ECLI:NL:RBALM:2009:BI5893

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
29 mei 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
102121 KG ZA 2009-141
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • G.G. Vermeulen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot afgifte van een auto in kort geding met beroep op retentierecht

In deze zaak heeft eiseres, de eigenaar van een Audi Cabriolet, een kort geding aangespannen tegen gedaagde, die een autoschadeherstelbedrijf runt. Eiseres vordert de afgifte van haar auto, die zich momenteel in het bezit van gedaagde bevindt. Gedaagde beroept zich op zijn retentierecht, omdat hij stelt dat eiseres hem opdracht heeft gegeven om de auto op te knappen en dat hij kosten heeft gemaakt voor de werkzaamheden en stalling. De behandeling van de zaak vond plaats op 8 mei 2009, waarbij eiseres werd bijgestaan door haar advocaat, mr. D.P. Kant, en gedaagde in persoon verscheen.

Eiseres betwist dat zij gedaagde opdracht heeft gegeven voor de werkzaamheden aan de auto. Gedaagde heeft echter verklaard dat hij de auto heeft opgeknapt en dat eiseres hem een rekening heeft ontvangen voor de verrichte werkzaamheden. De rechtbank oordeelt dat het kort geding niet de juiste procedure is voor het onderzoeken van de stellingen van partijen over het bestaan van een overeenkomst, aangezien bewijslevering in deze procedure niet mogelijk is. De rechtbank concludeert dat gedaagde zich in beginsel kan beroepen op zijn retentierecht, maar dat de vordering van eiseres moet worden afgewezen.

