ECLI:NL:RBALM:2009:BK6886

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
3 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09 / 1156 WIA BL1 V
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonsanctie opgelegd aan werkgever wegens onvoldoende re-integratie-inspanningen

In deze zaak heeft de Rechtbank Almelo op 3 december 2009 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening van Hofman Installatietechniek B.V. De werkgever had bezwaar gemaakt tegen een loonsanctie die was opgelegd door het UWV, omdat de werkgever onvoldoende re-integratie-inspanningen had verricht. De loonsanctie was gebaseerd op het niet opvolgen van het advies van de arbeidsdeskundige om de werknemer op proef in het eigen werk te laten hervatten. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de werknemer inmiddels zijn werkzaamheden volledig had hervat, waardoor de werkgever niet of nauwelijks schade lijdt. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen spoedeisend belang was aangetoond. De voorzieningenrechter concludeerde dat de werkgever de beperkte financiële last van de loonsanctie kan dragen en dat de duidelijkheid over de loonsanctie niet in deze procedure kan worden verkregen, aangezien het oordeel voorlopig van aard is. De uitspraak houdt in dat de werkgever geen recht heeft op een voorlopige voorziening en dat het verzoek is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Sector bestuursrecht
Registratienummer: 09 / 1156 WIA BL1 V
uitspraak van de voorzieningenrechter als bedoeld in artikel 8:84 Algemene wet bestuursrecht
in het geschil tussen:
Hofman Installatietechniek B.V.,
gevestigd te Nijverdal, verzoekster,
gemachtigde: mr. M.A.M. Oude Breuil, advocaat te Enschede,
en
De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), verweerder.
Derde-partij: [naam derde-partij] wonende te Wierden, belanghebbende,
gemachtigde: mr. G. Aufderhaar, advocaat te Almelo.
1. Besluit waarop het verzoek betrekking heeft
Besluit van verweerder van 6 juli 2009.
2. Procesverloop
Bij besluit van 6 juli 2009 heeft verweerder, met toepassing van artikel 25, negende lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), in verbinding met artikel 65 van de Wet WIA, het tijdvak waarin belanghebbende jegens verzoekster als werkgeefster recht heeft op loon tijdens ziekte, verlengd met (maximaal) 52 weken. Die verlenging – ook wel kortweg loonsanctie genoemd – is opgelegd op de grond dat de re-integratie-inspanningen van verzoekster onvoldoende zijn geweest. Daaraan ligt ten grondslag dat verzoekster geen uitvoering heeft gegeven aan het advies van de arbeidsdeskundige van 19 mei 2009 om belanghebbende op proef in het eigen werk te laten hervatten.
Verzoekster heeft tegen het besluit van 6 juli 2009 op 28 juli 2009, aangevuld op
17 september 2009, bezwaar gemaakt.
Bij verzoekschrift van 29 oktober 2009 is aan de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Op 5 november 2009 heeft verweerder de op het geding betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden.
Op 27 november 2009 heeft verzoekster nog nadere stukken ingezonden.
Het verzoek is behandeld ter openbare zitting van 1 december 2009. Voor verzoekster is verschenen mr. J.M. Huinink, kantoorgenote van mr. Oude Breuil, voornoemd, vergezeld door [vertegenwoordigers verzoekster]. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door A.A. Verbeek. Voorts is belanghebbende verschenen, bijgestaan door mr. G. Aufderhaar.
3. Overwegingen
Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank bezwaar is gemaakt, door de indiener van het bezwaarschrift aan de voorzieningenrechter van de rechtbank een voorlopige voorziening worden gevraagd.
Bij de beoordeling van een zodanig verzoek dient te worden nagegaan of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Voorzover deze toetsing meebrengt dat een oordeel wordt uitgesproken dat tevens het onderwerp van de bezwarenprocedure raakt, heeft dit oordeel een voorlopig karakter.
