RECHTBANK ALMELO
Sector strafrecht
parketnummer: 08/700285-08
datum vonnis: 28 oktober 2009
Vonnis (promis) op tegenspraak van de rechtbank Almelo, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie in het arrondissement Almelo tegen:
[verdachte],
geboren op [1967] te [geboorteplaats],
wonende te [woonadres],
nu verblijvende in het huis van bewaring te Almelo.
1. Het onderzoek op de terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 19 september 2008, 14 november 2008, 27 november 2008, 6 februari 2009, 10 april 2009, 9 juni 2009, 14 augustus 2009 en 9 oktober 2009. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. K.J.L. de Valk en van hetgeen door de verdachte en diens raadsman mr. C.F. Korvinus, advocaat te Amsterdam, naar voren is gebracht.
Namens de slachtoffers c.q. benadeelde partijen, [slachtoffers 1 t/m 5] is mr. R. Oude Breuil op de zitting aanwezig geweest. Hij heeft de vorderingen toegelicht en op zijn verzoek is de door hem op schrift gestelde gezamenlijke slachtofferverklaring op de zitting door de voorzitter voorgelezen.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: opzettelijk brand heeft gesticht in het café De Rechter aan het Waagplein te Almelo,
Feit 2: in het Stadhuis te Almelo vijf personen onder bedreiging met een vuurwapen heeft gegijzeld, dan wel van de vrijheid heeft beroofd;
Feit 3: wapens in zijn bezit heeft gehad;
Feit 4: heeft geprobeerd [slachtoffer 6] te doden, dan wel dat hij voorbereidingen heeft getroffen om hem te doden, dan wel dat hij hem met de dood heeft bedreigd;
Feit 5: geprobeerd heeft [slachtoffer 1] te doden, dan wel geprobeerd heeft hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen;
Feit 6: brand heeft gesticht in zijn auto.
Voluit luidt de tenlastelegging aan de verdachte, dat:
1.
hij op of omstreeks 16 juni 2008 in de gemeente Almelo
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk
brand heeft gesticht en/of een ontploffing teweeg heeft gebracht in een
perceel aan het Waagplein (nr 2, cafe De Rechter),
immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) toen
aldaar opzettelijk in(/nabij de meterkast van) dat perceel een hoeveelheid
benzine, althans een brandbare/vluchtige stof, gesprenkeld/gegoten en/of
(vervolgens) die benzine, althans die brandbare/vluchtige stof met behulp van
een aansteker aan/in brand gestoken, in elk geval opzettelijk (open) vuur in
aanraking gebracht met (een) brandbare stof(fen),
ten gevolge waarvan (de inventaris van) dat cafe geheel of gedeeltelijk
is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor (de inventaris) van een/de belendende
perce(e)l(en) (woning(en) en/of winkel(s)), in elk geval gemeen gevaar voor
goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor in
die woning(en) en/of winkel(s) aanwezige perso(o)n(en), in elk geval
levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of
anderen te duchten was;
2.
hij op of omstreeks 16 juni 2008 in de gemeente Almelo
in een kamer van het Stadhuis in Almelo
opzettelijk één of meer personen, genaamd [slachtoffers 1 t/m 5],
wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, met het
oogmerk (een) ander(en), te weten wethouder [slachtoffer 6] en/of een of meer van
voornoemde perso(o)n(en), te dwingen iets te doen of niet te doen,
immers heeft verdachte toen daar in die kamer:
* (voortdurend) een of meer pisto(o)l(en)/revolver(s) op die [slachtoffers 1 t/m 5], gericht gehouden, althans die perso(o)n(en)
(voortdurend) (een) pisto(o)l(en)/revolver(s) getoond en/of in het bijzijn van
die perso(o)n(en) met die pisto(o)l(en)/revolver(s) gemanipuleerd, en/of
* de deur van de kamer waarin die [slachtoffers 1 t/m 5] zich
bevonden gebarricadeerd met een tafel en/of stoel(en), althans afgesloten,
en/of
tegen die [slachtoffers 1 t/m 5], gezegd/geroepen -zakelijk weergegeven- dat hij
verdachte [slachtoffer 6] wilde hebben en/of dat [slachtoffer 6] moest
komen/moest worden gebracht en/of "[slachtoffer 6] dood, ik dood";
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 2 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op of omstreeks 16 juni 2008 in de gemeente Almelo
in een kamer van het Stadhuis van Almelo
opzettelijk [slachtoffers 1 t/m 5], wederrechtelijk van de vrijheid heeft
beroofd en/of beroofd gehouden, met dat opzet in die kamer:
* (voortdurend) een of meer pisto(o)l(en)/revolver(s) op die [slachtoffers 1 t/m 5], gericht heeft gehouden, althans die perso(o)n(en)
(voortdurend) (een) pisto(o)l(en)/revolver(s) heeft getoond en/of in het
bijzijn van die perso(o)n(en) met die pisto(o)l(en)/revolver(s) heeft
gemanipuleerd, en/of
* de deur van de kamer waarin die [slachtoffers 1 t/m 5] zich
bevonden heeft gebarricadeerd met een tafel en/of stoel(en), althans heeft
afgesloten;
3.
hij op of omstreeks 16 juni 2008 in de gemeente Almelo
een of meer wapens (pistolen) van categorie III onder 1, en/of een of meer
stuks munitie van categorie III, voorhanden heeft gehad;
4.
