ECLI:NL:RBALM:2009:BJ7020

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
2 september 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08 / 1039 BESLU AQ1 A
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete wegens overschrijding gebruiksnorm dierlijke meststoffen onder de Meststoffenwet

In deze zaak heeft de Rechtbank Almelo geoordeeld over de opgelegde bestuurlijke boete aan de maatschap X wegens overschrijding van de gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen, zoals vastgelegd in de Meststoffenwet. De maatschap X, gevestigd te Y, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, dat op 22 augustus 2008 een boete van € 2.000,- had opgelegd vanwege een overschrijding van de gebruiksnorm met 2.032 kg stikstof in het jaar 2006. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 17 augustus 2009, waarbij eiseres niet aanwezig was, maar verweerder vertegenwoordigd was door mr. L.C. Commandeur en mr. F.S. Feenstra – Cooke.

De kern van het geschil was of de maatschap X terecht de boete had gekregen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatschap in 2006 feitelijk gebruik had van percelen maïsland die niet tot haar bedrijf behoorden, en dat zij niet voldeed aan de voorwaarden voor derogatie, die vereisen dat minimaal 70% van de in gebruik zijnde gronden uit grasland bestaat. De rechtbank heeft overwogen dat de maatschap X niet kon aantonen dat zij aan de derogatievoorwaarden voldeed, en dat de opgelegde boete terecht was gehandhaafd.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de maatschap X de gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen had overschreden en dat de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit de boete op juiste wijze had opgelegd. De rechtbank heeft het beroep van de maatschap X ongegrond verklaard, waarmee de beslissing van de Minister in stand bleef. Tegen deze uitspraak staat binnen zes weken hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te Den Haag.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Sector bestuursrecht
Registratienummer: 08 / 1039 BESLU AQ1 A
uitspraak van de meervoudige kamer
in het geschil tussen:
Maatschap X
gevestigd te Y, eiseres,
en
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder.
1. Bestreden besluit
Besluit van verweerder d.d. 22 augustus 2008.
2. Procesverloop
Bij brief van 27 maart 2008 heeft verweerder eiseres laten weten dat uit controles door de Algemene Inspectiedienst (hierna: AID) is gebleken dat er bij eiseres in 2006 sprake was van een overschrijding van de gebruiksnorm dierlijke meststoffen, als bedoeld in artikel 8, onder a, juncto artikel 9, eerste lid, van de Meststoffenwet, hetgeen op grond van artikel 7 van de Meststoffenwet een overtreding oplevert. Verweerder heeft daarbij vermeld voornemens te zijn om eiseres hiervoor een bestuurlijke boete op te leggen, die gezien de omvang van de overtreding, is gesteld op € 2.000,-.
Bij schrijven van 8 april 2007 heeft eiseres haar zienswijze aan verweerder doen toekomen.
Bij besluit van 22 mei 2008 heeft verweerder eiseres voor de in 2006 geconstateerde overschrijding van de gebruiksnorm dierlijke meststoffen met 2.096 kg stikstof een bestuurlijke boete opgelegd van € 2.000,-.
Bij brief van 18 juni 2008 heeft eiseres tegen dat besluit bezwaar gemaakt bij verweerder.
Op 12 augustus 2008 heeft eiseres verweerder nog een aantal nadere stukken doen toekomen.
Eiseres heeft haar bezwaar op 5 augustus 2008 tijdens een telefonische hoorzitting toegelicht.
Bij besluit van 22 augustus 2008 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard en, rekening houdend met gewijzigde normen voor gasvormige verliezen, de overschrijding van de gebruiksnorm vastgesteld op 2.032 kg stikstof en de bestuurlijke boete van € 2.000,- gehandhaafd.
Bij beroepschrift van 3 oktober 2008, nader aangevuld bij brief van 31 oktober 2008, heeft eiseres beroep ingesteld tegen het besluit op bezwaar.
Bij schrijven van 15 januari 2009 heeft verweerder de rechtbank de aan het besluit ten grondslag liggende stukken en een verweerschrift doen toekomen.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 17 augustus 2009, waar eiseres niet is verschenen, terwijl verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door
mr. L.C. Commandeur en mr. F.S. Feenstra – Cooke.
