ECLI:NL:RBALM:2010:BL0549

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
22 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10 / 69 WOB AQ1 A
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op Wob-verzoek

In deze zaak gaat het om een beroep tegen het niet tijdig beslissen op een verzoek om informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Eiser, vertegenwoordigd door mr. J.J. Paalman, diende op 30 november 2009 een Wob-verzoek in bij het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Tubbergen. Volgens de Wob dient het bestuursorgaan binnen vier weken na ontvangst van het verzoek te beslissen, met de mogelijkheid om deze termijn met maximaal vier weken te verlengen. Eiser ontving op 1 december 2009 een ontvangstbevestiging, maar er werd niet tijdig beslist, wat leidde tot een bezwaar van eiser op 7 januari 2010. Eiser stelde ook een verzoek om voorlopige voorziening in, waarin hij vroeg om een snelle beslissing op zijn Wob-verzoek.

Op 7 januari 2010 nam verweerder alsnog een beslissing op het Wob-verzoek, maar dit leidde tot een geschil over de ontvankelijkheid van het beroep. De rechtbank oordeelde dat het beroep prematuur was, omdat eiser niet had voldaan aan de voorwaarden van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voor het indienen van een beroepschrift bij niet tijdig beslissen. De rechtbank stelde vast dat eiser pas in zijn bezwaarschrift van 7 januari 2010 had aangegeven dat verweerder in gebreke was, en dat er geen sprake was van een zeer spoedeisende situatie die een uitzondering op de regels rechtvaardigde.