hij op of omstreeks 16 juni 2008 in de gemeente Almelo
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en
al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer 6] van het leven te
beroven, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg,
voorzien van een of meer pisto(o)l(en) en/of munitie naar het Stadhuis in
Almelo is gegaan en/of (vervolgens) in dat stadhuis een of meer van die
pisto(o)l(en) heeft (door)geladen en/of tegen (een) medewerker(s) op dat
stadhuis heeft gezegd/geroepen -zakelijk weergegeven- dat hij verdachte
wethouder [slachtoffer 6] wilde spreken en/of (nadat hij die [slachtoffer 6] niet gevonden had)
een aantal medewerkers van de gemeente (in de werkkamer van [slachtoffer 1])
heeft gegijzeld/van de vrijheid beroofd en/of daarbij die medewerkers
(meermalen) heeft gezegd dat [slachtoffer 6] moest komen, althans woorden van
dergelijke strekking,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 4 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op een of meer tijdstippen gelegen in de periode van 1 juni 2008 tot en
met 16 juni 2008 in de gemeente Almelo
ter voorbereiding van het misdrijf moord dan wel doodslag op [slachtoffer 6], opzettelijk een of meer pisto(o)l(en) en/of munitie kennelijk bestemd
tot het begaan van dat/die misdrijf/misdrijven, heeft verworven en/of
vervaardigd en/of ingevoerd en/of doorgevoerd en/of uitgevoerd en/of
voorhanden heeft gehad;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 4 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, MEER SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op of omstreeks 16 juni 2008 in de gemeente Almelo
[slachtoffer 6] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven
gericht, althans met zware mishandeling,
immers is verdachte opzettelijk dreigend voorzien van een of meer
pisto(o)l(en) en/of munitie naar het Stadhuis in Almelo gegaan en/of heeft
verdachte tegen (een) medeweker(s) op dat stadhuis heeft gezegd/geroepen
-zakelijk weergegeven- dat hij verdachte [slachtoffer 6] wilde spreken en/of
"[slachtoffer 6]dood, (dan) ik dood" en/of "ik wil [slachtoffer 6] doodmaken";
5.
hij op of omstreeks 16 juni 2008 in de gemeente Almelo
(telkens) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
(telkens) opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven te beroven,
(telkens) met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg,
voorzien van een of meer pisto(o)l(en) en/of munitie naar het stadhuis in
Almelo is gegaan en/of (vervolgens) in dat stadhuis een of meer van die
pisto(o)l(en) heeft (door)geladen en/of (in de werkkamer van [slachtoffer 1]) een
pistool op de buik en/of het middel, althans het lichaam, van die [slachtoffer 1]
gericht heeft gehouden en/of (vervolgens) de trekker van dat pistool heeft
overgehaald,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 5 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op of omstreeks 16 juni 2008 in de gemeente Almelo
(telkens) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
(telkens) opzettelijk en al dan niet met voorbedachte rade een ambtenaar, te
weten [slachtoffer 1], gedurende of ter zake van de rechtmatige
uitoefening van zijn bediening, zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
(telkens) met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg,
voorzien van een of meer pisto(o)l(en) en/of munitie naar het stadhuis in
Almelo is gegaan en/of (vervolgens) in dat stadhuis een of meer van die
pisto(o)l(en) heeft (door)geladen en/of (in de werkkamer van [slachtoffer1] een
pistool op de buik en/of het middel, althans het lichaam, van [slachtoffer1]
gericht heeft gehouden en/of (vervolgens) de trekker van dat pistool heeft
overgehaald,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
6.
hij op of omstreeks 16 juni 2008 in de gemeente Almelo
opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een (op het Stadhuisplein staande)
personenauto (merk: Opel Zafira, kenteken 03-ZN-FR),
immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk in/over die auto een
hoeveelheid benzine en/of thinner, althans een brandbare/vluchtige stof,
gesprenkeld/gegoten en/of (vervolgens) die benzine/thinner, althans die
brandbare/vluchtige stof met behulp van een aansteker aan/in brand gestoken,
in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met (het interieur
van) die auto, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan die
auto geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor die auto en/of het in de (onmiddellijke)
nabijheid van die auto staand straatmeubilair en/of de bestrating en/of
(overige) geparkeerde auto's en/of nabijgelegen woning(en)/gebouwen, in elk
geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
3. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte terzake sub 1, sub 2 primair, sub 3, sub 4 primair in de eerste plaats en sub 6, wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 17 jaar onvoorwaardelijk met aftrek van het voorarrest. Ten aanzien van feit 5 concludeert hij tot vrijspraak.
Ten aanzien van de inbeslaggenomen goederen heeft de officier van justitie gevorderd dat het onder verdachtes echtgenote inbeslaggenomen geld, te weten 200 bankbiljetten van 50 euro, wordt teruggegeven aan verdachte en dat de onder verdachte inbeslaggenomen goederen, te weten een patroonhouder en twee wapens, worden onttrokken aan het verkeer.
De officier van justitie concludeert tot toewijzing van de vorderingen die door de benadeelde partijen zijn ingediend, met telkens daarbij oplegging van de Terwee-maatregel.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
5. De beoordeling van het bewijs
5.1 De vaststaande feiten
De onderstaande feiten volgen rechtstreeks uit de bewijsmiddelen en hebben bij de behandeling van de zaak niet ter discussie gestaan. Het vaststellen van deze feiten behoeft daarom geen andere motivering door de rechtbank dan een verwijzing naar de betreffende bewijsmiddelen .
