ECLI:NL:RBALM:2009:BK6983

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
17 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
99-000008-12
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling en toelaatbaarheid van bijzondere voorwaarden

In deze zaak heeft de Rechtbank Almelo op 17 december 2009 uitspraak gedaan over de vordering van de officier van justitie tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de veroordeelde. De veroordeelde was op 20 mei 2009 voorwaardelijk in vrijheid gesteld onder de voorwaarde dat hij zich niet schuldig zou maken aan strafbare feiten en met bijzondere voorwaarden, waaronder een contactverbod met het slachtoffer en een meldingsgebod aan de reclassering. De officier van justitie vorderde herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling omdat de veroordeelde zich niet aan deze voorwaarden had gehouden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde niet op afspraken met de reclassering is verschenen, wat een overtreding van het meldingsgebod inhoudt. Echter, de rechtbank oordeelde dat deze overtreding niet voldoende was om de voorwaardelijke invrijheidstelling te herroepen, omdat de veroordeelde in de gelegenheid was gesteld om zijn verzuim te herstellen. Wat betreft het contactverbod, dat de veroordeelde verbiedt contact te hebben met het slachtoffer, oordeelde de rechtbank dat dit verbod in strijd was met het zorgvuldigheids- en evenredigheidsbeginsel. De rechtbank concludeerde dat het contactverbod niet toelaatbaar was, gezien de bijzondere omstandigheden van de zaak, waaronder de familierechtelijke band tussen de veroordeelde en de kinderen van het slachtoffer.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling afgewezen, omdat de overtredingen van de voorwaarden niet leidden tot de conclusie dat de voorwaardelijke invrijheidstelling moest worden herroepen. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op 17 december 2009.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Sector strafrecht
Vi-zaaknummer: 99-000008-12
parketnummer: 08/710203-08
datum uitspraak: 17 december 2009
Beslissing ex artikel 15j Wetboek van Strafrecht van de rechtbank Almelo, meervoudige kamer voor strafzaken, op de vordering van de officier van justitie tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling in de zaak van veroordeelde:
[Veroordeelde],
geboren op [1983] in [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans verblijvende in het huis van bewaring in Almelo.
1. De procesgang
Bij onherroepelijk geworden vonnis van de meervoudige strafkamer van de rechtbank te Almelo van 22 juli 2008 (onder parketnummer 08/710203-08) is veroordeelde tot een gevangenisstraf veroordeeld voor de duur van 18 maanden met afrek van 239 dagen. De tenuitvoerlegging is met ingang van 19 november 2008 gestart.
Veroordeelde is op grond van artikel 15, eerste lid, Sr op 20 mei 2009 voorwaardelijk in vrijheid gesteld onder de algemene voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. Als bijzondere voorwaarden zijn – voor zover hier van belang – gesteld:
- Contactverbod: veroordeelde heeft op generlei wijze contact met het slachtoffer, [slachtoffer], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats];
- Meldingsgebod: veroordeelde moet zich houden aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft, voor zover deze niet reeds zijn opgenomen in een andere bijzondere voorwaarde (…). Daartoe moet de veroordeelde zich binnen 7 dagen volgend op 20 mei 2009 melden bij de reclassering Nederland, toezichtunit Almelo. Hierna moet hij zich gedurende zijn voorwaardelijke invrijheidstelling door reclassering Nederland, toezichtunit Almelo, blijven melden zo frequent als deze instelling gedurende deze periode van voorwaardelijke invrijheidstelling nodig acht;
De periode van de voorwaardelijke invrijheidstelling bedraagt 117 dagen.
2. De vordering
De schriftelijke vordering van de officier van justitie, mr. A.H.J.M. Damen, ingekomen ter griffie op 30 oktober 2009, strekt ertoe dat de rechtbank de voorwaardelijke invrijheidstelling van veroordeelde volledig herroept. Dit omdat veroordeelde zich niet heeft gehouden aan het hem opgelegde meldingsgebod en contactverbod.
