten heeft gemaakt. De ruzie tussen hem en [opposante] is begonnen doordat hij haar vervelende opmerkingen heeft toegevoegd en hij heeft zonder dat daartoe een duidelijke aanleiding bestond de inhoud van zijn glas over haar kleding gegooid. Van het een en ander kan hem temeer een verwijt worden gemaakt nu hij als ruim meerderjarige man tegenover een nog minderjarig meisje stond. Hij had [opposante] niet verbaal mogen lastigvallen en toen de ruzie was ontstaan had hij zich moeten terugtrekken in plaats van de inhoud van een glas over de kleding van [opposante] te gooien. Aan het uit de hand lopen van de situatie heeft zonder twijfel bijgedragen dat [geopposeerde] stevig had gedronken en aangeschoten was. Ook daarvan treft hem een verwijt.
5. De rechtbank komt tot de slotsom dat waar [opposante] zich had kunnen terugtrekken in plaats van het bierglas te gooien de causaliteitsafweging van artikel 6:101 lid 1 BW tot de conclusie leidt dat zij volledig aansprakelijk is. Gelet op de verwijten die daarnaast [geopposeerde] treffen brengt de billijkheidscorrectie van hetzelfde artikelonderdeel met zich dat van de schade 80% aan [opposante] en 20% aan [geopposeerde] moet worden toegerekend.
Dat betekent dat [opposante] veroordeeld dient te worden tot betaling aan [geopposeerde] van 80% van diens schade, dus tot betaling van € 30.069,58, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 20 juli 2006.
6. Als de grotendeels in het ongelijk te stellen partij zal [opposante] worden veroordeeld in de proceskosten aan de kant van [geopposeerde], met dien verstande dat de kosten van het dagvaarden van [opposante] voor de rechtbank Rotterdam voor diens rekening moeten blijven. [Geopposeerde] zal op zijn beurt worden veroordeeld in de kosten van het uitbrengen van de verzetdagvaarding door [opposante], aangezien [opposante] in deze procedure niet heeft kunnen antwoorden omdat de dagvaarding voor deze rechtbank haar als gevolg van omstandigheden in de risicosfeer van [geopposeerde] kennelijk niet heeft bereikt. Met deze kostenveroordeling van [geopposeerde] moet [opposante] in de positie worden gebracht alsof geen verstek tegen haar zou zijn verleend en zij een conclusie van antwoord had genomen.
Beslissing
De rechtbank:
I. vernietigt het vonnis gewezen door de rechtbank Almelo op 12 augustus 2009 met zaaknummer 103754 HA ZA 09-761;
II. veroordeelt [opposante] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [geopposeerde] te betalen een bedrag van € 30.069,58 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 juli 2006 tot aan de dag der algehele voldoening;
III. veroordeelt [opposante] in de proceskosten, tot op deze uitspraak aan de zijde van [geopposeerde] begroot op € 980,98 aan verschotten en € 3.129,00 aan salaris van de advocaat;
IV. veroordeelt [geopposeerde] in de kosten van de verzetdagvaarding aan de zijde van [opposante] begroot op € 85,98 op de voet van artikel 243 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering te betalen aan de griffier van dit gerecht;
V. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
VI. wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. U. van Houten en op 23 juni 2010 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.