ECLI:NL:RBALM:2010:BM6216

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
26 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
107676/ FT RK 09-1054 en 107677/ FT RK 09-1055
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling wegens niet te goeder trouw zijn

In deze zaak heeft de Rechtbank Almelo op 26 januari 2010 uitspraak gedaan in het verzoek van twee verzoekers om de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling. De verzoekers, gehuwd in gemeenschap van goederen en ouders van twee minderjarige kinderen, hebben in de afgelopen jaren aanzienlijke schulden opgebouwd door het aangaan van verschillende kredieten voor consumptief gebruik. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoekers in de vijf jaar voorafgaand aan hun verzoekschrift niet te goeder trouw zijn geweest met betrekking tot het ontstaan van hun schulden. De verzoekers hebben in januari 2005 een krediet van € 25.000,- afgesloten bij ABN AMRO en in oktober 2005 een krediet van € 50.000,- bij Santander Consumer Finance. De rechtbank oordeelt dat de verzoekers ernstig boven hun stand hebben geleefd en dat het afsluiten van dergelijke grote kredieten, terwijl zij wisten of hadden moeten weten dat zij niet in staat waren om aan de financiële verplichtingen te voldoen, niet te goeder trouw is.

Hoewel de rechtbank heeft erkend dat de verzoekers een ommekeer ten goede hebben gemaakt door werk te vinden en zich aan te melden bij de Stadsbank Oost Nederland, is er geen sprake van omstandigheden als bedoeld in artikel 288 lid 3 van de Faillissementswet. De rechtbank wijst de verzoeken af op grond van artikel 288 lid 1 sub b van de Faillissementswet, omdat er nog geen vijf jaren zijn verstreken sinds het ontstaan van de schulden. De rechtbank heeft de verzoekers erop gewezen dat zij te zijner tijd een nieuw verzoek kunnen indienen voor de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling.