Met de bedoeling brand te stichten in het café De Rechter aan het Waagplein 2 te Almelo, gaat verdachte op 16 juni 2008 om ongeveer 10.00 uur naar een tankstation te Almelo waar hij enkele door hem meegenomen plastic kannen met benzine vult, waarna hij teruggaat naar genoemd café. Nadat hij de benzine vervolgens in het café heeft uitgesprenkeld ontstaat er brand in dat café. Verdachte verlaat hierop het café en rijdt in zijn personenauto (Opel Zafira), met daarin een fles thinner, naar het stadhuis te Almelo. Nadat hij zijn auto voor de trappen van het stadhuis heeft geparkeerd steekt hij deze auto in brand. Vervolgens betreedt verdachte, met twee door hem meegenomen geladen pistolen, het stadhuis, alwaar hij informeert naar wethouder [slachtoffer 6] en laat weten dat hij [slachtoffer 6] wil spreken. In het stadhuis gaat hij een kamer binnen en wordt daar geconfronteerd met vijf personen te weten [slachtoffers 1 t/m 5]. Met in ieder geval één geladen pistool in zijn hand beveelt hij één of meer van de vijf hiervoor genoemde personen de lamellen voor de ramen te sluiten en de deur met een tafel en stoelen te barricaderen. Gedurende ongeveer vijf en een half uur houdt hij in elk geval één van de wapens voornamelijk in zijn hand en anders binnen zijn handbereik. Hij richt herhaaldelijk op de aanwezigen en verbiedt de aanwezigen de kamer te verlaten.
Tengevolge van de brand in het café is de inventaris van dat café verbrand . Boven het café bevinden zich appartementen en aangrenzend aan het café zijn diverse winkels gevestigd. Door het brandende interieur in de auto, is de gehele auto verbrand.
5.2 De bewijsoverwegingen van de rechtbank
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat verdachte zowel van de primair tenlastegelegde poging tot moord c.q. doodslag als van de subsidiair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling, al dan niet met voorbedachten rade, dient te worden vrijgesproken, nu naar het oordeel van de rechtbank, niet uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachtes opzet gericht was op de dood van [slachtoffer 1], dan wel op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan die [slachtoffer 1].
Evenals de officier van justitie, de verdachte en diens raadsman, acht de rechtbank feit 3, het voorhanden hebben van wapens en munitie en feit 6, brandstichting in de auto, wettig en overtuigend bewezen.
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging:
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat verdachte opzettelijk brand heeft gesticht in café De Rechter door met een aansteker een hoeveelheid door hem gesprenkelde benzine aan te steken. Daarbij is volgens de officier van justitie sprake geweest zowel van gemeen gevaar voor goederen als van te duchten levensgevaar voor personen.
De verdediging is het ten aanzien van de bewezenverklaring eens met de officier van justitie dat sprake is van brandstichting in café De Rechter en dat daardoor gemeen voor goederen is ontstaan. Van te duchten levensgevaar voor personen is volgens de raadsman niet gebleken nu uit de processtukken niet blijkt dat er ten tijde van de brand daadwerkelijk mensen verbleven in de kantoren en panden boven De Rechter. Verdachte zelf heeft verklaard weliswaar verantwoordelijk te zijn voor de brandstichting in De Rechter, maar dat hij de door hem gesprenkelde benzine niet met een aansteker heeft aangestoken, maar dat mogelijk kortsluiting ervoor heeft gezorgd dat de benzine vlam heeft gevat.
De overweging van de rechtbank:
Voor wat betreft het ontstaan van de brand heeft verdachte aanvankelijk bekend dat hij, na benzine in café De Rechter te hebben gesprenkeld, deze benzine met een aansteker heeft aangestoken . Ook tegen diverse personen, waaronder de getuigen [slachtoffers 2 en 4] heeft verdachte gezegd dat hij zijn café in brand had gestoken . Verdachtes ter zitting afgelegde verklaring geen benzine te hebben gesprenkeld in de directe nabijheid van de meterkast, zijnde de plaats waar volgens het NFI de primaire brandhaard werd gelokaliseerd, wordt weerlegd door de inhoud van het rapport van het NFI waarin ondermeer wordt geconcludeerd dat in en nabij de meterkast brandversnellende middelen werden gedetecteerd en dat die stof naar motorbenzine rook .Overigens is noch op grond van de aanwezige processtukken noch op andere wijze aannemelijk geworden dat kortsluiting de oorzaak is geweest van de brand. De rechtbank zal om die redenen de bekennende verklaring van de verdachte zoals hij die bij de politie heeft afgelegd gebruiken voor het bewijs en zijn verklaring op de terechtzitting terzijde schuiven.
Op grond van het vorenstaande concludeert de rechtbank dat verdachte de benzine met een aansteker heeft aangestoken.
Voor wat betreft het te duchten levensgevaar en het zwaar lichamelijk letsel overweegt de rechtbank dat in het proces-verbaal wordt gerelateerd dat de politie en de brandweer bewoners in de directe omgeving van de brand hebben geëvacueerd en dat een aantal winkellocaties in de directe omgeving, in verband met ondermeer de veiligheid van personen, werd ontruimd. Hieruit volgt dat er ten tijde van de brand personen aanwezig waren in de panden in de directe omgeving van café De Rechter en er aldus levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor die personen te duchten was.
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging:
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat sprake is van gijzeling van de in de tenlastegelegde genoemde personen. De officier van justitie voert daartoe aan dat de door verdachte in de desbetreffende ruimte verrichte handelingen en zijn aldaar tegenover de aanwezige personen gedane uitlatingen, in het bijzonder dat hij [slachtoffer 6] wilde doden en dat [slachtoffer 6] moest komen, het misdrijf van artikel 282a Sr. opleveren.