Het Openbaar Ministerie is ontvankelijk in zijn vordering, nu de vordering op 30 oktober 2009 is ontvangen ter griffie van de rechtbank en de gronden bevat waarop zij rust.
3. De behandeling ter terechtzitting
Het onderzoek is gehouden ter openbare terechtzitting van 4 december 2009. De veroordeelde is ter zitting verschenen en werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. R.B.J.B. Baggen, advocaat te Arnhem. Tevens is verschenen dhr. R. Bolk van Reclassering Nederland, die met de begeleiding en het toezicht is belast.
4. De beoordeling van de vordering
4.1 De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
Ter terechtzitting van 4 december 2009 heeft de officier van justitie, zakelijk weergegeven, verklaard dat veroordeelde omtrent het meldingsgebod een eigen verantwoordelijkheid heeft om met de reclassering over zijn eigen bedrijf en de gevolgen daarvan voor de meldplicht te overleggen. Zulk overleg heeft niet plaatsgevonden. Wat betreft het contactverbod geeft de officier van justitie aan dat getwist kan worden over de vraag of een contactverbod opgelegd mag worden aan iemand die kinderen met het slachtoffer heeft. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat dit wel kan, nu sprake is van een korte periode waarvoor het contactverbod geldt, te weten 117 dagen. Verdachte had bovendien bijvoorbeeld via de reclassering voor zaken betreffende de kinderen met het slachtoffer contact kunnen zoeken.
Veroordeelde en diens raadsman hebben, zakelijk weergegeven, betoogd dat veroordeelde zich in de beginperiode van de voorwaardelijke invrijheidstelling 1 keer per week diende te melden. Als hij werk zou hebben, zou de frequentie van de meldplicht worden verminderd. Veroordeelde heeft tijdens zijn voorwaardelijke invrijheidstelling een eigen bedrijf in de steigerbouw opgericht en was daarom niet in staat om zich wekelijks te melden. Veroordeelde meldde zich voor gemaakte afspraken meestal af, maar op 21 augustus 2009 liep dit mis. De verdediging stelt zich aldus op het standpunt dat veroordeelde initiatief heeft getoond, maar dat het door zijn werkzaamheden als steigerbouwer niet altijd gelukt is om zich aan de meldplicht te houden. Wat betreft het contactverbod heeft de veroordeelde verklaard dat hij twee kinderen met mevrouw [slachtoffer] (verder: [slachtoffer]) heeft. Deze kinderen zijn onder toezicht gesteld en uit huis geplaatst en verblijven bij de zussen van [slachtoffer]. Zij laten contact tussen veroordeelde en de kinderen niet toe. Om op de hoogte te blijven van het wel en wee van zijn kinderen, heeft veroordeelde onder andere telefonisch contact met [slachtoffer] gehad. Enkele dagen voor de onderhavige strafzitting vond een civiele zitting plaats over de ondertoezichtstelling van de kinderen. Dit diende veroordeelde met [slachtoffer] te bespreken. Veroordeelde heeft getracht contact te zoeken met een medewerker van Bureau Jeugdzorg, maar dit is moeizaam gebleken. [Slachtoffer] zocht bovendien regelmatig zelf contact met veroordeelde. Zo heeft [slachtoffer] de veroordeelde tijdens zijn detentie regelmatig bezocht. Ook op 1 augustus 2009, de datum waarop veroordeelde [slachtoffer] in haar woning zou hebben mishandeld, heeft zij contact met veroordeelde gezocht. Zij heeft hem gevraagd om langs te komen om over hun relatie te praten. Hij is hierop naar haar toe gegaan. De verdediging stelt zich op het standpunt dat een contactverbod tussen veroordeelde en [slachtoffer] gezien de omstandigheden praktisch onuitvoerbaar is.