3. Overwegingen
Kern van het geschil
De vraag die partijen verdeeld houdt is of verweerder terecht aan eiseres in verband met overschrijding van de gebruiksnorm dierlijke meststoffen als bedoeld in artikel 8 onder a, juncto artikel 9, eerste lid, van de Meststoffenwet, wegens overtreding van artikel 7 van de Meststoffenwet, de opgelegde boete heeft gehandhaafd. Daarbij is met name van belang of eiseres heeft voldaan aan alle voorwaarden om een verhoogde gebruiksnorm, als bedoeld in artikel 9, tweede lid, van de Meststoffenwet, in het kader van derogatie, te mogen toepassen. Bepalend daarbij is of van de percelen van B en van A moet worden gezegd dat deze feitelijk door eiseres werden beheerd en gebruikt.
De beroepsgronden
Eiseres voert kort samengevat aan dat haar bedrijf wel degelijk aan de derogatievoorwaarden voor het jaar 2006 heeft voldaan. Daartoe stelt eiseres dat zij de percelen van B en A niet in beheer heeft en feitelijk ook niet in gebruik heeft, om welke reden zij die gronden niet kon opgeven voor de gecombineerde opgave. Eiseres stelt dat voldaan wordt aan de eis dat 70% van haar gronden uit grasland bestaat.
Verder wijst eiseres er op dat zij, nu deze gronden niet tot haar bedrijf behoren, een juiste opgave van de oppervlakte heeft gedaan. Er is ook geen sprake van gebruik van grond zonder grondonderzoek en analyseverslag omdat de gronden niet tot haar bedrijf behoren.
Tenslotte stelt eiseres dat zij evenmin voor het vervoeren van mest naar deze niet tot haar bedrijf behorende gronden vervoersbewijzen dierlijke meststoffen hoefde op te maken. Dat op de, door loonbedrijf Z opgemaakte, vervoersbewijzen niet de juiste afnemer is vermeld ligt volgens eiseres buiten haar invloedsfeer.
Overwegingen van de rechtbank
Sinds de wijziging van de Meststoffenwet op 1 januari 2006 geldt een stelsel van gebruiksnormen. Daarbij is onder meer in artikel 9, eerste lid, van de Meststoffenwet bepaald dat voor dierlijke mest een gebruiksnorm van 170 kilogram stikstof per hectare per jaar geldt. In artikel 9, tweede lid, van de Meststoffenwet is verder bepaald dat onder bepaalde, bij ministeriële regeling vast te stellen, voorwaarden kan worden geopteerd voor een ruimere norm van 250 kilogram stikstof uit dierlijke mest van graasdieren per hectare. Daarvoor moet evenwel worden voldaan aan de voorwaarden zoals opgenomen in artikel 9, tweede lid, van de Meststoffenwet, artikel 32 en 34 van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet (hierna: het Besluit) en artikel 25, 26, 27 en 125 van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet (hierna: de Regeling).
In casu is in geschil of eiseres in het jaar 2006 voldeed aan de in artikel 25, derde lid, van de Regeling genoemde voorwaarde dat gedurende de periode van 15 mei tot en met 15 september ten minste zeventig procent van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond onafgebroken beteeld is met gras dat is bestemd om te worden gebruikt als ruwvoer.
Verweerder stelt dat eiseres ook percelen maïsland van B en A in beheer heeft en dat eiseres feitelijk gebruikt en heeft verzuimd om deze gronden op te geven. Niet in geschil is dat, indien die gronden wel worden meegerekend, de eerder genoemde 70% norm niet wordt gehaald.
Terzake van het door verweerder gestelde gebruik van de gronden van B en A voert verweerder aan dat eiseres feitelijk (bijna) alle verrichtingen aangaande de grond deed. Eiseres regelde de mestaanvoer en bepaalde hoeveel mest er op de percelen mocht. Voorts zorgde zij er voor dat de percelen werden omgeploegd, maïsklaar werden gemaakt, met maïs werden ingezaaid en na verloop van tijd werden geoogst. Eiseres bepaalde daarbij wanneer de loonwerker de werkzaamheden op de percelen diende uit te voeren. Ook werden de rekeningen van het loonbedrijf door eiseres betaald en in haar administratie gearchiveerd. Eiseres had dus zeggenschap over de gronden en had die percelen volgens verweerder voor eigen rekening en risico in gebruik. Verloren gaan van de maïs kwam ook voor eigen risico van eiseres en de familie van de leden van de maatschap. Verweerder stelt dat een en ander wordt ondersteund door de vervoersbewijzen dierlijke meststoffen en door verklaringen van …, …, …, … en ….
