ECLI:NL:RBALM:2009:BK0004

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
7 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
105550 / KG ZA 09-303
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inbreuk op persoonlijke levenssfeer door publicatie op internet: Vrijheid van meningsuiting versus recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer

In deze zaak heeft eiser, [Eiser], een kort geding aangespannen tegen gedaagde, [Gedaagde], wegens inbreuk op zijn persoonlijke levenssfeer door publicaties op internet. De zaak werd behandeld op 1 oktober 2009, waarbij beide partijen aanwezig waren. Eiser vorderde onder andere dat gedaagde de onrechtmatige publicaties zou verwijderen en een voorschot op immateriële schadevergoeding zou betalen. Eiser stelde dat gedaagde hem als wanbetaler had afgeschilderd en onjuiste beschuldigingen had geuit, wat zijn reputatie ernstig had aangetast en hem schade had berokkend in zijn zakelijke en persoonlijke leven.

Gedaagde verdedigde zich door te stellen dat zijn uitlatingen feitelijk juist waren en dat hij zich in het kader van de vrijheid van meningsuiting had geuit. Hij betwistte dat er sprake was van onrechtmatigheid en voerde aan dat hij geen intentie had om eiser schade toe te brengen. De voorzieningenrechter oordeelde dat er een afweging moest worden gemaakt tussen het recht van eiser op bescherming van zijn persoonlijke levenssfeer en het recht van gedaagde op vrije meningsuiting.

De voorzieningenrechter concludeerde dat de publicaties van gedaagde inbreuk maakten op de persoonlijke levenssfeer van eiser, met name de beschuldigingen van oplichting en wanbetaling. De rechter oordeelde dat de vrijheid van meningsuiting van gedaagde niet opwoog tegen de schade die eiser leed door de onrechtmatige uitlatingen. Gedaagde werd veroordeeld om de onrechtmatige publicaties te verwijderen en een dwangsom te betalen bij niet-naleving. De vordering van eiser tot schadevergoeding werd afgewezen, omdat hij geen bewijs had geleverd van de geleden immateriële schade. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Sector civiel recht
zaaknummer: 105550 / KG ZA 09-303
datum vonnis: 7 oktober 2009 (ps)
Vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Almelo, rechtdoende in kort geding, in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
verder te noemen [Eiser]
advocaat: mr. E. Fransen te ‘s-Gravenhage,
tegen
[Gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
verder te noemen [Gedaagde],
in persoon.
Het procesverloop
[Eiser] heeft gevorderd als vermeld in de dagvaarding.
De zaak is behandeld ter terechtzitting van 1 oktober 2009. Ter zitting zijn verschenen: [Eiser] vergezeld van mr. Fransen en [Gedaagde] in persoon. De standpunten zijn toegelicht.
Het vonnis is bepaald op vandaag.
De beoordeling van het geschil en de motivering van de beslissing
1. In deze zaak staat het navolgende vast.
2.1 [Gedaagde] heeft op of omstreeks 15 september 2005 een bedrag van € 3.000,-- aan [Eiser] geleend. [Eiser] heeft het geleende bedrag nog niet aan [Gedaagde] terugbetaald.
2.2 [Gedaagde] heeft op diens internetsite [website] over [Eiser] een tekst gepubliceerd, welke tekst als volgt luidt:
‘[Eiser] belde mij in september 2005 op met het verhaal dat de Belastingdienst bij hem op de stoep stond om beslag te leggen. Hij had geld nodig en vroeg mij of ik hem voor 3 maanden 6000 Euro kon lenen. Aan de hand van de stukken die hij opstuurde, kwam ik tot de conclusie dat hij aan de helft ook wel genoeg had. Deze heb ik hem geleend onder de voorwaarde dat hij het binnen 3 maanden terug zou betalen. Ik was druk en had verder geen tijd e.e.a. te beoordelen. (alinea 1)
Na 3 maanden was vogel [Eiser] gevlogen, zonder achterlating van enige adresgegevens. Niet zo fraai! De gemeente Enschede mocht i.v.m. de Wet op de Persoonsregistratie zijn nieuwe adresgegevens niet afgeven. Mijn advocaat heeft nog tevergeefs geprobeerd deze gegevens te achterhalen. [Eiser] was alleen nog sporarisch via SMS te bereiken. Bij die gelegenheden beloofde hij telkens het geld terug te betalen of “hij werkte eraan”. (alinea 2)
In Juni 2006 heb ik bij de politie in mijn woonplaats aangifte van oplichting gedaan. De politie kon hem echter aanvankelijk niet traceren. Ook heb ik de gegevens gepubliceerd op www.oplichting.nl. Daarop kreeg ik reacties van met name jonge meisjes die zich emotioneel en financieel bedrogen voelden door [Eiser]. Ook kwam ik er hierdoor achter dat [Eiser] in Den Haag vertoefde. Ik ben toen naar Den Haag gereden en kwam erachter waar hij werkte. Hij was daar net op staande voet ontslagen. De reden is mij bekend (niet zo fraai). (alinea 3)
Op mijn aangeven, heeft de politie in Den Haag hem aangehouden en verhoord maar kwam tot de conclusie dat er sprake was van een civiele zaak. (alinea 4)
Ik kan me voorstellen dat sommigen zeggen: “eigen schuld: had je maar niet zo stom moeten zijn”. Ik ga echter nog altijd uit van de “golden rule”: Als ik in nood zou zitten, zou ik hulp heel erg op prijs stellen. Ik heb besloten dat ik mensen wil blijven vertrouwen. (alinea 5)
Met deze vermelding beoog ik de lezer te behoeden voor teleurstellingen in de financiële en emotionele sfeer als gevolg van enige relatie met [Eiser].”(alinea 6)
2.3 Op de website http://oplichting.misdrijven.klup.nl heeft [Gedaagde] eveneens een stuk gepubliceerd over [Eiser], welke publicatie sinds 2007 is verwijderd.