Dhr. R. Bolk, reclasseringsmedewerker bij Reclassering Nederland, toezichtunit Almelo, heeft verklaard, zakelijk weergegeven, dat de meldplicht niet vlekkeloos verliep. Veroordeelde heeft, afgezien van de laatste keer, vaker afspraken afgezegd. Veroordeelde heeft in de gesprekken wel aangegeven dat hij het, in verband met de kinderen, belangrijk vindt om contact met [slachtoffer] te houden, maar hij heeft niet gevraagd naar oplossingen hiervoor.
4.2 De beoordeling door de rechtbank
Op 1 juli 2008 is de Wet voorwaardelijke invrijheidstelling in werking getreden. Deze wet, die strekt tot herziening van de voordien geldende regeling vervroegde invrijheidstelling, maakt het mogelijk om aan de invrijheidstelling een of meer bijzondere voorwaarden te verbinden. Deze voorwaarden gelden naast de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan enig strafbaar feit. Het Openbaar Ministerie heeft in dit geval van de mogelijkheid tot het opleggen van bijzondere voorwaarden gebruik gemaakt en heeft veroordeelde bij zijn invrijheidstelling (onder meer) beperkende voorwaarden omtrent het gedrag opgelegd, bestaande uit een meldingsgebod en een contactverbod.
Op grond van het bepaalde in artikel 15g, eerste lid, Sr kan de voorwaardelijke invrijheidstelling worden herroepen indien de veroordeelde een daaraan verbonden voorwaarde niet heeft nageleefd. Deze herroeping geschiedt door de rechtbank, op vordering van de officier van justitie. De officier geeft hierbij aan om welke reden tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling moet worden overgegaan. Toegespitst op het hier aan de orde zijnde geval, heeft de officier gevorderd dat de aan veroordeelde toegekende voorwaardelijke invrijheidstelling wordt herroepen vanwege overtreding van zowel het opgelegde contactverbod als het opgelegde meldingsgebod. De officier heeft daarbij aansluiting gezocht bij het rapport van dhr. R. Bolk, reclasseringswerker bij Reclassering Nederland, toezichtunit Almelo, d.d. 7 september 2009 , waarin wordt gerapporteerd over de overtreding van deze twee voorwaarden.
De rechtbank ziet zich thans voor de vraag gesteld of vorenbedoelde bijzondere voorwaarden in dit geval zijn overtreden. Daarbij wordt opgemerkt dat de beantwoording van deze vraag niet los kan worden gezien van de vraag of de voorwaarden als zodanig toelaatbaar zijn. Dit volgt niet alleen uit de wet (in artikel 15a, vierde lid, Sr is bepaald dat een bijzondere voorwaarde geen beperking mag inhouden van de staatkundige vrijheid van veroordeelde noch van zijn vrijheid om zijn godsdienst of levensovertuiging te belijden), ook overigens moet worden geoordeeld dat een bijzondere voorwaarde die aan een voorwaardelijke invrijheidstelling wordt gesteld niet zodanig beperkend mag zijn dat deze – in verhouding met het daarmee te dienen doel – niet langer als evenredig kan worden aangemerkt. Gezien dit uitgangspunt overweegt de rechtbank het volgende.
Ten aanzien van de meldingsplicht
De rechtbank stelt voorop dat uit de memorie van toelichting op artikel 15a van het Wetboek van Strafrecht blijkt dat aan een veroordeelde een bijzondere voorwaarde in de vorm van een meldingsplicht kan worden opgelegd (Kamerstukken II 2005-2006, 30513, nr. 3). Deze voorwaarde mag echter niet zover gaan dat van een feitelijke invrijheidstelling nauwelijks meer kan worden gesproken. Gelet op de wijze waarop de aan veroordeelde opgelegde meldingsplicht is vormgegeven, doet die situatie zich naar het oordeel van de rechtbank in dit geval niet voor.
