RECHTBANK ALMELO
Sector strafrecht
parketnummer: 08/770188-09
datum vonnis: 17 november 2009
Vonnis (promis) op tegenspraak van de rechtbank Almelo, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie in het arrondissement Almelo tegen:
[VERDACHTE],
geboren [1928] in [GEBOORTEPLAATS],
wonende in [WOONPLAATS].
1. Het onderzoek op de terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
4 november 2009. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.C. Bosch en van hetgeen door de verdachte naar voren is gebracht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Primair:
als bestuurder van een auto een aan zijn schuld te wijten ongeval heeft laten ontstaan als gevolg waarvan een ander is overleden.
Subsidiair:
met zijn auto een ongeval heeft veroorzaakt en daarmee gevaar op de weg heeft veroorzaakt, dan wel het verkeer heeft gehinderd.
Voluit luidt de tenlastelegging aan de verdachte, dat:
hij op of omstreeks 8 mei 2009, te Vroomshoop, in de gemeente Twenterand, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de openbare parkeerplaats, gelegen aan de Linderflier, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, immers is hij, verdachte, met dat door hem bestuurde motorrijtuig, gezien zijn rijrichting, vanuit parkeerstand, schuin rechts naar achteren gereden, op het
moment dat hij, verdachte, ongeveer 3,50 meter achteruit was gereden is hij, verdachte, met dat door hem bestuurde motorrijtuig, tegen de rechterzijde van een bestuurster van een fiets, die ongeveer op het midden van het met bitumen afgewerkte rijbaangedeelte van de parkeerplaats fietste, en/of haar fiets aangereden en/of gebotst, waardoor (vervolgens) die bestuurster van die fiets en/of haar fiets ten val kwamen en werd(en) overreden, (vervolgens) werden de bestuurster van die fiets en/of haar fiets, terwijl hij, verdachte, met dat door hem bestuurde motorrijtuig nog achteruit reed, over een afstand van ongeveer 6 meter meegenomen, (vervolgens) is hij, verdachte, met dat door hem bestuurde motorrijtuig, gezien zijn rijrichting, weer in voorwaartse richting gereden waarbij die bestuurster van die fiets over een afstand van ongeveer twee meter werd meegenomen, waardoor een ander (genaamd [SLACHTOFFER], geboren op [GEBOORTEDATUM]) werd gedood, althans zwaar lichamelijk letsel, te weten een schedelbasisfractuur en/althans (ernstig) hersenletsel werd toegebracht;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op of omstreeks 8 mei 2009, te Vroomshoop, in de gemeente Twenterand, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende op de openbare parkeerplaats, gelegen aan de Linderflier, met dat door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig, gezien zijn rijrichting, vanuit parkeerstand, schuin rechts naar achteren gereden, op het moment dat hij, verdachte, ongeveer 3,50 meter achteruit was gereden, is hij, verdachte, met dat door hem bestuurde motorrijtuig, tegen de rechterzijde van een
bestuurster van een fiets, die ongeveer op het midden van het met bitumen afgewerkte rijbaangedeelte van de parkeerplaats fietste, en/of haar fiets aangereden en/of gebotst, waardoor (vervolgens) die bestuurster van die fiets en/of haar fiets ten val kwamen en werd(en) overreden, (vervolgens) werden de bestuurster van die fiets en/of haar fiets, terwijl hij, verdachte, met dat door hem bestuurde motorrijtuig nog achteruit reed, over een afstand van ongeveer 6 meter meegenomen, (vervolgens) is hij, verdachte, met dat door hem bestuurde motorrijtuig, gezien zijn rijrichting, weer in voorwaartse richting
gereden waarbij die bestuurster van die fiets over een afstand van ongeveer twee meter werd meegenomen, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
3. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat voor het primaire feit aan verdachte een geldboete van € 800,=, subsidiair 16 dagen hechtenis en een rijontzegging voor de duur van twee jaar zullen worden opgelegd.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
5. De beoordeling van het bewijs
5.1 De bewijsoverwegingen van de rechtbank
Over het causaal verband tussen verkeersgedragingen van verdachte en de dood van het slachtoffer zijn ter terechtzitting geen twistpunten ontstaan zodat dit als vaststaand feit kan worden aangenomen. De verkeersgedragingen van verdachte en de situatie ter plaatse, zoals die in de tenlastelegging zijn opgenomen, staan evenmin ter discussie. Een en ander volgt rechtstreeks uit de bewijsmiddelen. Het vaststellen van deze feiten behoeft daarom geen nadere motivering door de rechtbank dan een verwijzing naar deze bewijsmiddelen.