De verdediging betoogt dat de wederrechtelijke vrijheidsberoving van de in de tenlastelegging genoemde personen en aldus het subsidiair tenlastegelegde feit, bewezen kan worden verkaard. Van gijzeling is naar het oordeel van de verdediging geen sprake aangezien het in de tenlastelegging genoemde oogmerk dat verdachte bij de wederrechtelijke vrijheidsbeneming zou hebben gehad, ontbreekt, althans niet bewezen kan worden verklaard.
De overweging van de rechtbank:
Het primair tenlastegelegde:
Uit de bewijsmiddelen volgt niet dat verdachte de in de tenlastelegging genoemde personen van hun vrijheid heeft beroofd met het oogmerk [slachtoffer 6] en/of de overige in de tenlastelegging genoemde personen te dwingen iets te doen of niet te doen. Weliswaar heeft verdachte tegen de vijf personen in de kamer gezegd dat hij met [slachtoffer 6] wilde spreken, maar dat die wens de reden voor het vasthouden van deze personen was, blijkt niet. De verdachte heeft dit ook in de nadien gevolgde telefonische contacten met de politie-onderhandelaars niet herhaald. Nu dit voor het misdrijf gijzeling vereiste oogmerk niet bewezen kan worden verklaard, dient vrijspraak van het primair tenlastegelegde te volgen.
Het subsidiair tenlastegelegde:
De rechtbank is van oordeel dat het subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging:
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de tenlastegelegde poging tot moord op [slachtoffer 6] bewezen kan worden verklaard. De officier van justitie voert daartoe aan dat, gelet op alle gewelddadige handelingen die verdachte op die bewuste 16e juni 2009, zowel in als buiten het gemeentehuis heeft verricht, alsmede zijn vóór en op die 16e juni gedane uitlatingen over zijn voornemen tot het doden van [slachtoffer 6], kan worden geconcludeerd dat verdachte de intentie had [slachtoffer 6] te doden maar dat dit niet is gelukt enkel vanwege het feit dat hij [slachtoffer 6] niet heeft aangetroffen, zodat het bij een poging is gebleven.
De verdediging voert aan dat niet kan worden bewezen dat verdachte het opzet heeft gehad om [slachtoffer 6] te doden. Voor zover er al sprake zou zijn van belastende verklaringen, kan daar naar het oordeel van de raadsman geen waarde aan worden gehecht. In verband hiermee verwijst de raadsman, voor wat betreft de verklaring van verdachtes zoon, naar de inhoud van de omtrent die zoon opgemaakte psychologische rapportage. Ten aanzien van de verklaring van [getuige 1] merkt de raadsman op dat, voor zover die getuige al als betrouwbaar kan worden aangemerkt, uit die verklaring niet blijkt dat verdachte het voornemen had om [slachtoffer 6] te doden, nu volgens [getuige 1] door verdachte uitsluitend over de burgemeester is gesproken.
Acht de rechtbank het opzet wel bewezen dat kan volgens de raadsman niet van een poging of voorbereiding worden gesproken, aangezien het misdrijf alsdan niet zou zijn voltooid ten gevolge van omstandigheden van de wil van verdachte afhankelijk, nu verdachte zelf de beslissing heeft genomen de vrijheidsberoving vreedzaam te beëindigen.
Ook het meer subsidiair tenlastegelegde, de bedreiging van [slachtoffer 6], kan naar het oordeel van de verdediging niet bewezen worden verklaard. De raadsman merkt in dit verband op dat verdachte weliswaar tegen de slachtoffers van de vrijheidberoving heeft gezegd: “[slachtoffer 6] dood, ik dood, klaar”, maar dat die uitlating, gelet op de context waarin hij gedaan is, niet als een bedreiging kan worden aangemerkt. Bovendien is, volgens de raadsman, als het gaat om een indirecte bedreiging, voor een strafbare dreiging noodzakelijk dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging en bij hem daadwerkelijk vrees kon ontstaan. Hiervan was naar het oordeel van de raadsman geen sprake.
De overwegingen van de rechtbank:
Het primair tenlastegelegde:
De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat de primair tenlastegelegde poging tot moord en poging tot doodslag op [slachtoffer6] niet bewezen kan worden verklaard, aangezien de in dat feit omschreven handelingen en gedane uitlatingen van verdachte, geen begin van uitvoering als bedoeld in artikel 45 Sr. van moord of doodslag opleveren. Het stichten van brand op een aantal plaatsen, het betreden van het gemeentehuis te Almelo, het vragen naar [slachtoffer 6] en het op enig moment tonen van één of meer wapens aan personen aanwezig in het gemeentehuis is onvoldoende om een voltooide poging tot moord/doodslag op die [slachtoffer 6] aan te nemen. Anders gezegd: van een begin van uitvoering tot moord of doodslag met een pistool kan bezwaarlijk sprake zijn, nu verdachte op geen enkele wijze binnen schietbereik is gekomen van het beoogde slachtoffer, [slachtoffer 6]
Het subsidiair tenlastegelegde:
Subsidiair is aan verdachte tenlastegelegd dat hij voorbereidingshandelingen heeft getroffen om [slachtoffer 6] te doden en dat hij daartoe vuurwapens voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht dat feit wettig en overtuigend bewezen. Dat verdachte zelf uiteindelijk de beslissing heeft genomen de vrijheidsberoving vreedzaam te beëindigen doet daaraan niet af.