De rechtbank verklaarde het beroep tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op het Wob-verzoek niet-ontvankelijk. De rechtbank besloot het onderzoek te sluiten en uitspraak te doen, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken verzet worden gedaan bij de rechtbank.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Sector bestuursrecht
Registratienummer: 10 / 69 WOB AQ1 A
uitspraak van de enkelvoudige kamer als bedoeld in artikel 8:54 Algemene wet bestuursrecht
in het geschil tussen:
[naam],
wonende te [woonplaats], eiser,
gemachtigde: mr. J.J. Paalman, advocaat te Almelo,
en
het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Tubbergen,
verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een beslissing op eisers Wob-verzoek van 30 november 2009.
2. Overwegingen
Op 30 november 2009 is namens eiser bij verweerder een verzoek om informatie ingediend met een beroep op de Wet openbaarheid van bestuur (Wob).
Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de Wob beslist het bestuurorgaan op het verzoek om informatie zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vier weken na de dag waarop het verzoek is ontvangen. Het bestuurorgaan kan de beslissing voor ten hoogste vier weken verdagen.
Uit een zich onder de stukken bevindende ontvangstbevestiging van 1 december 2009 blijkt dat verweerder het Wob-verzoek van eiser op 30 november 2009 heeft ontvangen. Nu niet is gesteld of gebleken dat verweerder de beslissing op eisers Wob-verzoek heeft verdaagd, had verweerder uiterlijk op 30 december 2009 op dat verzoek dienen te beslissen.
Eiser heeft op 7 januari 2010 bij verweerder bezwaar gemaakt tegen het niet tijdig beslissen op eisers Wob-verzoek van 30 november 2009. Tevens heeft eiser verweerder daarbij in gebreke gesteld.
Verder heeft eiser op 7 januari 2010 bij de voorzieningenrechter een verzoek om voorlopige voorziening ingediend, waarbij is verzocht verweerder te gelasten om binnen een door de voorzieningenrechter te bepalen, zo kort mogelijk termijn, een reële beslissing te nemen op het gedane Wob-verzoek, met bepaling van de in artikel 8:72, zevende lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalde dwangsom.
Op 7 januari 2010 heeft verweerder alsnog een beslissing op eisers Wob-verzoek genomen. Dit besluit is op 11 januari 2010 aan eiser bekendgemaakt.
Bij schrijven van 13 januari 2010 heeft verweerder het bezwaarschrift van eiser van 7 januari 2010 onder toepassing van artikel 6:15 van de Awb doorgezonden naar de rechtbank met het verzoek het als beroepschrift in behandeling te nemen. Voorts heeft verweerder aan de rechtbank verzocht het beroep met toepassing van artikel 6:20, vierde lid, van de Awb te achten mede te zijn gericht tegen het besluit van 7 januari 2010, nu daarbij de openbaarmaking van een deel van de door eiser gevraagde informatie is geweigerd.
In deze zaak dient de rechtbank in de eerste plaats te beoordelen of het beroep van eiser ontvankelijk is. Dienaangaande wordt het volgende overwogen.
Op grond van het bepaalde in artikel 8, eerste lid, juncto artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb kan tegen het niet tijdig nemen van een besluit beroep bij de rechtbank worden ingesteld.
Artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Awb bepaalt dat degene aan wie het recht is toegekend beroep bij een administratieve rechter in te stellen, alvorens beroep in te stellen bezwaar dient te maken tenzij tegen het besluit beroep openstaat met toepassing van afdeling 8.2.4a van de Awb (Beroep bij niet tijdig beslissen).
In artikel 8:55a, eerste lid, van de Awb is bepaald dat afdeling 8.2.4a van de Awb van toepassing is indien de wettelijke beslistermijn is overschreden en het bestuursorgaan geen mededeling heeft gedaan als bedoeld in artikel 4:14, eerste lid, van de Awb.
Nu verweerder in casu de voor het nemen van een beslissing op een Wob-verzoek geldende wettelijke termijn heeft overschreden en geen mededeling als bedoeld in artikel 4:14, eerste lid, van de Awb heeft gedaan, staat tegen het niet tijdig nemen van een besluit voor eiser beroep bij de rechtbank open met toepassing van afdeling 8.2.4a van de Awb. Verweerder heeft eisers bezwaarschrift van 7 januari 2010 daarom terecht aangemerkt als beroepschrift en ter behandeling doorgezonden naar de rechtbank.
Ingevolge artikel 6:12, derde lid, van de Awb kan bij niet tijdig beslissen het beroepschrift worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop eiser het bestuursorgaan schriftelijk heeft meegedeeld dat het in gebreke is.
In casu heeft eiser pas in zijn bezwaarschrift van 7 januari 2010 aan verweerder meegedeeld dat hij in gebreke is tijdig een beslissing op zijn Wob-verzoek van 30 november 2009 te nemen. Derhalve is niet voldaan aan de voorwaarde van artikel 6:12, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb, dat bij niet tijdig beslissen het beroepschrift kan worden ingediend zodra twee weken zijn verstreken na de schriftelijke ingebrekestelling.
Naar het oordeel van de rechtbank is in het onderhavige geval geen sprake van een - zeer spoedeisende - situatie als bedoeld in artikel 6:12, vierde lid, van de Awb, waarin redelijkerwijs niet van de belanghebbende kan worden gevergd dat hij het bestuurorgaan in gebreke stelt. Het beroep van eiser tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op zijn Wob-verzoek is daarom prematuur ingediend en dient om die reden niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Ten aanzien van het verzoek van partijen om het beroep met toepassing van artikel 6:20, vierde lid, van de Awb te achten mede te zijn gericht tegen het besluit van 7 januari 2010 overweegt de rechtbank het volgende. Hoewel artikel 6:20, vierde lid, van de Awb met zich brengt dat het in beginsel mogelijk is om een hangende beroep tegen het niet tijdig beslissen afgekomen primair besluit inhoudelijk te beoordelen, is de rechtbank van oordeel dat dit in een geval als het onderhavige niet wenselijk is vanwege de doorkruising van de bezwaar-procedure en het verlies aan instantie. Voor zover het beroepschrift van eiser gericht is tegen het besluit van 7 januari 2010 zal de rechtbank dit met toepassing van artikel 6:10, vijfde lid, van de Awb terugverwijzen naar verweerder ten einde het als bezwaarschrift in behandeling te nemen.
Gelet op het voorgaande vindt de rechtbank aanleiding het onderzoek te sluiten en uitspraak te doen met toepassing van het bepaalde in artikel 8:54, eerste lid onder b, van de Awb. Voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb bestaat geen aanleiding.
Beslist wordt als volgt.
3. Beslissing
De Rechtbank Almelo,
Recht doende:
verklaart het beroep tegen het niet-tijdig nemen van een beslissing op eisers Wob-verzoek van 30 november 2009 niet-ontvankelijk.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending verzet worden gedaan bij deze rechtbank.
Aldus gedaan door mr. W.M.B. Elferink, rechter, in tegenwoordigheid van G. Kootstra, griffier.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op
Afschrift verzonden op
wn