In dit kader acht de rechtbank vaststelling van de (gradatie van) schuld essentieel en daarom overweegt zij als volgt. Voor bewezenverklaring van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 moet worden vastgesteld dat verdachte zich in het verkeer zodanig heeft gedragen dat het aan zijn schuld is te wijten dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden met als gevolg dat iemand is overleden. Het juridische begrip 'schuld' in het kader van de Wegenverkeerswet houdt in dat voor strafbaarheid minimaal sprake moet zijn van aanmerkelijk onvoorzichtig handelen. Wanneer sprake is van zeer ernstige gedragingen, kan dit worden gekwalificeerd als roekeloos rijgedrag. Gedragingen die tussen de twee voormelde kaders vallen, worden gekwalificeerd als zeer onvoorzichtig handelen. In deze zaak moet dus worden beoordeeld of het verkeersgedrag van verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig, zeer onvoorzichtig of roekeloos is geweest. Bij die beoordeling gaat het om het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de omstandigheden van het geval.
Vast staat dat verdachte vanaf een parkeerstrook met zijn auto achteruit de rijbaan op is gereden, waarna hij het op deze rijbaan fietsende slachtoffer heeft aangereden. Verdachte heeft verklaard dat hij tijdens het achteruit rijden wel een geluid hoorde en zich nog heeft afgevraagd wat het geluid kon zijn, doch dat hij niet direct is gestopt. Verdachte stopte een aantal meters verderop, waardoor het slachtoffer dat onder de auto terecht kwam, zes meter werd meegesleept. Vervolgens is verdachte vooruit gereden om de auto weer terug te zetten op de parkeerstrook, waardoor het slachtoffer en haar fiets twee meter in voorwaartse richting onder de auto zijn meegesleept. Het geluid dat verdachte noemt is ook door anderen gehoord en omschreven als een hard gierend geluid , dat zelfs in het aan de parkeerplaats gelegen pompstation te horen was, terwijl de deuren dicht waren.
Verdachte is een man op leeftijd en hij is slechthorend. Onder deze omstandigheden mag van verdachte worden verwacht dat hij extra zorgvuldigheid betracht bij deelname aan het verkeer. Verdachte wilde met zijn auto schuin, met een bocht naar rechts, achteruit de parkeerstrook verlaten. De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen dat het fietsje van het slachtoffer zo klein was dat op het moment dat het slachtoffer precies achter de auto fietste, zowel het fietsje als het slachtoffer, niet zichtbaar waren door de achterruit van verdachtes auto. Dit laat echter onverlet dat verdachte al bij het verlaten van de parkeerplaats zich ervan had moeten vergewissen of de rijbaan wel vrij was. Verdachte had vervolgens direct moeten stoppen toen hij het geluid van de klap hoorde. Dit heeft hij niet gedaan. Hoewel verdachte wel iets hoorde en, gelet op de aanzienlijke deuk die in zijn auto is ontstaan, ook wel gevoeld moet hebben dat hij iets raakte, is hij 6 meter achteruit gereden en vervolgens weer 2 meter vooruit.
De rechtbank is op basis van al hetgeen hiervoor overwogen van oordeel dat verdachte schuld heeft aan het ontstane ongeval en dat zijn gedragingen gelet op alle omstandigheden zijn te kwalificeren als aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend.
Evenals de officier van justitie en de verdediging, acht de rechtbank aldus het primaire feit wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank is door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen, dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 8 mei 2009, te Vroomshoop, in de gemeente Twenterand, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de openbare parkeerplaats, gelegen aan de Linderflier, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, immers is hij, verdachte, met dat door hem bestuurde motorrijtuig, gezien zijn rijrichting, vanuit parkeerstand, schuin rechts naar achteren gereden, op het moment dat hij, verdachte, ongeveer 3,50 meter achteruit was gereden is hij, verdachte, met dat door hem bestuurde motorrijtuig, tegen de rechterzijde van een bestuurster van een fiets, die ongeveer op het midden van het met bitumen afgewerkte rijbaangedeelte van de parkeerplaats fietste, en haar fiets aangereden, waardoor vervolgens die bestuurster van die fiets en haar fiets ten val kwamen en werden overreden, vervolgens werden de bestuurster van die fiets en haar fiets, terwijl hij, verdachte, met dat door hem bestuurde motorrijtuig nog achteruit reed, over een afstand van ongeveer 6 meter meegenomen, vervolgens is hij, verdachte, met dat door hem bestuurde motorrijtuig, gezien zijn rijrichting, weer in voorwaartse richting gereden waarbij die bestuurster van die fiets over een afstand van ongeveer twee meter werd meegenomen, waardoor die bestuurster van die fiets, genaamd [SLACHTOFFER], geboren op [GEBOORTEDATUM] werd gedood.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte primair meer of anders is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
6. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld bij artikel 175 van de Wegenverkeerswet 1994. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
Primair het misdrijf: Overtreding van art. 6 Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood.