De volgende bewijsmiddelen zijn daarvoor redegevend.
Verdachte heeft bekend dat hij in de periode van 1 juni 2008 tot en met 16 juni 2008 pistolen en munitie voorhanden heeft gehad en dat hij deze had verstopt in het systeemplafond van het café De Rechter. Ook heeft hij bekend dat hij deze pistolen bij zich had toen hij op 16 juni 2008, op zoek naar [slachtoffer 6], het gemeentehuis betrad en dat hij de wapens bij zich had gedurende zijn ongeveer vijf uur durend verblijf in één van de kamers van het gemeentehuis.
De getuige [getuige 1] heeft bij de rechter-commissaris, zakelijk weergegeven, verklaard:
“Ik vroeg aan [verdachte] waar hij een pistool voor nodig had. [Verdachte] vertelde dat hij de burgemeester wilde neerschieten. Hij wees daarbij op De Waag en vertelde dat daar de burgemeester was geweest. Ik zei [verdachte] dat ik hem al meerdere malen had horen zeggen dat hij anderen dood ging maken. [Verdachte] zei toen: “Luister [getuige 1]. Ik geef ze vrijdag, zaterdag, zondag en maandag, dan wil ik een vergunning, schadevergoeding, een bos bloemen en excuses ontvangen, anders schiet ik ze allemaal neer”.
De getuige [slachtoffer 2] heeft bij de rechter-commissaris, zakelijk weergegeven, verklaard:
“[verdachte] kwam op 16 juni 2008 agressief en met een bepaald doel, namelijk [slachtoffer 6], bij ons binnen. Hij zei wat zijn missie was. Hij zei: “[slachtoffer 6] dood, ik dood, klaar”. Hij had voortdurend vuurwapens in zijn hand en had deze op ons gericht” .
De getuige [slachtoffer 5] heeft bij de rechter-commissaris, zakelijk weergegeven, verklaard:
“We wilden net met de vergadering beginnen toen [verdachte] zijn hoofd om de deur stak en informeerde naar [slachtoffer 6]. Ongeveer twee minuten later kwam hij weer binnen. Het werd duidelijk dat hij[slachtoffer 6] wilde spreken. Hij had een pistool in zijn hand. Op een gegeven moment zei hij: “Eerst [slachtoffer 6] en dan ik”, waarbij hij met zijn pistool op zijn hoofd wees “ .
De getuige [slachtoffer 3] heeft bij de rechter-commissaris, zakelijk weergegeven, verklaard:
“Er waren bij de gijzeling twee wapens aanwezig. [verdachte] maakte duidelijk dat hij de [slachtoffer 6] zocht en dat [slachtoffer 6] dood moest. Dit heeft hij meerdere keren gezegd. Hij was daarop gefixeerd” .
De getuige [slachtoffer 1] heeft bij de rechter-commissaris, zakelijk weergegeven, verklaard:
“[verdachte] heeft diverse keren gezegd dat hij niet ons moest hebben maar [slachtoffer 6]. Hij zei meerdere keren; “[slachtoffer 6] dood, ik dood, alles klaar”.
De getuige [slachtoffer 4] heeft bij de rechter-commissaris, zakelijk weergegeven, verklaard:
“Op 16 juni 2008 kwam [verdachte] de kamer van [slachtoffer 1] binnen stormen met een pistool. Hij maakte kenbaar dat hij [slachtoffer 6] wilde spreken. Hij zei ook: “[slachtoffer 6] dood, ik dood” .
De zoon van verdachte, heeft, zakelijk weergegeven, verklaard:
“Ongeveer twee weken geleden hadden wij een haringfeest georganiseerd. Voorafgaand aan dit feest heb ik mijn vader een pistool achter het systeem plafond van de zaak zien leggen. Hij vertelde dat er mensen van de gemeente bij De Waag zouden komen en dat hij die mensen wilde dood schieten” .
Verbalisant [verbalisant 1] heeft gerelateerd dat verdachte ten overstaan van de verhoorder, zakelijk weergegeven, heeft verklaard:
“Op de dag van het haringfeest zou ik wel tegen mijn zoon gezegd kunnen hebben: “Deze moet je allemaal dood maken, [slachtoffer 6],[X], zoveel mensen in Almelo”. Op de vraag van de verhoorder of verdachte iets heeft gezegd in het gemeentehuis over iemand dood maken, zegt verdachte: “Ik heb dat gezegd. Ik zei roep [slachtoffer 6] maar. Ik maak eerst [slachtoffer 6] dood en dan mijzelf”, en “Ik zeg ik heb het gedaan. Verbrand. Ze wilden niet, ik heb verbrand. Zo simpel is het. Als het niet simpel is wat moet ik dan doen anders? Geef mij maar toestemming, geef mij nog twee wapens, laat mij maar [slachtoffer 6] taktaktak neerschieten. Wat moet ik anders”.
Verbalisanten [verbalisanten 2 en 3] relateren, zakelijk weergegeven, dat [X] op 28 mei 2008 ten overstaan van hen heeft verklaard dat [X], sinds enkele weken contact heeft met [verdachte] en dat [verdachte] via hem [slachtoffer 6] zou bedreigen met de woorden dat [slachtoffer 6] zou gaan slapen
.