De voorzieningenrechter wijst de vordering van eiseres af en veroordeelt haar in de proceskosten aan de zijde van gedaagde, die zijn kosten begroot op € 262,=. De uitspraak is gedaan op 29 mei 2009.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 102121 KG ZA 2009-141 (ha)
Vonnis in kort geding van 29 mei 2009
in de zaak van
[eiser], wonende te [naam],
eiseres,
advocaat: mr. D.P. Kant,
tegen
[gedaagde], wonende te [naam],
gedaagde,
in persoon verschenen.
Partijen worden hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd.
De weergave van het procesverloop
1. [eiseres] heeft gesteld en gevorderd conform de inhoud van de inleidende dagvaarding. De behandeling ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 8 mei 2009. Bij die gelegenheid zijn verschenen: [eiseres], bijgestaan door mr. Kant. [gedaagde] is in persoon verschenen. Nadat het treffen van een vergelijk niet tot de mogelijkheden bleek te behoren, is in deze voorlopige voorziening vonnis gevraagd. De uitspraak is bepaald op vandaag.
Waarvan kan worden uitgegaan
2. [Eiseres] is eigenaar van een personenauto, merk Audi, type Cabriolet, voorzien van het kenteken (hierna: de auto). Op 25 april 2007 is het bij de auto behorend kentekenbewijs op haar naam gesteld.
3. [Gedaagde] drijft een éénmanszaak onder de naam [gedaagde] Autoschadeherstel. Het uittreksel van de kamer van koophandel geeft als bedrijfsomschrijving: plaatwerkerij, richtwerkzaamheden, restauratie, spuitwerkzaamheden en cosmetisch onderhoud van auto’s.
De standpunten van partijen
4. [Eiseres] vordert -uitvoerbaar bij voorraad- van [gedaagde] afgifte van de auto, het ter beschikking stellen van de sleutels van de auto en haar de vrije toegang te verschaffen tot de ruimte waar de auto staat, een en ander op straffe van een dwangsom.
[eiseres] stelt daartoe het volgende. Tot 2008 was de auto eigendom van haar voormalige partner, de heer [naam].
De tenaamstelling op haar naam was noodzakelijk om de wegenbelasting en verzekering gedurende een jaar te schorsen als gevolg van de (langdurige) detentie van haar toenmalige partner. In het kader van de verdeling van de gemeenschappelijke zaken is de auto in 2008 in eigendom aan [eiseres] overgedragen. De toenmalige partner heeft [eiseres] in het najaar van 2008 laten weten dat de auto in de bedrijfsruimte van [gedaagde] was gestald. Nadat de auto met ingang van april 2008 niet meer was geschorst voor de wegenbelasting en de verzekering, zijn door de Rijksdienst voor het Wegverkeer en de Belastingdienst boetes en aanslagen motorrijtuigenbelasting aan [eiseres] opgelegd die door haar niet kunnen worden voldaan vanwege gebrek aan financiële middelen. De kosten die vanwege de auto zijn gemaakt belopen thans ongeveer € 3.440,=. Zij wil de auto verkopen om uit de opbrengst haar schulden te voldoen.
5. [Gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Hij stelt dat [eiseres] vóór de detentie van haar toenmalige partner -op een zaterdagochtend in bijzijn van vier getuigen- aan hem de opdracht heeft verstrekt om de auto visueel op te knappen. Onder meer bevatte het linnen dak van de auto scheuren, vertoonde het dashboard gebreken en waren er mankementen van technische aard, zoals een kapotte wisselbak en een lekke band. [gedaagde] stelt werkzaamheden aan de auto te hebben verricht en [eiseres] een rekening te hebben gestuurd voor herstelwerkzaamheden en stallingkosten. [eiseres] heeft echter nooit iets van zich laten horen. De auto bevond zich ten tijde van de opdracht in een zeecontainer op zijn terrein en bevindt zich daar nog steeds. Voor de kosten van het huren van de container draait hij nog steeds op. [gedaagde] heeft zich ter zitting beroepen op het hem naar zijn oordeel toekomende retentierecht nu [eiseres] haar verplichtingen uit de overeenkomst niet is nagekomen. Ten slotte stelt [gedaagde] dat de auto niet rijdbaar is vanwege de kapotte wisselbak en de lekke band.
6. Op de overige stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
De beoordeling van het geschil
7. Het spoedeisende belang vloeit voort uit de stelling van [eiseres] dat de vorderingen van de Rijksdienst voor het Wegverkeer en de Belastingdienst oplopen terwijl zij niet de beschikking over de auto heeft.
8. Naar het oordeel van de rechtbank spits de beoordeling van het geschil tussen partijen zich toe op de vraag of [gedaagde] zich tegenover [eiseres] op het retentierecht kan beroepen en zo de afgifte van de auto kan opschorten. Het retentierecht is het recht van een schuldeiser om een goed dat hij onder zich heeft niet af te geven aan de schuldenaar zolang zijn prestatie niet is betaald en in casu doet zich het bekende voorbeeld voor van de garage die de auto niet hoeft af te geven als de reparatie niet wordt betaald.
9. Vooralsnog moet worden aangenomen dat [gedaagde] een opeisbare vordering heeft op [eiseres] en hetzij op grond van artikel 6:52 BW hetzij op grond van artikel 3:290 BW, kan [gedaagde] daarom, in beginsel, bevoegd zijn de nakoming van zijn verbintenis met [eiseres] tot afgifte van de auto op te schorten totdat betaling van de door hem verrichtte werkzaamheden plaatsvindt.
Immers: door [eiseres] is niet betwist dat zij -weliswaar via via- op enig moment een brief van [gedaagde] heeft ontvangen waarin staat dat [gedaagde] in haar opdracht werkzaamheden aan de auto heeft verricht en stallingkosten (heeft) moet(en) maken.
In die brief vordert [gedaagde] een bedrag van € 2.260,30 inclusief BTW van [eiseres]. Vast staat immers ook dat [gedaagde] kan worden aangemerkt als een professioneel autoherstelbedrijf.
10. Eerst ter zitting reageert [eiseres] op genoemde brief door te betwisten dat zij aan [gedaagde] opdracht heeft gegeven om de auto op te knappen en ook overigens is er volgens [eiseres] geen overeenkomst tussen partijen gesloten. Echter tegenover die betwisting staat de stelling van [gedaagde] dat hij door middel van getuigen kan bewijzen dat het [eiseres] is geweest die de opdracht aan hem heeft verstrekt om de auto op te knappen.
11. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter dienen de stellingen van partijen over het al dan niet bestaan van een overeenkomst, van welke strekking dan ook, nader onderzocht te worden in een bodemprocedure. Een kort geding procedure leent zich daar niet voor en is slechts bestemd voor gevallen waarin een onmiddellijke voorziening is vereist en kent niet de mogelijkheid van bewijslevering welke nodig is voor een gefundeerde beslissing ter zake.
12. Het gevorderde wordt, vorenstaande in aanmerking nemend, afgewezen en [eiseres] dient als de in het ongelijk gestelde partij te worden verwezen in de gedingkosten die aan de zijde van [gedaagde] zijn gevallen. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op € 262,= ter zake het griffierecht.
De beslissing
De voorzieningenrechter, rechtdoende in kort geding,
1. wijst de vordering af, en
2. veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 262,=.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.G. Vermeulen en in het openbaar in tegenwoordigheid
van H.E. Abbink, griffier, uitgesproken op 29 mei 2009.??