7. De strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.
8. De op te leggen straf of maatregel
8.1 De gronden voor een straf of maatregel
Verdachte heeft als bestuurder van een auto een aan zijn schuld te wijten aanrijding veroorzaakt, als gevolg waarvan een jong meisje is overleden. Verdachte is in zijn geparkeerde auto gestapt en vervolgens achteruit de rijbaan op gereden, alwaar hij het slachtoffer, dat op de weg fietste, aanreed, vervolgens overreed en een aantal meter meesleepte. Verdachte is, naar eigen zeggen, al zeker 40 jaar in het bezit van een rijbewijs
en kan daarom worden gezien als een ervaren bestuurder. Van een ervaren bestuurder mag worden verwacht dat hij op de hoogte is van de gevaren in het verkeer en dat hij zijn eigen verkeersgedrag daaraan aanpast. Verdachte is hierin ernstig tekort geschoten.
De rechtbank heeft bij haar overwegingen meegenomen dat door de handelwijze van verdachte een zeer jong meisje is komen te overlijden. Het onomkeerbare gevolg van het overlijden van dit slachtoffer zal blijvend leed bij de nabestaanden tot gevolg hebben. Een strafoplegging in welke vorm dan ook zal dat leed nimmer ongedaan kunnen maken.
De rechtbank houdt bij het bepalen van de straftoemeting rekening met de ernst van het bewezenverklaarde feit in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals dat onder meer tot uitdrukking komt in de wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. In dit verband heeft de rechtbank bij haar overwegingen ook het voor dit feit vastgestelde landelijk oriëntatiepunt straftoemeting betrokken. Dit geeft als uitgangspunt voor het, vanwege een aanmerkelijke verkeersfout, veroorzaken van een verkeersongeval met de dood van een slachtoffer als gevolg, een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 12 maanden. De rechtbank heeft zich er rekenschap van gegeven dat bij aanmerkelijke onvoorzichtigheid en/of onoplettendheid, zijnde de lichtste graad van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet, bij first offenders veelal een forse taakstraf wordt opgelegd in plaats van de vrijheidsstraf.
De rechtbank neemt in aanmerking dat verdachte ter terechtzitting berouw heeft getoond. Ook acht de rechtbank van belang dat verdachte niet eerder met justitie in aanraking is geweest. Deze feiten weegt de rechtbank in het voordeel van verdachte mee.
De rechtbank is in beginsel van oordeel dat de ernst van het onderhavige feit een gevangenisstraf rechtvaardigt, doch gelet op de hoge leeftijd en lichamelijke conditie van verdachte en het feit dat verdachte niet eerder met justitie in aanraking is geweest, zal de rechtbank hiertoe in dit geval niet overgaan. Nu geen gevangenisstraf zal worden opgelegd, zou de rechtbank verdachte normaliter veroordelen tot een forse werkstraf. Echter is door de officier van justitie ter terechtzitting verklaard dat hem, door de reclassering, in algemene zin is medegedeeld dat voor personen met een dergelijke hoge leeftijd een werkstraf feitelijk niet te realiseren is. Gelet op voormelde omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat in deze zaak geen andere straf dan een geldboete op zijn plaats is. Hierbij benadrukt de rechtbank dat zij zich ervan bewust is dat een dergelijke straf slechts een symbolische waarde kan hebben. De rechtbank sluit voor wat betreft de hoogte van die boete aan bij de eis van de officier van justitie.
De rechtbank is ook van oordeel dat verdachte niet langer geacht moet worden in staat te zijn een auto te besturen en dat verdachte daarom als automobilist niet meer moet deelnemen aan het verkeer. Nu de rechtbank niet bevoegd is verdachte zijn rijbewijs voorgoed te ontnemen, zal zij aan verdachte een rijontzegging opleggen voor de maximale duur die mogelijk is bij overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet.
Gelet op al hetgeen hiervoor overwogen, acht de rechtbank oplegging van een geldboete van € 800,=, bij niet voldoen te vervangen door 16 dagen hechtenis en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 5 jaren op zijn plaats.
9. De toegepaste wettelijke voorschriften
De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 23, 24a, 24c en 91 Wetboek van Strafrecht en artikel 179 en 180 van de Wegenverkeerswet 1994.
De rechtbank:
vrijspraak/bewezenverklaring
- verklaart bewezen, dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte primair meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
primair overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood;
- verklaart verdachte strafbaar voor het primair bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot betaling van een geldboete van € 800,= (achthonderd euro);
- beveelt dat bij niet volledige betaling en verhaal van de geldboete, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 16 dagen;
- ontzegt veroordeelde de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de tijd van 5 (vijf) jaren;
- beveelt dat de tijd gedurende welke het rijbewijs van de veroordeelde ingevolge art. 164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip waarop de bijkomende straf ingaat, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van die straf geheel in mindering wordt gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Wentink, voorzitter, mr. B.T.C. Jordaans en
mr. M.A.H. Heijink, rechters, in tegenwoordigheid van D.A.C. Brockötter, griffier,
en is in het openbaar uitgesproken op 17 november 2009.
Mr. Wentink is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.