Het hiervoor genoemde rapport van de heer Bolk vermeldt dat op dinsdag 18 augustus 2009 met veroordeelde een telefonische afspraak is gemaakt voor een gesprek op 21 augustus 2009, doch dat veroordeelde zonder tegenbericht niet op deze afspraak is verschenen. Daarmee is, zo wordt in het rapport gesteld, de bijzondere voorwaarde van het meldingsgebod overtreden. Op maandag 24 augustus 2009 wordt veroordeelde in dit verband een officiële waarschuwing gezonden, welke waarschuwing vergezeld ging met een oproep om te verschijnen voor een gesprek op 27 augustus 2009. Ook op dit gesprek verschijnt veroordeelde echter niet. Op 28 augustus 2009 neemt de moeder van veroordeelde contact op met Reclassering Nederland. Zij deelt mede dat veroordeelde tijdelijk bij een kennis in Enschede verblijft en dat zij de post niet heeft opengemaakt. Moeder wordt hierop verzocht om aan veroordeelde door te geven dat hij op 31 augustus 2009 kan bellen voor een nieuwe afspraak. Veroordeelde geeft hieraan gevolg en er wordt een nieuwe afspraak gemaakt voor 3 september 2009. Vanwege zijn aanhouding op 1 september 2009 is veroordeelde ook op deze afspraak niet verschenen.
De rechtbank overweegt als volgt.
Vaststaat dat veroordeelde niet op het gesprek van 21 augustus 2009 is verschenen. Met de officier moet dan ook worden vastgesteld dat het aan veroordeelde opgelegde meldingsgebod is overtreden. Dit neemt niet weg dat veroordeelde in dit verband op 24 augustus 2009 schriftelijk is gewaarschuwd. Naar het oordeel van de rechtbank is het verzuim van veroordeelde om op de hem aangezegde afspraak te verschijnen daarmee afzonderlijk gesanctioneerd, zodat de overtreding als zodanig niet langer als grondslag kan dienen voor het herroepen van de voorwaardelijke invrijheidstelling.
Veroordeelde is gelijktijdig met de waarschuwing opgeroepen voor een gesprek op 27 augustus 2009. Ook op die datum is hij niet verschenen. Hij is echter, via zijn moeder, in de gelegenheid gesteld om op 31 augustus 2009 te bellen teneinde alsnog een afspraak te maken. Van deze gelegenheid heeft veroordeelde gebruik gemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft veroordeelde hiermee zijn verzuim hersteld. Dit betekent dat ook het niet verschijnen op 27 augustus 2009 niet aan het herroepen van de voorwaardelijke invrijheidstelling ten grondslag kan worden gelegd. Dat veroordeelde uiteindelijk ook op het gesprek van 3 september 2009 niet is verschenen, doet hieraan niet af. Op dat moment zat hij immers in voorlopige hechtenis, zodat het niet verschijnen hem niet kan worden tegengeworpen.
Voorgaande brengt mee dat de overtreding van het meldingsgebod geen aanleiding geeft om de aan veroordeelde toegekende voorwaardelijke invrijheidstelling te herroepen.
Ten aanzien van het contactverbod
Uit de memorie van toelichting op artikel 15a van het Wetboek van Strafrecht blijkt dat aan een veroordeelde ook een bijzondere voorwaarde in de vorm van een contactverbod kan worden opgelegd (Kamerstukken II 2005-2006, 30513, nr. 3). Op kamervragen van de Socialistische Partij heeft de Minister van Justitie in dit kader geantwoord: “Bij het vaststellen van bijzondere voorwaarden is het zeker mogelijk dat een contactverbod als bijzondere voorwaarde aan de voorwaardelijke invrijheidstelling worden verbonden met het oog op de belangen van slachtoffers.(Kamerstukken II 2006-2007, 30513, nr. 6).
De rechtbank ziet zich voor de vraag geplaatst of het aan veroordeelde opgelegde contactverbod in dit geval toelaatbaar kan worden geacht. Deze vraag wordt ontkennend beantwoord. Daartoe het volgende.