De vordering van [Eiser] en de onderbouwing daarvan
3.1 [Eiser] heeft gevorderd gedaagde te veroordelen c.q. te bevelen binnen 3 dagen na betekening van het vonnis:
- de publicaties op het internet, althans de onderdelen daarvan die als onrechtmatig worden beoordeeld door de voorzieningenrechter, van het internet te (laten) verwijderen en voorts verwijderd te houden en wel zodanig, dat deze publicaties na verwijdering ook niet meer in enige archieffunctie op het internet opgeslagen zullen zijn c.q. zullen (kunnen) worden, e.e.a. onder verbeurte van een dwangsom van € 1.500,-- voor elke dag dat gedaagde in gebreke blijft aan voornoemde veroordeling c.q. voornoemd bevel te voldoen, met een maximum van € 150.000,--;
- aan [Eiser] ten titel van voorschot op immateriële schadevergoeding tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 20.000,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarden tot aan de dag van algehele voldoening, met veroordeling van gedaagde in de kosten van het geding.
3.2 [Gedaagde] heeft daartoe gesteld dat de gepubliceerde uitlatingen een ernstige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [Eiser] vormen en dat de eer en goede naam van [Eiser] op deze wijze ernstig wordt aangetast. Derhalve zijn de publicaties onrechtmatig.
3.3 Volgens [Eiser] heeft [Gedaagde] op de volgende wijzen inbreuk op de persoonlijke levenssfeer gemaakt en zijn eer en goede naam aangetast:
- door [Eiser] af te schilderen als wanbetaler bij de fiscus. Hiermee wordt geen redelijk (publiek) doel gediend. [Eiser] wordt hierdoor belemmerd enig financieel krediet te verkrijgen;
- door het gebruik van het woord oplichting te continueren, terwijl de politie reeds heeft geconcludeerd dat er hoogstens grond was voor een civiele zaak;
- door te stellen dat [Eiser] jonge meisjes emotioneel en financieel bedriegt. Deze opmerking berust niet op de waarheid, is zeer grievend en schadelijk en wekt de indruk dat [Eiser] misbruik van jonge meisjes heeft gemaakt (loverboy, pedofilie);
- door in het openbaar te stellen dat [Eiser] op staande voet is ontslagen –hetgeen [Eiser] betwist- en te insinueren dat dit samenhangt met laakbaar handelen van [Eiser].
Als gevolg van de publicaties heeft [Eiser] ernstige schade geleden, zowel zakelijk als privé. [Eiser] stelt bij meerdere sollicitaties geconfronteerd te zijn met de inhoud van deze publicaties en daardoor zelfs nieuwe banen te zijn misgelopen. De inhoud van de publicaties is zelfs door een werkgever van [Eiser] aangevoerd als ontslaggrond. Tevens heeft [Eiser] gesteld aan deze gebeurtenissen angststoornissen en paranoia over te hebben gehouden, waarvoor hij onder behandeling staat.
Het verweer van [Gedaagde]
4.1 Ten aanzien van de publicatie op http://oplichting.misdrijven.klup.nl/ heeft [Gedaagde] verklaard dat deze begin 2006 is geplaatst, toen de feiten correct waren, en in 2007, naar aanleiding van de beslissing van justitie dat het een civiele zaak was, van de website is verwijderd. Deze publicatie is niet meer te bereiken via gewone zoekmachines, zoals Google.
4.2 [Gedaagde] heeft verder verklaard dat hij het recht heeft zich in het kader van vrije meningsuiting te uiten op zijn website. De publicatie op [website] is in het algemeen belang en feitelijk juist, zodat volgens [Gedaagde] geen sprake is van onrechtmatigheid. Hij heeft daartoe gesteld dat:
- hij [Eiser] niet als wanbetaler van de fiscus heeft afgeschilderd, maar enkel de voorwendselen weer geeft die [Eiser] hem heeft genoemd bij het verzoek om een lening.
