ECLI:NL:RBALM:2010:BL9065

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
26 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/720025-08
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte voor valse aangifte van gijzeling en vrijheidsberoving

In deze zaak heeft de Rechtbank Almelo op 26 maart 2010 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een man die werd verdacht van het doen van een valse aangifte van gijzeling en vrijheidsberoving. De verdachte had in de periode van 14 juni 2007 tot en met 5 juli 2007 aangifte gedaan dat hij door vier mannen was gegijzeld. De officier van justitie stelde dat de verklaringen van de verdachte over de vermeende gijzeling vol onjuistheden zaten en dat deze gebeurtenissen in werkelijkheid niet hadden plaatsgevonden. De verdediging betoogde echter dat de verklaringen van de verdachte niet als een aangifte in de zin van artikel 188 van het Wetboek van Strafrecht konden worden aangemerkt en dat er geen bewijs was dat de verdachte had gelogen over zijn vrijheidsbeneming.

De rechtbank oordeelde dat, hoewel de verklaringen van de verdachte op bepaalde punten ongeloofwaardig waren, er onvoldoende bewijs was om te concluderen dat de verdachte valse aangifte had gedaan. De rechtbank wees de vordering van de benadeelde partij, de regiopolitie Twente, tot schadevergoeding af, omdat de verdachte werd vrijgesproken van het tenlastegelegde feit. De rechtbank concludeerde dat er geen wettig en overtuigend bewijs was voor de valse aangifte, en sprak de verdachte vrij van de beschuldigingen. Dit vonnis is gewezen op tegenspraak en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Sector strafrecht
parketnummer: 08/720025-08
datum vonnis: 26 maart 2010
Vonnis (promis) op tegenspraak van de rechtbank Almelo, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie in het arrondissement Almelo tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1970],
1. Het onderzoek op de terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 12 maart 2010. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. K.J.L. de Valk en van hetgeen door de verdachte en diens raadsman mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, naar voren is gebracht.
2. De tenlastelegging
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
valse aangifte heeft gedaan van opzettelijke vrijheidsberoving of gijzeling.
Voluit luidt de tenlastelegging aan de verdachte, dat:
hij op een of meer tijdstippen gelegen in de periode van 14 juni 2007 t/m 5
juli in 2007 te Hengelo en/of Hoogeveen en/of elders in Nederland en/of te
Szcecin (Polen) en/of Gdansk (Polen) en/of elders in Polen, meermalen althans
eenmaal, aangifte heeft gedaan dat een strafbaar feit was gepleegd, (telkens)
wetende dat dat feit niet was gepleegd, immers heeft verdachte toen aldaar
(telkens) in strijd met de waarheid,
- in meerdere althans één, mail(s) aan zijn vrouw bericht
-zakelijk weergegeven- dat hij (door 4 mannen) van zijn vrijheid was beroofd
en/of van zijn vrijheid beroofd werd gehouden en/of werd gegijzeld gedurende
de periode van 14 juni 2007 tot en met 17 juni 2007 en/of
-tegenover de Poolse politie en Poolse justitie (in het bijzijn van de
Nederlandse politie) en/of (later) tegenover de Nederlandse politie (telkens)
verklaard dat hij, verdachte, op 14 juni 2007 te Almelo door twee mannen met
bedekte gezichten met pistolen was bedreigd en/of dat een derde man samen met
hem in zijn, verdachtes, auto is ingestapt en/of dat deze derde man hem
(vervolgens) een pistool heeft getoond en/of hem gedwongen heeft geld op te
nemen en naar Duitsland rijden en (vervolgens) naar Polen te rijden en/of dat
hij, verdachte (vervolgens) nog tot en met maandag 18 juni 2007 werd gegijzeld
en/of van zijn vrijheid werd beroofd (gehouden),
en aldus (telkens) opzettelijk in strijd met de waarheid aangifte heeft gedaan
van opzettelijke vrijheidsberoving en/of gijzeling;
3. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden voorwaardelijk met en proeftijd van twee jaren en een werkstraf van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis. Ook vordert de officier van justitie toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, te weten de regiopolitie Twente tot het gevorderde bedrag van € 12.534,55, met oplegging daarbij van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36 f Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr).
4. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
5. De beoordeling van het bewijs
5.1 De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie is van oordeel dat verdachte schuldig is aan het tenlastegelegde.