Verbalisant [verbalisant 4] relateert dat [X] hem op 16 juni 2008 vertelde dat de gijzeling in het gemeentehuis eigenlijk tegen hem en [slachtoffer 6] gericht was maar dat de dader waarschijnlijk een verkeerde ruimte was binnen gegaan. {X} vertelde verder dat hij enkele keren door de nieuwe Turkse eigenaar van het Turkse eethuis op De Waag te Almelo was aangesproken en dat de Turkse man schijnbaar van mening was dat [X]samen met [slachtoffer 6], verantwoordelijk was voor het feit dat de Turkse man geen vergunning van de gemeente kreeg voor zijn nieuwe eethuis. Tevens had de Turkse man gezegd dat als hij het van de Turken geleende geld niet terug kon betalen, hij door die Turken koud zou worden gemaakt. De Turkse man noemde dat slapen. De Turkse man had letterlijk tegen [X] gezegd: “Als ik slapen dan jij en [slachtoffer 6] ook slapen”. De man had daarbij met zijn wijsvinger naar de slaap van zijn hoofd gewezen .
Door de verdediging is betoogd dat aan de verklaring van [zoon verdachte], gelet op diens gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis van de geestvermogens, geen waarde kan worden gehecht. De rechtbank overweegt op dit punt dat zij, met name gelet op alle overige in de onderhavige zaak afgelegde verklaringen omtrent verdachtes uitlatingen in de richting van [slachtoffer 6], geen redenen heeft te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de door [zoon verdachte]op dit punt afgelegde verklaring.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte sub 2 primair, sub 4 primair en sub 5 primair en subsidiair is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De rechtbank is door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen, dat de verdachte het sub 1, sub 2 subsidiair, sub 3, sub 4 subsidiair en sub 6 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 16 juni 2008 in de gemeente Almelo, opzettelijk brand heeft gesticht en een ontploffing teweeg heeft gebracht in een perceel aan het Waagplein nr 2 (café De Rechter), immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk in/nabij de meterkast van dat perceel een hoeveelheid benzine gesprenkeld/gegoten en vervolgens die benzine met behulp van een aansteker in brand gestoken, ten gevolge waarvan de inventaris van dat café is verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor (de inventaris) van belendende percelen (woningen en winkels) en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor in die winkels aanwezige personen te duchten was;
2.
hij op 16 juni 2008 in de gemeente Almelo, in een kamer van het stadhuis van Almelo
opzettelijk [slachtoffers 1 t/m 5], wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, door met dat opzet in die kamer:
* een of meer pisto(o)l(en) op die [slachtoffers 1 t/m 5], gericht heeft gehouden en
* de deur van de kamer waarin die [slachtoffers 1 t/m 5] zich bevonden heeft gebarricadeerd met een tafel en stoelen;
3.
hij op 16 juni 2008 in de gemeente Almelo wapens (pistolen) van categorie III onder 1, en munitie van categorie III, voorhanden heeft gehad;
4.
hij op tijdstippen gelegen in de periode van 1 juni 2008 tot en met 16 juni 2008 in de gemeente Almelo, ter voorbereiding van het misdrijf moord op [slachtoffer 6], opzettelijk pistolen en munitie kennelijk bestemd tot het begaan van dat misdrijf, voorhanden heeft gehad;
6.
hij op 16 juni 2008 in de gemeente Almelo, opzettelijk brand heeft gesticht in een op het Stadhuisplein staande personenauto (merk: Opel Zafira, kenteken 03-ZN-FR),
immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk open vuur in aanraking gebracht met het interieur van die auto, ten gevolge waarvan brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die auto te duchten was.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte sub 1, sub 2 subsidiair, sub 3, sub 4 subsidiair en sub 6 meer of anders is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
6. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld bij de artikelen 46, 157, 282 en 289 Sr. alsmede artikel 55 WWM. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf: opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is;
feit 2 subsidiair
het misdrijf: opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden;
feit 3
het misdrijf: handelen in strijd met artikel 26 eerste lid van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd (wapens en munitie);
feit 4 subsidiair
het misdrijf: voorbereiding van moord;
feit 6
het misdrijf: opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
7. De strafbaarheid van de verdachte
Het standpunt van de verdediging:
De verdediging doet een beroep op psychische overmacht op grond waarvan verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De raadsman voert daartoe aan dat verdachte heeft gehandeld in een ongewone psychische toestand en gebukt ging onder een hem verontschuldigde extreme en acute stress-situatie, in verband waarmee de raadsman verwijst naar een door de psychiater H. de Jong omtrent verdachte opgemaakt rapport.
Het standpunt van de officier van justitie:
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat in geen enkel opzicht is voldaan aan de vereisten die een dergelijk beroep rechtvaardigen. Hij voert daartoe aan dat niet kan worden gesteld dat de keuzes die verdachte die bewuste dag heeft gemaakt onvermijdelijk waren, temeer nu de bestuursrechter in kort geding had bepaald dat verdachte voorlopig zijn onderneming kon blijven drijven. Er waren naar het oordeel van de officier van justitie geen acute externe omstandigheden die hem dwongen tot zijn handelingen en er was geen dwang van buiten. In de concrete situatie kon van hem redelijkerwijze worden verwacht dat hij weerstand bood tegen de druk van de omstandigheden. Volgens de officier van justitie is niet aannemelijk geworden dat verdachte in een gedecompenseerde of in een acute psychische toestand verkeerde, maar lijkt hij juist weloverwogen te hebben gehandeld.
Het oordeel van de rechtbank:
De grondslag voor een mogelijke straffeloosheid van verdachte wegens psychische overmacht ligt in de feitelijke omstandigheden van het concrete geval die vanwege hun uitzonderlijke of buitengewone karakter tot gevolg hebben dat naleving van een strafrechtelijke norm redelijkerwijs niet gevergd kan worden. Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank in dit geval geen sprake.
