ECLI:NL:RBALM:2009:BJ2346

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
10 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08 / 249 WAO V1 A
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en maatmaninkomen na wetswijziging

In deze zaak heeft de Rechtbank Almelo op 10 juni 2009 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigden, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van verweerder, waarbij zijn WAO-uitkering per 1 september 2007 was verlaagd vanwege inkomsten uit arbeid. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser, die sinds juni 2001 gedeeltelijk arbeidsongeschikt is, in een nadeliger positie is komen te verkeren door een wetswijziging per 1 januari 2006. Deze wijziging heeft invloed gehad op de berekening van het maatmaninkomen, dat bij de herziening van de uitkering niet onverkort kan worden toegepast. De rechtbank oordeelt dat de aan eiser uitbetaalde levenslooptoelage als loon moet worden aangemerkt, maar dat dit niet rechtvaardigt dat zijn maatmaninkomen niet wordt aangepast aan de nieuwe omstandigheden. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat verweerder opnieuw op het bezwaar van eiser moet beslissen. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten en moet het griffierecht aan eiser worden vergoed. De uitspraak benadrukt de noodzaak om bij de herziening van uitkeringen rekening te houden met wetswijzigingen die de positie van arbeidsongeschikten kunnen beïnvloeden.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Sector bestuursrecht
Registratienummer: 08 / 249 WAO V1 A
uitspraak van de meervoudige kamer
in het geschil tussen:
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
gemachtigde: mr. P. de Casparis, werkzaam bij Nederlandse Politiebond te Woerden,
en
De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,
locatie Hengelo, verweerder.
1. Bestreden besluit
Besluit van verweerder d.d. 20 februari 2008.
2. Procesverloop
Verweerder heeft bij besluit van 4 september 2007 eisers uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) met ingang van 1 september 2007 verlaagd in verband met inkomsten uit arbeid.
Eiser heeft bij schrijven van 15 oktober 2007 bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Verweerder heeft bij besluit van 20 februari 2008 het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser is bij brief van 4 maart 2008 tegen dat besluit in beroep gekomen.
Verweerder heeft op 27 augustus 2008 een verweerschrift en de gedingstukken ingediend.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 15 mei 2009, waar eiser is verschenen bijgestaan door zijn gemachtigden mr. P. de Casparis en mr. P.S. Fluit, terwijl verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. E. van Onzen.
3. Overwegingen
3.1. Tussen partijen is in geschil of verweerder terecht met ingang van 1 september 2007 een korting op de WAO-uitkering van eiser heeft toegepast in verband met het door zijn werkgever verstrekken van een levenslooptoelage.
3.2. Eiser stelt zich primair op het standpunt dat de levenslooptoelage niet als inkomsten uit arbeid moet worden aangemerkt. Eiser acht het reëel dat voor de vaststelling van de resterende verdiencapaciteit hetzelfde inkomensbegrip gehanteerd wordt als voor het maatmanloon. Eiser merkt in dit verband op dat in 2002 bij de vaststelling van het maatmanloon geen rekening is gehouden met de arbeidsvoorwaarde van vervroegde uittreding. Eiser merkt verder op dat de levensloopregeling naar aanleiding van een wijziging per 1 januari 2006 in de fiscale regelgeving (Wet aanpassing fiscale behandeling VUT/prepensioen en introductie levensloopregeling) is gebruikt om eerder uittreden mogelijk te blijven maken.
3.3. Eiser stelt zich subsidiair op het standpunt dat de maatman aanpassing behoeft. In dit verband wijst eiser op de uitspraak van 7 juli 1993 van de Centrale Raad van Beroep (RSV 1993/317) waaruit kan worden opgemaakt dat in geval van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid een maatmanwissel moet worden toegepast wanneer de werkzaamheden en het daarmee verdiende inkomen een zodanige ontwikkeling hebben doorgemaakt dat de ‘oude’ maatman niet meer representatief kan worden geacht.
3.4. Eiser stelt meer subsidiair dat het maatmanloon aanpassing behoeft. Het recht op vervroegde uittreding kan naar een financieel voordeel herleid worden. Hiermee is in 2002 toen het maatmanloon werd vastgesteld geen rekening gehouden. Eiser meent dat dit financiële voordeel in het maatmanloon verdisconteerd dient te worden.
