ECLI:NL:RBALM:2010:BL8929

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
29 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
109808 / KG ZA 10-63
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medewerking aan afgifte medische gegevens in het geval dat het vaderschap niet vaststaat

In deze zaak heeft de vrouw, die een affectieve relatie heeft gehad met de man, gevorderd dat de man medewerking verleent aan de afgifte van medische gegevens die door diverse medici zijn gevraagd, teneinde het onderzoek naar de gezondheid van hun zoon, [zoon], voort te zetten. De vrouw stelt dat er een spoedeisend belang is, omdat er bij [zoon] een heupafwijking is geconstateerd en verdere onderzoeken en therapieën afhankelijk zijn van de familiaire ziektegeschiedenis van de man. De man heeft echter verweer gevoerd en stelt dat hij niet kan meewerken aan de afgifte van deze gegevens zolang zijn vaderschap niet is vastgesteld. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de vrouw onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van een spoedeisend belang, vooral gezien het feit dat er al een DNA-onderzoek is gelast en de vrouw niet alle mogelijkheden heeft benut om eerder haar medewerking te verlenen aan dit onderzoek. De voorzieningenrechter heeft ook opgemerkt dat de vordering van de vrouw te onbepaald is om in kort geding te kunnen worden toegewezen, omdat niet duidelijk is welke specifieke informatie de man moet verstrekken. Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter de vordering van de vrouw afgewezen en de proceskosten gecompenseerd, zodat elke partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Sector civiel recht
zaaknummer: 109808 / KG ZA 10-63
datum vonnis: 29 maart 2010 (LH)
Vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Almelo, rechtdoende in kort geding, in de zaak van:
[de vrouw],
wonende te [adres],
eiseres,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. B.E.A. Lamping te Almelo,
tegen
[de man],
wonende te [adres],
gedaagde,
verder te noemen: de man,
verschenen in persoon.
Het procesverloop
De vrouw heeft gevorderd als vermeld in de dagvaarding.
De zaak is behandeld ter terechtzitting van 18 maart 2010. Ter zitting zijn verschenen: de vrouw, vergezeld door mr. Lamping, en de man in persoon. De standpunten zijn toegelicht. Van de mondelinge behandeling heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
Het vonnis is bepaald op heden.
De beoordeling van het geschil en de motivering van de beslissing
1. In deze zaak staat het navolgende vast.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad, uit welke relatie op [geboortedatum] te [geboorteplaats] is geboren [zoon]. Door de man is een procedure gestart, waarin hij de rechtbank heeft verzocht hem vervangende toestemming te verlenen tot erkenning van [zoon]. In het kader van deze laatste procedure heeft de rechtbank bij beschikking van 16 december 2009 een DNA-onderzoek gelast om het eventuele vaderschap van de man vast te kunnen stellen.
2. De vrouw vordert de man te veroordelen om binnen 3 dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis over te gaan tot afgifte aan de vrouw van de door de diverse medici gevraagde familiaire ziektegeschiedenis, teneinde de medici daarmee in staat te stellen het onderzoek ten behoeve van [zoon] verder voort te zetten, één en ander onder verbeurte van een dwangsom van € 250,-- per dag of een gedeelte daarvan dat de man na betekening van het vonnis geen gevolg geeft aan het ten deze te wijzen vonnis, met veroordeling van de man in de kosten van het geding. De vrouw stelt ter onderbouwing van haar vordering dat bij [zoon] een heupafwijking is geconstateerd. [zoon] is onder behandeling gesteld en moet diverse onderzoeken ondergaan en zal therapie krijgen. De behandelend artsen hebben verzocht om een familiaire ziektegeschiedenis. De vrouw is van mening dat het belang van [zoon] prevaleert en er derhalve niet gewacht kan worden op de uitslag van het DNA-onderzoek. Zij is er zeker van dat de man de verwekker is van [zoon]. De vrouw is verder van mening dat, nu verder onderzoek van [zoon] van de informatie van de man afhankelijk is en de man de gevraagde gegevens niet binnen de gestelde termijn heeft verstrekt, zij een spoedeisend belang heeft om in kort geding afgifte van de informatie te vorderen.
3. De man voert verweer tegen het gevorderde en stelt zich op het standpunt dat, zolang niet vaststaat dat hij de vader is van [zoon], hij niet meewerkt aan het verstrekken van de verzochte gegevens.
4. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de vrouw onvoldoende feiten en/of omstandigheden heeft gesteld waaruit haar spoedeisend belang kan worden afgeleid. Er dient voor het spoedeisend belang sprake te zijn van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist. Dat van deze feiten en omstandigheden sprake is, heeft de vrouw niet aannemelijk gemaakt. De voorzieningenrechter is met de man van oordeel dat de uitslag van het DNA-onderzoek van belang is voor de vraag of de man zijn medewerking dient te verlenen aan het verschaffen van de door de vrouw verzochte informatie. Dit geldt temeer nu de vrouw niet alleen de afgifte van de medische gegevens van de man vordert, maar tevens van de naaste familieleden van de man, te weten de broer van vader, de ouders van vader en de opa’s en oma’s van vader. Dit is niet alleen voor de man, maar zeker ook voor zijn naaste familieleden, zodanig ingrijpend en van invloed op de privacy, dat duidelijkheid over het vaderschap van [zoon] geboden is. De voorzieningrechter acht het alleszins redelijk dat voordat een persoon zijn of haar medewerking verleent aan het prijsgeven van dergelijke gevoelige informatie, diegene er van overtuigd is dat met die informatie ook daadwerkelijk het gewenste doel kan worden bereikt. Nu de man twijfelt over het vaderschap van [zoon], kan van hem thans niet worden verwacht en verlangd dat hij zijn medewerking aan het gevorderde verleend.