De officier van justitie voert daartoe aan dat de verklaringen van verdachte over zijn ontvoering, vrijheidsberoving en gijzeling zoveel aantoonbare onjuistheden bevatten en op zoveel punten ongeloofwaardig en onaannemelijk zijn dat het ervoor mag worden gehouden dat die gebeurtenissen in werkelijkheid niet hebben plaatsgevonden en dat zijn aangifte en verklaringen daarover dus vals zijn.
De officier van justitie legt ter onderbouwing van zijn betoog een arrest over van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch betreffende een zaak die, naar het oordeel van de officier van justitie, in essentie overeenkomt met de onderhavige zaak.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de door verdachte afgelegde verklaringen geen aangifte in de zin van artikel 188 Sr inhouden en dat op grond daarvan vrijspraak dient te volgen. De verdediging voert daartoe aan dat het door verdachte verzenden van e-mails aan zijn vrouw, zoals in de tenlastelegging is opgenomen, in elk geval niet als aangifte kan worden aangemerkt en dat verdachte voorts bij het afleggen van verklaringen nooit de bedoeling heeft gehad aangifte van een strafbaar feit te doen.
Ook indien daarover door de rechtbank anders wordt geoordeeld is de verdediging van oordeel dat vrijspraak dient te volgen, nu de verdenking slechts berust op vermoedens en er geen concrete aanwijzingen zijn dat verdachte heeft gelogen over zijn vrijheidsbeneming c.q gijzeling.
5.2. Het oordeel van de rechtbank
Voor zover het betoog van de verdediging ziet op het ontbreken van een aangifte in de zin van artikel 188 Sr., overweegt de rechtbank dat volgens vaste rechtspraak van een aangifte sprake is indien een mededeling aan de politie wordt gedaan die in beginsel tot actie noopt. Dat de door verdachte bij de politie afgelegde verklaringen aanleiding zijn geweest tot het starten van een grootschalig onderzoek is evident. Dat het bovendien de bedoeling van verdachte is geweest om zijn verklaring als een aangifte aan te merken en die aangifte te beschouwen als een verzoek om onderzoek/opsporing, leidt de rechtbank ondermeer af uit zijn op 5 juli 2007 bij de politie afgelegde verklaring (proces-verbaal pag. 312). In die verklaring heeft verdachte op de mededeling van de verhorende verbalisant dat aangifte doen wil zeggen dat je opdracht geeft een strafrechtelijk onderzoek te beginnen naar de eventuele daders en om die eventueel te laten vervolgen, ondermeer gereageerd met : “Ja”. Voorts heeft verdachte de mededelingen van de verhorende verbalisant: “Je hebt nou aangifte gedaan bij ons” en “En de collega’s van dat team gaan er nou mee verder”, niet weersproken. Gelet op vorenstaande is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een aangifte als bedoeld in artikel 188 Sr.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat verdachte over de beweerdelijke vrijheidsberoving of gijzeling op bepaalde onderdelen ongeloofwaardig en inconsistent heeft verklaard. Dat neemt echter naar het oordeel van de rechtbank niet weg dat, op basis van de door verdachte afgelegde verklaringen als geheel en hetgeen verder omtrent het tenlastegelegde ter terechtzitting is gebleken, niet is vast komen te staan dat van de wederrechtelijke vrijheidsberoving of gijzeling van verdachte in het geheel geen sprake is geweest.
Over het door de officier van justitie overgelegde arrest overweegt de rechtbank nog dat in die zaak, anders dan in de onderhavige, sprake was van een duidelijk motief van verdachte en van een verdachte die enkele verklaringen heeft afgelegd, waarvan de inhoud door diverse getuigen is weersproken.
Nu het wettig en overtuigend bewijs van valse aangifte door verdachte ontbreekt, dient vrijspraak te volgen.
5.4 De conclusie
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
6. De schade van benadeelden
De benadeelde partij [benadeelde] heeft namens de regiopolitie Twente een vordering van
€ 12.534,55 ingediend tot vergoeding van de geleden schade ten gevolge van het aan verdachte tenlastegelegde feit.
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering, nu verdachte van het tenlastegelegde wordt vrijgesproken.
7. De beslissing
De rechtbank:
vrijspraak/bewezenverklaring
- verklaart niet bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
Schadevergoeding
- verklaart de benadeelde partij [benadeelde] (namens de regiopolitie Twente), niet-ontvankelijk in haar vordering.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.J. Stoové, voorzitter, mr. S.A. van Hoof en mr. P.L. Alers, rechters, in tegenwoordigheid van P.G.M. Klaassen, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 26 maart 2010.