Eiseres stelt zich op het standpunt de betreffende percelen niet in beheer te hebben en niet feitelijk in gebruik te hebben. Daartoe overlegt eiseres twee, met de grondeigenaren gesloten overeenkomsten voor mest - en maïsconstructie, bemestingsonderzoeken en nota’s en dag - en urenstaten van het loonbedrijf Z.
De rechtbank stelt allereerst vast dat uit de door verweerder overgelegde verklaringen van de direct betrokkenen blijkt dat eiseres in 2006 het feitelijk gebruik had over 1 hectare maïsland, in eigendom van A, en over 2,8 hectare maïsland, in eigendom van Blokhorst. In dat verband wijst de rechtbank er op dat … heeft verklaard dat haar broer sinds het overlijden van haar man het perceel in gebruik had, onderhield, alles voor de maïs regelde, de rekeningen ontving en dat achteraf in het najaar alles werd verrekend, hetgeen mondeling ging en niet op papier werd gezet.
Daarnaast heeft B verklaard dat het maïsland voorheen in gebruik was bij X. Weliswaar geeft hij tevens aan dat het maïsland sedert 2006 weer in eigen gebruik is in verband met de 70-30 regeling, maar nu eiseres blijkens die verklaring alles regelde (mestaanvoer, zaaiklaar maken, zaaien, ploegen en gewasbescherming) is de rechtbank van oordeel dat eiseres ook in 2006 nog steeds het feitelijk gebruik had van het perceel van B. Dit te meer daar de werkzaamheden die eiseres verrichtte later werden verrekend met de maïsprijs en B, als de maïs mislukte, zelf geen risico liep. Aan de verklaring van de echtgenote van B, dat alleen het grasland in gebruik was bij eiseres en dat het maïsland in eigen gebruik was, hecht de rechtbank, gelet op het vorenstaande, minder waarde.
Voorts hebben ….en ….. van loonbedrijf Z verklaard dat de mesttransporten naar B werden geregeld door eiseres. In de door eiseres, bij monde van X, tegenover de AID afgegeven verklaring ziet de rechtbank geen reden om anders te oordelen.
Ook aan de door eiseres overgelegde “overeenkomsten voor mest en maïs constructie” kan de rechtbank niet die waarde hechten die eiseres daaraan wenst toe te kennen, aangezien door de betrokken personen in een eerder stadium tegenover de rapporteurs van verweerder is verklaard dat er niets op schrift is gesteld.
Nu er op grond van het vorenstaande van moet worden uitgegaan dat eiseres het feitelijke gebruik had over 1 hectare maïsland in eigendom van A en over 2,8 hectare maïsland, in eigendom van B, staat voorts vast dat eiseres niet voldeed aan de voor derogatie geldende voorwaarde dat minimaal 70% van de in gebruik zijnde gronden uit grasland moet bestaan, waardoor ook de hogere gebruiksnorm dierlijke meststoffen (250 kilogram stikstof uit dierlijke mest van graasdieren per hectare) niet mag worden toegepast. Voorts had eiseres op grond van het bepaalde in artikel 27, eerste en tweede lid, en artikel 125 van de Regeling Meststoffenwet de door haar in gebruik zijnde gronden van A en B dienen te bemonsteren en te analyseren.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres in 2006 de van toepassing zijnde gebruiksnorm dierlijke meststoffen, als bedoeld in artikel 8, onder a, juncto artikel 9, eerste lid, van de Meststoffenwet met 2.032 kg stikstof heeft overschreden, hetgeen op grond van artikel 7 van de Meststoffenwet een overtreding oplevert. Nu verweerder de aan eiseres opgelegde bestuurlijke boete conform zijn beleid heeft gematigd tot € 2.000,- is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit in rechte in stand kan blijven.
Beslist wordt derhalve als volgt:
4. Beslissing
De Rechtbank Almelo,
Recht doende:
verklaart het beroep ongegrond.
Tegen deze uitspraak staat binnen zes weken na verzending hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te Den Haag.
Aldus gedaan door mr. W.M.B. Elferink, rechter, in tegenwoordigheid van M.W. Hulsman, griffier.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op 2 september 2009.
Afschrift verzonden op
AB