- de melding dat ‘met name jonge meisjes die zich emotioneel en financieel bedrogen voelden door [Eiser]’ feitelijk juist is. [Gedaagde] is echter gezien de mogelijke verwijzing naar pedofilie e.d. bereid de opmerking ten aanzien van de jonge meisjes aan te passen.
- hij van de eigenaar van het betreffende bedrijf, heeft vernomen dat hij [Eiser] op staande voet had ontslagen wegens het ontvreemden van geld. Hoewel [Gedaagde] van mening is dat dit feitelijk juist is en hij dit mag zeggen, heeft hij ter zitting verklaard deze passage wel aan te willen passen.
4.3 Verder heeft [Gedaagde] verklaard dat wanneer zou worden vastgesteld dat hij onrechtmatig handelt, dat niet aan hem kan worden toegerekend, nu hij geen intentie heeft om [Eiser] doelbewust schade toe te brengen doch enkel anderen wil behoeden voor teleurstellingen.
4.4 Tot slot heeft [Gedaagde] gesteld dat niet is gebleken dat er sprake is van materiële of immateriële schade aan de zijde van [Eiser].
Overwegingen van de voorzieningenrechter
5.1 [Eiser] heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter spoedeisend belang bij zijn vorderingen, nu één van de betreffende publicaties nog steeds via reguliere zoeksites, bijvoorbeeld Google, te vinden is. De inbreuk duurt derhalve nog voort. De voorzieningenrechter zal overgaan tot de materiële beoordeling.
5.2 In de onderhavige zaak is de volgende rechtsvraag aan de orde: vormen voornoemde publicaties een onrechtmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [Eiser] en/of vormen zij een onrechtmatige aantasting van de eer en goede naam van [Eiser]?
5.3 Ten aanzien van de publicatie op de website http://oplichting.misdrijven.klup.nl/ is de voorzieningenrechter van oordeel dat voor zover er al op enig moment van onrechtmatigheid sprake is geweest –hetgeen niet aannemelijk is geworden- daar thans geen sprake meer van is, nu deze publicatie reeds sinds 2007 –hetgeen niet door [Eiser] is betwist- is verwijderd van de betreffende website.
5.4 Resteert de beoordeling van de (on)rechtmatigheid van de publicatie op [website]. Bij deze beoordeling dient een afweging plaats te vinden tussen twee gelijkwaardige belangen: enerzijds het recht van [Eiser] op bescherming van zijn persoonlijke levenssfeer en anderzijds het recht van [Gedaagde] op vrije meningsuiting. Welke van deze belangen prevaleert, dient te worden beoordeeld aan de omstandigheden van het geval. Een van de belangrijke afwegingen daarbij is of en in welke mate de publicatie op de waarheid berust.
5.5 [Eiser] heeft ter zitting erkend dat hij een bedrag van [Gedaagde] heeft geleend, welk bedrag hij tot op heden nog niet heeft terugbetaald. [Gedaagde] heeft in alinea 1 en 2 van de publicatie weergegeven hoe hij de gebeurtenissen rondom het verstrekken van de lening en het niet terugbetalen van het geleende geld door [Eiser] heeft ervaren. Deze weergave stemt overeen met de werkelijke gebeurtenissen en is niet in onnodig grievende vorm opgesteld, zodat naar het oordeel van de voorzieningenrechter het recht van [Gedaagde] op vrijheid van meningsuiting dient te prevaleren boven het recht van [Eiser] op bescherming van zijn persoonlijke levenssfeer.
In de tweede alinea heeft [Gedaagde] geschreven dat ‘na 3 maanden [ ] vogel [Eiser] (was) gevlogen, zonder achterlating van enige adresgegevens’. [Eiser] heeft erkend dat hij enkele maanden na het ondertekenen van de schuldbekentenis en akte van geldlening uit Enschede weg is gegaan, doch heeft betwist dat hij geen adresgegevens voor [Gedaagde] heeft achtergelaten. De voorzieningenrechter kan thans niet beoordelen of [Eiser] [Gedaagde] tijdig van zijn verhuizing en het toekomstige adres op de hoogte heeft gesteld. Voor de beoordeling van het onderhavige geschil is dit ook niet relevant, nu deze opmerking naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen ernstige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer of aantasting van de eer of goede naam met zich meebrengt.