3.5. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit, als nader toegelicht in zijn verweerschrift, op het standpunt dat de werkgeversbijdrage in de levensloopregeling te beschouwen is als brutoloon alsmede als SV-loon. Aangezien de werkgever deze bijdrage aan iedere werknemer, ook degenen die niet deelnemen aan een levensloopregeling, dient te verstrekken is sprake van een loonsverhoging aan iedereen.
3.6. Verweerder volgt eiser niet in zijn standpunt dat een maatmanwissel en aanpassing van het maatmanloon hadden moeten plaatsvinden. Hij baseert zich daarbij op een commentaar van 15 augustus 2008 van zijn bezwaararbeidsdeskundige M. van Wijngaarden.
Deze bezwaararbeidsdeskundige merkt op dat de maatman en het maatmanloon aan het begin van de arbeidsongeschiktheidsuitkering worden vastgesteld en dat wijzigingen niet worden meegenomen. In een enkel geval is er aanleiding hiervan af te wijken, namelijk in de situatie dat de werkzaamheden èn de beloning van de doorwerkende arbeidsongeschikt zodanig zijn veranderd dat moet worden gezegd dat de maatman een ontwikkeling heeft doorgemaakt. De bezwaararbeidsdeskundige merkt op dat er in het geval van eiser geen sprake is van de omstandigheid dat de door verzekerde verrichte werkzaamheden een ontwikkeling hebben doorgemaakt. Derhalve bestaat geen aanleiding de maatman of het maatmanloon aan te passen, aldus de bezwaararbeidsdeskundige.
3.7. Verweerder heeft deze uitbetaling als inkomsten uit arbeid aangemerkt hetgeen onder toepassing van artikel 44 van de WAO heeft geleid tot een verlaging van de WAO-uitkering van eiser.
3.8. De rechtbank stelt de volgende feiten vast.
In juni 2001 is eiser, werkzaam bij de politie, gedeeltelijk arbeidsongeschikt geworden.
Met ingang van 31 mei 2002 is hem een WAO-uitkering toegekend, laatstelijk berekend naar een arbeidsongeschiktheidsklasse van 45-55%.
Ter vervanging van de aanvullende Flexibele Uittredingsregeling Politie (AFUP) is met ingang van 1 januari 2006, als gevolg van invoering van de Wet aanpassing fiscale behandeling VUT/pre pensioen en introductie levensloopregeling, aan eiser door de werkgever een drietal bedragen beschikbaar gesteld ten behoeve van een levensloopregeling: een algemene levenslooptoelage voor iedereen werkzaam bij de politie, een toelage voor bezwarende functies voor het executief politiepersoneel en een inhaaltoelage bezwarende functies. Deze toelagen zijn door de werkgever in september 2007 aan eiser uitbetaald.
De uitbetaling bedroeg Euro 969,47. Van dat bedrag heeft eiser Euro 916,-- op een bijzondere zogenaamde levenslooprekening gestort.
3.9. Ingevolge artikel 1, eerste lid en onder j, van het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen wordt onder loon verstaan: het loon, bedoeld in hoofdstuk 3, afdeling 1, paragraaf 1, van de Wfsv.
Ingevolge artikel 16, eerste lid en onder a, van de Wfsv, wordt onder loon verstaan het loon overeenkomstig de Wet op de loonbelasting 1964, waarbij van die wet artikel 11, eerste lid, onderdelen j, onder 2° en 5°, en r, onder 4°, buiten toepassing blijft.
Ingevolge artikel 11, eerste lid, onderdeel j, onder 5°, van de Wet op de loonbelasting 1964, behoort niet tot het loon bedragen die worden ingehouden als bijdragen ingevolge een levensloopregeling.
3.10 De rechtbank oordeelt als volgt.
Ingevolge artikel 16, eerste lid en onder a, van de Wfsv, in verbinding met artikel 11, eerste lid, onderdeel j, onder 5°, van de Wet op de loonbelasting 1964, moet de aan eiser uitbetaalde toelagen als loon worden aangemerkt, waarover werknemerspremies wordt geheven. Verweerder heeft dan ook terecht toepassing gegeven aan artikel 44 van de WAO door de toelagen te betrekken bij de berekening van de WAO-uitkering.