De beslissing van de rechtbank is dat de verzoeken worden afgewezen, en de verzoekers hebben het recht van hoger beroep binnen acht dagen na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Sector civiel recht
zaaknummer: 107676/ FT RK 09-1054
107677/ FT RK 09-1055
datum vonnis: 26 januari 2010 (ps)
Vonnis van de rechtbank Almelo, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken, op het verzoek van:
1. [Verzoeker sub 1],
geboren op [datum] te [plaats],
2. [verzoeker sub 2],
geboren op [datum] te [plaats],
beiden wonende te [adres],
verzoekers,
verder te noemen [verzoeker sub 1] en/of [verzoeker sub 2].
Het procesverloop
Verzoekers hebben een verzoekschrift ingediend de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling uit te spreken.
De zaak is behandeld ter terechtzitting van 19 januari 2010. Ter zitting zijn [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] verschenen, alsmede mevrouw B. Floot, gezinscoach van Tien voor Toekomst. Van de behandeling heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
Het vonnis is bepaald op vandaag.
De beoordeling
De feiten
Verzoekers zijn in gemeenschap van goederen gehuwd en hebben samen twee minderjarige kinderen van 9 en 13 jaar oud. [Verzoeker sub 1] is werkzaam bij Visschedijk Transport B.V. alwaar hij een inkomen verdient van € 1.994,98 bruto per maand. [Verzoeker sub 2] is via RSB Uitzendbureau werkzaam bij Holland Casino en verdient gemiddeld € 491,-- bruto per week.
De schuldenlast van verzoekers bedraagt € 94.682,37 en bestaat onder meer uit een schuld bij de ABN AMRO Denekamp ad € 28.872,02, een schuld bij Menzis ad in totaal € 7.821,55, een schuld bij Santander Consumer Finance ad € 49.832,90 en een schuld bij de Belastingdienst ad € 4.529,--.
De –zakelijk weergegeven- toelichting van [verzoeker sub 2]:
[Verzoeker sub 2] heeft ter zitting verklaard dat zij een contract heeft voor 24 uren per week, dat ze wel 6 dagen per week kan en wil werken, maar dat de gezinscoach vindt dat dat slecht voor de kinderen is.
[Verzoeker sub 2] en [verzoeker sub 1] woonden zeven jaar lang samen in hetzelfde huis als de moeder van [verzoeker sub 1]. [Verzoeker sub 1] was in verband met zijn werk bij defensie in die periode vaak van huis weg. Om haar schoonmoeder te ontvluchten, is [verzoeker sub 2] naar eigen zeggen leuke dingen met de kinderen gaan doen. In januari 2005 zijn [verzoeker sub 2] en [verzoeker sub 1] een krediet van € 25.000,-- aangegaan bij ABN AMRO. In oktober 2005 zijn [verzoeker sub 2] en [verzoeker sub 1] een krediet van € 50.000,-- aangegaan bij Santander Consumer Finance, waarbij een deel van het krediet is aangewend om het krediet bij ABN AMRO af te lossen. ABN AMRO bleek de kredietfaciliteit echter niet te hebben beëindigd, zodat op het moment dat het vervolgens lastig werd om de hypotheek te betalen, de kredietfaciliteit bij ABN AMRO wederom werd aangesproken. Met de opgenomen gelden heeft [verzoeker sub 2] naar eigen zeggen leuke dingen met de kinderen gedaan.
De –zakelijk weergegeven- toelichting van [verzoeker sub 1]:
[Verzoeker sub 1] heeft ter zitting verklaard dat hij niet door had dat zij er financieel zo slecht voorstonden, dat zijn moeder nu in een verpleeghuis woont en dat hij nu iedere dag na zijn werk thuiskomt.
De –zakelijk weergegeven- toelichting van mevrouw B. Floot:
Mevrouw Floot heeft ter zitting verklaard dat zij verzoekers sinds november 2007 begeleid, dat verzoekers bereidwillig zijn en zich beiden inzetten om er het beste van te maken. Met het weekgeld van € 90,-- komen verzoekers ook rond.
De overwegingen van de rechtbank:
Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende aannemelijk geworden dat verzoekers ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van hun schulden in de vijf jaar voorafgaand aan het indienen van het verzoekschrift te goeder trouw zijn geweest. De rechtbank overweegt daartoe het navolgende.
Verzoekers hebben in januari 2005 een kredietfaciliteit van € 25.000,-- genomen bij ABN AMRO, om deze in oktober 2005 af te lossen en tegelijkertijd € 25.000,-- extra te lenen (Santander Consumer Finance). De opgenomen gelden zijn voor consumptief gebruik aangewend, meer in het bijzonder om leuke dingen met de kinderen mee te doen. Vervolgens hebben zij de (reeds afgeloste) kredietfaciliteit bij ABN AMRO wederom aangewend om de vaste lasten te kunnen betalen. Verzoekers hebben in korte tijd grote bedragen opgenomen voor consumptief gebruik en hebben in ernstige mate boven hun stand geleefd. Het afsluiten van dergelijke grote kredieten voor consumptief gebruik, terwijl duidelijk is of had moeten zijn dat ze niet in staat waren de daarmee samenhangende financiële verplichtingen na te komen, is naar het oordeel van de rechtbank naar haar aard niet te goeder trouw.
Verzoekers lijken een ommekeer ten goede te hebben gemaakt, nu zij beiden werken, zich bij de Stadsbank Oost Nederland hebben aangemeld, sindsdien geen nieuwe schulden hebben gemaakt en begeleiding van een gezinscoach hebben. Van omstandigheden in de zin van artikel 288 lid 3 Faillissementswet (psychosociale problemen of verslavingsproblematiek) is echter naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Nu nog geen vijf jaren zijn verstreken sinds het ontstaan van de hiervoor genoemde schulden bij Santander Consumer Finance en ABN AMRO in 2006 zal de rechtbank de verzoeken derhalve afwijzen op grond van artikel 288 lid 1 sub b Faillissementswet. De rechtbank wijst verzoekers erop dat het hun vrijstaat te zijner tijd een nieuw verzoek te doen tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling.
De beslissing:
de rechtbank:
wijst de verzoeken af.
Gewezen door mr. H.M. Jongebreur, lid van genoemde kamer, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dinsdag 26 januari 2010, in tegenwoordigheid van de griffier.
De schuldenaar heeft gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak het recht van hoger beroep. Het hoger beroep kan uitsluitend worden ingesteld bij door een advocaat ondertekend verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het Gerechtshof te Arnhem. Wanneer de schuldenaar tevens een verzoek tot vaststelling van een dwangakkoord heeft ingediend, wordt dit verzoek eveneens aan het Gerechtshof voorgelegd (art. 292 lid 3 en 361 Fw.).