ECLI:NL:RBALM:2010:BM5043
Rechtbank Almelo
- Kort geding
- Rechtspraak.nl
Afwijzing vordering tot betaling in kort geding door de Rabobank tegen gedaagde
In deze zaak heeft de Coöperatieve Rabobank Centraal Twente U.A. een kort geding aangespannen tegen een gedaagde, met als doel betaling van een aanzienlijk bedrag van € 5.198.572,79. De vordering is gebaseerd op een overeenkomst die de Rabobank had gesloten met de gedaagde en een derde partij, Carbo. De Rabobank stelde dat de gedaagde zijn verplichtingen uit deze overeenkomst niet was nagekomen, omdat een opschortende voorwaarde niet was vervuld. De gedaagde voerde verweer en stelde dat hij had gedwaald bij de totstandkoming van de overeenkomst en dat de Rabobank essentiële informatie had verzwegen.
De voorzieningenrechter heeft de zaak behandeld op 22 april 2010, waarbij beide partijen hun standpunten hebben toegelicht. De rechter oordeelde dat voor de toewijzing van een geldvordering in kort geding, het bestaan en de omvang van de vordering voldoende aannemelijk moet zijn. De voorzieningenrechter kwam tot de conclusie dat de Rabobank niet had aangetoond dat de rechter in een eventuele bodemprocedure tot toewijzing van de vordering zou komen. Dit leidde tot de afwijzing van de vordering van de Rabobank.
De voorzieningenrechter benadrukte dat er nadere bewijslevering nodig was om de claims van de gedaagde te kunnen beoordelen. De Rabobank werd als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van de procedure. Het vonnis werd uitgesproken op 6 mei 2010.