Het feit dat eiser een groot gedeelte van de toelagen gestort heeft op een levenslooprekening maakt dit niet anders, nu de werkgever deze toelagen aan eiser heeft uitbetaald en aan eiser de vrijheid heeft gelaten voor de betaling een bestemming te kiezen.
3.11. Eiser heeft er terecht op gewezen dat het bestreden besluit een scheve verhouding tot gevolg heeft. Bij het bepalen van het maatmaninkomen van eiser is indertijd geen rekening gehouden met de werknemerspremie van eiser en de werkgeversbijdrage voor de AFUP. Deze werkgeversbijdrage werd niet aangemerkt als loon. De aan eiser uitbetaalde toelagen, die het gevolg zijn van een wetswijziging per 1 januari 2006, worden daarentegen wel tot het loon gerekend, zodat daarmee voor het bepalen van de resterende verdiencapaciteit wel rekening moet worden gehouden. Eiser is in deze ongunstige situatie terechtgekomen omdat zijn maatmanloon vóór 1 januari 2006 is vastgesteld en bij het bestreden besluit de resterende verdiencapaciteit is vastgesteld na die datum.
3.12. In artikel 18, eerste lid, van de WAO is bepaald dat de mate van arbeidsongeschiktheid dient te worden afgemeten aan hetgeen gezonde personen met een soortgelijke opleiding en ervaring verdienen. Bij de bepaling van de mate van arbeidsongeschiktheid dient in beginsel als maatman te worden aangemerkt degene die dezelfde arbeid verricht als de verzekerde laatstelijk voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid verrichtte. Onder maatmaninkomen wordt verstaan het door de verzekerde op dat moment verdiende inkomen. Ingevolge artikel 7 van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten wordt bij een herziening van de uitkering geen rekening gehouden met na de eerste vaststelling van het maatmaninkomen opgetreden wijzigingen in dat maatmaninkomen. Naar het oordeel van de rechtbank kan in een situatie als de onderhavige niet onverkort aan deze regel worden vastgehouden.
Eiser is louter ten gevolge van een wetswijziging per 1 januari 2006 en zonder enige rechtvaardiging in een nadeliger positie komen te verkeren dan de soortgelijke arbeidsongeschikte wiens maatmaninkomen voor het eerst na 1 januari 2006 is vastgesteld. Een redelijke uitleg van artikel 18 van de WAO en artikel 7 van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten brengt met zich dat in dat geval het maatmaninkomen van eiser wordt gewijzigd en wordt aangepast aan de soortgelijke vaststelling van het maatmaninkomen na 1 januari 2006. Daarmee kan immers het ontstaan van een scheve verhouding, als overwogen in 3.11., worden voorkomen, hetgeen leidt tot een berekening van de resterende verdiencapaciteit die in overeenstemming is met eisers feitelijke inkomensderving.
3.13. Het bestreden besluit is derhalve in strijd met artikel 18 van de WAO en komt voor vernietiging in aanmerking.
3.14. Het beroep is gegrond en leidt tot een veroordeling van verweerder in de proceskosten als na te melden.
Beslist wordt derhalve als volgt:
4. Beslissing
De Rechtbank Almelo,
Recht doende:
- verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat verweerder
opnieuw op het bezwaar van eiser beslist;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad Euro 652,40, door het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen te betalen aan eiser;
- verstaat dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen het griffierecht ad
Euro 39,-- aan eiser vergoedt.
Tegen deze uitspraak staat binnen zes weken na verzending hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.
N.B. In deze uitspraak heeft de rechtbank het beroep (gedeeltelijk) gegrond verklaard en is het bestreden besluit vernietigd. Indien de rechtbank daarbij beroepsgronden uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft verworpen en een partij daarin niet wil berusten, dan moet die partij binnen bovengenoemde termijn hoger beroep instellen tegen deze uitspraak.
Aldus gedaan door mr. R.J. Jue, als voorzitter, en mrs. C. Verdoold en E.C.R. Schut, als leden, en door de voorzitter en mr. I.A.M. Booijink, griffier, ondertekend.
De griffier, de voorzitter,
Uitgesproken in het openbaar op 10 JUNI 2009
Afschrift verzonden op
AB