De werk- en handelwijze van de gemeente zijn in de beleving van verdachte voor hem mogelijk bijzonder onbevredigend geweest, maar het is niet aannemelijk geworden dat daardoor bij verdachte een zodanige interne drang is ontstaan dat hij op het moment van zijn gedragingen daaraan geen weerstand heeft kunnen bieden. Evenmin is naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk geworden dat, voor zover er bij verdachte op de bewuste 16e juni 2008 al sprake was van een stress-stoornis of -toestand, deze zodanig acuut en extreem is geweest dat deze de eerdergenoemde interne drang bij verdachte heeft veroorzaakt. Aanwijzingen voor grove psychiatrische stoornissen danwel van pathologisch functioneren zijn niet gevonden en ook zijn overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.
8. De op te leggen straf of maatregel
8.1 De gronden voor een straf of maatregel
De op 16 juni 2008 door verdachte gepleegde brandstichtingen en de daarop gevolgde gewelddadige acties in het gemeentehuis te Almelo, hebben grote beroering teweeg gebracht bij mensen wonende binnen en (ver) buiten de gemeentegrenzen van Almelo. Daarnaast hebben de gebeurtenissen kennelijk en begrijpelijk een onuitwisbare indruk achterlaten bij en negatieve (psychische) gevolgen gehad voor de direct betrokkenen. Zonder zich te bekommeren om de mogelijke gevolgen voor personen en goederen, heeft verdachte, naar eigen zeggen uit ongenoegen over de werk- en handelwijze van de gemeente Almelo, na een daartoe weloverwogen genomen besluit, eerst zijn restaurant en vervolgens zijn voor het gemeentehuis geparkeerde auto in brand gestoken. Vervolgens is hij, gewapend met twee geladen pistolen, het gemeentehuis binnen gegaan en heeft hij daar vijf personen gedurende meer dan vijf uur, onder bedreiging van vuurwapens, van de vrijheid beroofd gehouden, waarbij op de achtergrond verdachtes werkelijke bedoeling, te weten het doden van [slachtoffer 6], steeds doorklonk. Verdachtes agressieve gedragingen in het gemeentehuis hebben, blijkens de zich in het strafdossier bevindende en ter terechtzitting voorgelezen gezamenlijke slachtofferverklaring en de tegenover de verhorende instanties door de slachtoffers afgelegde verklaringen, diepe indruk gemaakt op de betrokkenen. Zij werden geconfronteerd met een op het oog onberekenbare persoon die hen voortdurend onder bedreiging van één of meer vuurwapens verbood de kamer te verlaten en hen te verstaan had gegeven kort daarvoor zijn eigen café en auto in brand te hebben gestoken en die aldus niets meer te verliezen leek te hebben. Onder die omstandigheden zijn de slachtoffers uren lang blootgesteld aan gevoelens van angst en onveiligheid. Niet alleen de slachtoffers maar ook hun familieleden en kennissen hebben die bewuste middag angstige uren moeten doorstaan en in onzekerheid verkeerd over een goede afloop. De ervaring leert dat de slachtoffers van hetgeen hen is overkomen naar alle waarschijnlijkheid nog geruime tijd psychische schade zullen ondervinden in de vorm van gevoelens van onzekerheid en onveiligheid.
Verdachte zegt weliswaar dat hij spijt heeft van zijn gedragingen op die bewuste 16e juni 2008 en dat hij is begaan met hetgeen de slachtoffers in het gemeentehuis hebben moeten doorstaan, maar plaatst zichzelf, door de verantwoordelijkheid voor en alle schuld aan de gebeurtenissen bij de gemeente neer te leggen, ten onrechte in een slachtofferrol. Voor zover verdachte het optreden van de gemeente als onredelijk en onrechtmatig heeft ervaren en daartegen op had willen treden, had hij daarvoor, net als iedere andere burger in Nederland, de daarvoor geëigende weg dienen te bewandelen. Het gevoel onrechtvaardig behandeld te worden, zelfs als daar al goede gronden voor aanwezig zouden zijn, is geen vrijbrief voor eigenrichting. Met name personen die in een publieke functie werkzaam zijn en geacht moeten worden de publieke zaak te dienen, moeten die werkzaamheden in alle vrijheid uit kunnen uitoefenen en verschoond blijven van intimidatie en onrechtmatige beïnvloeding van besluitvormingsprocessen. Verdachte heeft daarop op ernstige wijze inbreuk gemaakt. Behalve met bovengenoemde overwegingen heeft de rechtbank daarbij tevens gelet op de wettelijke strafmaxima die gelden voor de bewezenverklaarde feiten en met de straffen die voor soortgelijke feiten in Nederland plegen te worden opgelegd. Dat de rechtbank een aanzienlijk lagere straf oplegt dan door de officier van justitie gevorderd laat zich met name verklaren doordat de rechtbank ten aanzien van de feiten sub 2 en sub 4 tot bewezenverklaring komt van het subsidiair tenlastegelegde waarvoor lagere strafmaxima gelden én doordat de rechtbank, anders dan de officier van justitie, van oordeel is dat ook meegewogen moet worden dat de gedragingen van verdachte voor hemzelf en zijn gezin rampzalige gevolgen hebben in financieel, sociaal en maatschappelijk opzicht.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur dient te worden opgelegd.