Verzoekster heeft ter onderbouwing van het spoedeisend belang aangevoerd dat zij in economisch zwaar weer verkeert en door de opgelegde loonsanctie wordt geconfronteerd met een maandelijkse last welke zij dient te continueren totdat het bestreden besluit zal worden herroepen of – indien nodig – in een later stadium zal worden vernietigd. Voorts acht verzoekster het niet ondenkbaar dat een voor haar gunstige uitkomst in de bodemprocedure tot onomkeerbare gevolgen leidt, aangezien onduidelijk is of zij de schade, bestaande uit de onverschuldigd betaalde loonsommen, volledig kan verhalen op verweerder of belanghebbende.
De voorzieningenrechter overweegt het volgende.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoekster niet aannemelijk heeft gemaakt dat onverwijlde spoed vereist dat het besluit van 6 juli 2009 wordt geschorst dan wel dat anderszins een voorlopige voorziening wordt getroffen.
De voorzieningenrechter overweegt in dit verband dat ter zitting is gebleken dat belanghebbende zijn werkzaamheden inmiddels – op proef – volledig heeft hervat, zodat tegenover de verplichting het loon te betalen een reële arbeidsprestatie staat. De werkgever zal daardoor momenteel niet of nauwelijks schade lijden. Indien belanghebbende, vanwege zijn knieklachten, het werk opnieuw zal moeten staken kan verzoekster zich op grond van artikel 25, negende lid, van de Wet WIA tot verweerder richten met de mededeling dat zij de – door verweerder aangenomen – tekortkoming heeft hersteld, maar dat de proefplaatsing tot een hernieuwde uitval heeft geleid. De voorzieningenrechter verwacht dat verweerder in dat geval zal vaststellen dat verzoekster de tekortkoming heeft hersteld. Deze vaststelling dient op grond van artikel 25, dertiende lid, van de Wet WIA binnen drie weken na ontvangst van de mededeling van de werkgever plaats te vinden en zal, op grond van artikel 25, veertiende lid, van de Wet WIA tot gevolg hebben dat de loonsanctie zes weken na die vaststelling eindigt. Dit betekent dat te verwachten valt dat bij hernieuwde uitval van belanghebbende, verzoekster nog hooguit negen weken het loon zal moeten doorbetalen, zonder dat daar een reële arbeidsprestatie tegenover staat. De voorzieningenrechter ziet, op basis van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting, niet in dat verzoekster deze beperkte financiële last niet zal kunnen dragen.
Ten aanzien van de stelling van verzoekster dat de kans bestaat dat zij bij een voor haar gunstige uitkomst in de bodemprocedure de betaalde loonkosten niet (volledig) kan verhalen op verweerder of belanghebbende, overweegt de voorzieningenrechter dat dit – wat van deze stelling verder ook zij – mede gelet op het voorgaande, geen spoedeisend belang oplevert.
Voor zover verzoekster snel duidelijk wil hebben of zij heeft kunnen weigeren belanghebbende op proef in zijn eigen werk te plaatsen en of verweerder terecht het standpunt heeft ingenomen dat zij door deze weigering onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht en terecht een loonsanctie heeft opgelegd, overweegt de voorzieningenrechter dat die duidelijkheid in de onderhavige procedure niet verkregen kan worden, aangezien het oordeel in de onderhavige procedure slechts voorlopig van aard zou zijn.
Uit het vorenstaande volgt dat niet voldaan is aan de in artikel 8:81 van de Awb gestelde voorwaarde van onverwijlde spoed, zodat het verzoek moet worden afgewezen.
De voorzieningenrechter acht voorts geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb inzake vergoeding van proceskosten.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Rechtbank Almelo,
Recht doende:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.
Aldus gedaan door mr. L.M. Tobé, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van
J. Wenniger, griffier.
De griffier, De voorzieningenrechter,
Uitgesproken in het openbaar op 3 DECEMBER 2009
Afschrift verzonden op
AB