De rechtbank stelt voorop dat veroordeelde bij vonnis van de rechtbank van 22 juli 2008 is veroordeeld wegens poging tot zware mishandeling van [slachtoffer]. In dit licht bezien is het niet onbegrijpelijk dat het Openbaar Ministerie – in het belang van [slachtoffer] – veroordeelde heeft verboden met haar in contact te treden. Dit neemt niet weg dat veroordeelde samen met [slachtoffer] twee kinderen heeft en dat het onderhouden van onderling contact om die reden (mogelijk) noodzakelijk kan zijn. Bij het opleggen van het contactverbod diende op dit punt duidelijkheid te bestaan. Nu niet is gebleken dat hieromtrent enig onderzoek is gedaan, is het Openbaar Ministerie voorbijgegaan aan zijn verplichting om de nodige kennis te vergaren omtrent de relevante feiten. De beslissing is daarmee niet met de noodzakelijke zorgvuldigheid voorbereid. Hieraan kan worden toegevoegd dat de formulering van het aan veroordeelde opgelegde contactverbod inhoudende “Betrokkene heeft op generlei wijze contact met het slachtoffer, mevrouw [slachtoffer], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]” ruimer is geformuleerd dan in overeenstemming is met de belangen van het slachtoffer. Uit de stukken blijkt immers dat op initiatief van [slachtoffer] telefonisch contact heeft plaatsgevonden tussen haar en veroordeelde en dat [slachtoffer] veroordeelde heeft uitgenodigd om bij haar te komen en hem daarmee toestemming heeft gegeven haar woning te betreden. Niet valt in te zien dat het contactverbod op dat moment in het belang van [slachtoffer] is geweest. Het contactverbod behoefde naar het oordeel van de rechtbank dan ook een nadere nuancering, waarmee recht zou worden gedaan aan de specifieke omstandigheden van het geval en waarbij ook [slachtoffer] zelf niet wordt beperkt in haar vrijheid om met veroordeelde contact op te nemen.
Gelet op het voorgaande dient het aan veroordeelde opgelegde contactverbod in dit geval wegens strijd met het (ook door het Openbaar Ministerie te respecteren) zorgvuldigheids- en evenredigheidsbeginsel buiten toepassing te worden gelaten. Van een overtreding van die voorwaarde kan reeds hierom geen sprake zijn.
De rechtbank merkt ten overvloede nog op dat een als gevolg van een contactverbod ontstane onmogelijkheid om in contact te komen met kinderen ten aanzien van wie een familierechtelijke band bestaat, in strijd kan zijn met het in artikel 8 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens neergelegde recht op family life. De rechtbank ontbeert in deze zaak echter feiten waaruit volgt dat van een dergelijke schending sprake is, zoals gegevens over de familierechtelijke band tussen veroordeelde en de kinderen van [slachtoffer] en de (on)mogelijkheid om de contacten te laten verlopen via Bureau Jeugdzorg en/of de reclassering.
4.3 De conclusie
Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de in de vordering van de officier van justitie gestelde overtreding van de bijzondere voorwaarde van het meldingsgebod zich weliswaar heeft voorgedaan, maar dat deze overtreding niet dient te leiden tot het herroepen van de voorwaardelijke invrijheidstelling. Tevens oordeelt de rechtbank dat het opgelegde contactverbod gezien de bijzondere omstandigheden van het geval wegens strijd met het recht buiten toepassing dient te blijven. Ook de overtreding van die voorwaarde kan derhalve niet tot inwilliging van de vordering leiden. De vordering dient dan ook te worden afgewezen.
5. De beslissing
De rechtbank:
wijst de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling af.
Deze beslissing is gegeven door mr. S.A. van Hoof, voorzitter, mr. H. Bloebaum en mr. B.T.C. Jordaans, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L. van der Werff, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 17 december 2009.