De rechtbank is van oordeel dat de onder verdachte inbeslaggenomen voorwerpen te weten een lege patroonhouder, een wapen, Bernadelli practical, kal 9 mm en een wapen CZ 75B; AS689 (kast en slede) en 5740S (loop), vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer aangezien met betrekking tot deze voorwerpen het sub 2 subsidiair, sub 3 en sub 4 subsidiair tenlastegelegde is begaan en deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan is strijd is met de wet.
Met betrekking tot het onder [verdachtes echtgenote] inbeslaggenomen geldbedrag van € 10.000,-- overweegt de rechtbank dat dit aan die [verdachtes echtgenote] dient te worden teruggegeven.
9. De schade van benadeelden
9.1 De vorderingen van de benadeelde partijen
[Slachtoffers 1 t/m 5], van wie de adressen bekend zijn bij de politie, en voor wie mr. R. Oude Breuil, advocaat te Enschede, als gemachtigde optreedt, hebben zich terzake het onder 2 tenlastegelegde feit, voorafgaand aan het onderzoek op de zitting, op de wettelijk voorgeschreven wijze als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. Zij vorderen ieder voor zich veroordeling van de verdachte tot betaling van € 1.250,-- als voorschot op de door geleden immateriële schade.
De rechtbank begrijpt dit als een vordering tot schadevergoeding van een deel van de geleden schade, met het voorbehoud dat het resterende deel kan worden gevorderd bij de burgerlijke rechter.
[Benadeelde 1], voor wie [benadeelde 2], als gemachtigde optreedt, heeft zich terzake het onder 6 tenlastegelegde feit, voorafgaand aan het onderzoek op de zitting, op de wettelijk voorgeschreven wijze als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces en vordert veroordeling van de verdachte tot betaling van € 1.250,-- terzake eigen risico van de schade.
[Benadeelde 3] voor wie [benadeelde 4], als gemachtigde optreedt, heeft zich terzake het onder 1 tenlastegelegde feit, voorafgaand aan het onderzoek op de zitting, op de wettelijk voorgeschreven wijze als benadeelde gevoegd in dit strafproces en vordert veroordeling van de verdachte tot betaling van € 6.907,-- in verband met twee verbrande kansspeelautomaten.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle vorderingen voor toewijzing vatbaar zijn.
De raadsman van verdachte heeft zich met betrekking voormelde vorderingen gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank zijn voornoemde benadeelde partijen ieder in hun vordering ontvankelijk en zijn die vorderingen alle geheel gegrond. Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door de op de vorderingen betrekking hebbende bewezenverklaarde feiten rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de slachtoffers. De opgevoerde schadeposten zijn in alle gevallen voldoende onderbouwd en voldoende aannemelijk geworden. De vorderingen zullen daarom in het geheel worden toegewezen.
9.2 De schadevergoedingsmaatregel
Uit het voorgaande volgt dat de verdachte tegenover de benadeelde partijen naar burgerlijke recht aansprakelijk is voor de schade die door de feiten is toegebracht. De rechtbank acht het van belang dat er aanvullende waarborgen komen dat verdachte de toegewezen vorderingen van de benadeelde partijen ook daadwerkelijk voldoet. De rechtbank zal daarom ook telkens de maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen.
11. De toegepaste wettelijke voorschriften
De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 10, 27, 36b, 36c, 57 en 91 Sr.
vrijspraak/bewezenverklaring
- verklaart niet bewezen dat verdachte het sub 2 primair, sub 4 primair en sub 5 primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart bewezen, dat verdachte het sub 1, sub 2 subsidiair, sub 3, sub 4 subsidiair en sub 6 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte sub 1, sub 2 subsidiair, sub 3, sub 4 subsidiair en sub 6 meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1
het misdrijf: opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is;
feit 2 subsidiair
het misdrijf: opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden;
feit 3
het misdrijf: handelen in strijd met artikel 26 eerste lid van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd (wapens en munitie);
feit 4 subsidiair
het misdrijf: voorbereiding van moord;
feit 6
het misdrijf: opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder sub 1, sub 2 subsidiair, sub 3, sub 4 subsidiair en sub 6 bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van negen jaren;
- bepaalt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Schadevergoeding
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partijen [slachtoffers 1 t/m 5] en [benadeelde 1], telkens van een bedrag van € 1.250- en aan de benadeelde partij [benadeelde 3]. van een bedrag van € 6.907,-;
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de maatregelen op dat veroordeelde verplicht is ter zake van de bewezen verklaarde feiten waarop de vorderingen betrekking hebben tot betaling aan de Staat der Nederlanden van 6 x € 1.250,-- en 1 x € 6.907,-- ten behoeve van voornoemde benadeelde partijen, met bevel, voor het geval dat volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat vervangende hechtenis voor de tijd van respectievelijk 6 x 15 dagen en 1 x 69 dagen zal worden toegepast;
- bepaalt dat als veroordeelde heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoelde bedragen daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partijen die bedragen te betalen, komt te vervallen, en andersom, als veroordeelde aan de benadeelde partijen de verschuldigde bedragen heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van die bedragen komt te vervallen.
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer de onder verdachte in beslaggenomen goederen te weten een lege patroonhouder, een wapen, Bernadelli practical, kal 9 mm en een wapen CZ 75B; AS689 (kast en slede) en 5740S (loop);
- gelast de teruggave van een bedrag van € 10.000,-- aan [verdachtes echtgenote].
Dit vonnis is gewezen door mr. G.J. Stoové, voorzitter, mr. M. Melaard en mr. S.M.M. Bordenga, rechters, in tegenwoordigheid van P.G.M. Klaassen, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 28 oktober 2009.