5. Ten aanzien van het ontbreken van het spoedeisend belang is de voorzieningenrechter verder van oordeel dat de vrouw onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de uitslag van het DNA-onderzoek niet kan worden afgewacht. Vast staat dat reeds bij beschikking van 16 december 2009 door de rechtbank een DNA-onderzoek is gelast. De vrouw stelt dat zij niet eerder in de gelegenheid is geweest om DNA-materiaal af te staan en dat hiervoor een eerste afspraak staat gepland in Leiden op 29 maart 2010. Ter onderbouwing van deze stelling voert de vrouw aan dat zij onder andere een stoma heeft gekregen en dat zij niet eerder toestemming heeft gekregen van haar huisarts om lange afstanden te reizen. Op
29 maart 2010 is de therapie volgens de vrouw in een zodanig vergevorderd stadium dat zij zeer waarschijnlijk wel de toestemming krijgt van haar huisarts om naar Leiden te reizen. Verder is namens de vrouw ter zitting nog toegelicht dat zij heeft verzocht om in Almelo DNA-materiaal af te laten nemen, maar dat dit vanwege de kosten geen haalbare optie was. Gelet op deze stellingen van de vrouw, is de voorzieningenrechter er op voorhand niet van overtuigd dat de vrouw alle mogelijkheden heeft benut om op een eerder moment in een zo vroeg mogelijk stadium haar medewerking te verlenen aan het DNA-onderzoek. Gelet daarop en op het tijdsverloop tussen de beschikking van 16 december 2009 tot de datum van de eerste afspraak op 29 maart 2010, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter op dit moment geen onmiddellijke voorziening vereist. De vrouw heeft ter zitting verder nog gesteld dat het vermoeden bestaat dat [zoon] lijdt aan de ziekte van Perthes en dat dit een zeer ernstige ziekte is. Deze stelling heeft de vrouw op geen enkele wijze toegelicht dan wel onderbouwd met nadere gegevens die zien op de ernst van deze ziekte.
6. Tijdens de mondelinge behandeling ter zitting heeft de man bevestigd, dat wanneer uit de uitslag van het DNA-onderzoek blijkt dat hij de vader is van [zoon], hij de gevraagde informatie zal verstrekken en tevens zijn medewerking zal verlenen door ook zijn familieleden te benaderen voor het verstrekken van de gevraagde informatie. De voorzieningenrechter gaat ervan uit dat de man deze toezegging nakomt, indien uit het DNA-onderzoek blijkt dat hij de vader is van[zoon]] In dat geval heeft de vrouw geen belang meer bij de door haar gevraagde voorziening.
7. Ten aanzien van het petitum van de dagvaarding merkt de voorzieningenrechter bovendien nog op, dat hetgeen door de vrouw is gevorderd, te onbepaald is om in kort geding te kunnen worden toegewezen. Gevorderd wordt de afgifte van de “door de diverse medici gevraagde familiaire ziektegeschiedenis.” Onduidelijk is echter welke informatie de man nu precies moet verschaffen. Namens de vrouw is hiertoe ter zitting gesteld dat het bij de man bekend is welke informatie hij aan de vrouw dient te verschaffen, nu de man hierover de nodige brieven heeft ontvangen. Deze brieven zijn echter niet, althans niet alle, in het geding gebracht, zodat het voor de voorzieningenrechter niet bekend is om welke informatie het nu precies gaat. De vrouw heeft veroordeling op straffe van een dwangsom gevorderd van de man. In dat geval is een zeer nauwkeurige omschrijving van de vordering vereist, teneinde eventuele executiegeschillen en het onnodig verbeuren van dwangsommen te voorkomen. Hieraan heeft de vrouw niet voldaan.
8. De voorzieningenrechter vraagt zich tenslotte nog af of de vrouw in het onderhavige kort geding een rechtstreeks belang heeft bij haar vordering, nu het hier gaat om het belang van [zoon] en niet om het belang van de vrouw. De vrouw had wellicht in deze procedure (qq) in de hoedanigheid van de minderjarige moeten procederen.
9. Alles overwegende luidt de slotsom dat de vordering van de vrouw dient te worden afgewezen.
10. Omdat partijen een affectieve relatie met elkaar hebben gehad, zullen de proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd.
De beslissing
De voorzieningenrechter:
1. Wijst af het gevorderde.
2. Compenseert de kosten van dit geding aldus dat elke partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. A.E. Zweers, voorzieningenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 maart 2010, in tegenwoordigheid van G.H. Mensink-Heuver, griffier.