5.6 Naast de passage waarin staat dat [Gedaagde] aangifte heeft gedaan van oplichting bij de politie, welke passage niet onrechtmatig is, heeft [Eiser] in de derde alinea van de publicatie geschreven dat hij reacties ontving van ‘met name jonge meisjes die zich emotioneel en financieel bedrogen voelden door [Eiser]’. Of [Gedaagde] inderdaad van jonge meisjes dergelijke berichten heeft ontvangen, kan de voorzieningenrechter thans niet vaststellen. Doch ook wanneer zou vaststaan dat [Gedaagde] daadwerkelijk dergelijke berichten zou hebben ontvangen, zou naar het oordeel van de voorzieningenrechter deze passage onrechtmatig zijn. De wijze waarop deze passage is geformuleerd kan bij derden de indruk wekken dat [Eiser] misbruik maakt van jonge meisjes c.q. kinderen, hetgeen een ernstige inbreuk op persoonlijke levenssfeer en een ernstige aantasting van de eer en goede naam van [Eiser] tot gevolg heeft. Anderzijds is de toegevoegde waarde van deze passage in het kader van derden behoeden voor financiële teleurstellingen gering. De voorzieningenrechter is derhalve van oordeel dat deze passage onrechtmatig is en dient te worden verwijderd door [Gedaagde].
5.7 Tevens staat in de derde alinea dat [Eiser] op staande voet is ontslagen, met de toevoeging dat hij om een niet zo fraaie reden zou zijn ontslagen. [Eiser] heeft betwist dat hij bij de betreffende werkgever op staande voet is ontslagen en al helemaal dat zijn ontslag aldaar laakbaar zou zijn geweest. Deze passage kan voor [Eiser] nadelen opleveren, terwijl niet vaststaat dat deze juist is en deze passage ook niet of nauwelijks bijdraagt aan het doel van [Gedaagde] om derden te behoeden voor financiële teleurstellingen. De conclusie is dat het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van [Eiser] in deze zwaarder weegt dan het recht op vrijheid van meningsuiting van [Gedaagde]. De voorzieningenrechter is derhalve van oordeel dat deze passage onrechtmatig is en dient te worden verwijderd door [Gedaagde].
5.8 Naar het oordeel van de voorzieningenrechter veroorzaken de laatste drie alinea’s van de publicatie (alinea 4 tot en met 6) geen inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [Eiser] die een beperking van het recht op vrijheid van meningsuiting van [Gedaagde] zouden rechtvaardigen. Deze alinea’s betreffen immers enkel een feitelijke weergave van de procedure bij de politie en de wijze waarop [Gedaagde] de gebeurtenissen zelf heeft ervaren en hoe hij in de toekomst in dergelijke situaties zal handelen.
5.9 Ten aanzien van de publicatie op http://oplichting.misdrijven.klup.nl en de publicatie op [website] heeft [Eiser] gesteld dat deze ook na verwijderen via archiefwebsites zoals http://web.archive.org te bereiken zijn. [Eiser] heeft derhalve gevorderd [Gedaagde] te veroordelen om de onrechtmatige publicatie verwijderd te houden en wel zodanig, dat deze publicaties na verwijdering ook niet meer in enige archieffunctie op het internet opgeslagen zullen zijn c.q. zullen (kunnen) worden.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat deze vordering van [Eiser] onvoldoende is voorzien van instructies en te weinig is gespecificeerd, zodat deze niet kan worden toegewezen.
5.10 [Eiser] heeft gesteld dat hij immateriële schade heeft geleden en heeft als voorschot op de immateriële schadevergoeding een bedrag van € 20.000,-- gevorderd. [Eiser] heeft gesteld aan angststoornissen en paranoia te lijden ten gevolge van de publicatie en daarvoor onder behandeling te staan. De voorzieningenrechter is van oordeel dat [Eiser] op geen enkele wijze heeft aangetoond en onderbouwd dat hij enige immateriële schade heeft geleden. De voorzieningenrechter zal het gevorderde voorschot derhalve afwijzen.
5.11 De voorzieningenrechter zal de dwangsom matigen met dien verstande dat per dag dat [Gedaagde] in gebreke blijft aan één of meerdere van de veroordelingen onder rechtsoverweging 5.5 en 5.6 te voldoen een dwangsom ter grootte van € 500,-- wordt verbeurd met een maximum van € 10.000,-- aan te verbeuren dwangsommen.
5.12 De voorzieningenrechter ziet aanleiding om de proceskosten tussen partijen te compenseren.
De beslissing
De voorzieningenrechter:
I. Veroordeelt [Gedaagde] om binnen 3 dagen na betekening van dit vonnis alinea 3 van de publicatie op [website], zoals onder 5.5 en 5.6 overwogen, van het internet te (laten) verwijderen en verwijderd te houden, op straffe van een dwangsom van € 500,-- voor elke dag dat [Gedaagde] in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen, met een maximum van
€ 10.000,--.
II. Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad
III. Compenseert de kosten van deze procedure in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.
IV. Wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. U. van Houten, voorzieningenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 oktober 2009, in tegenwoordigheid van de griffier.