RECHTBANK ALMELO
Sector strafrecht
parketnummer: 08/710843-08
datum vonnis: 20 maart 2009
Vonnis (promis) op tegenspraak van de rechtbank Almelo, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie in het arrondissement Almelo tegen:
[VERDACHTE],
geboren op [1959] in [GEBOORTEPLAATS],
wonende in [WOONPLAATS],
nu verblijvende in P.I. Overijssel, het huis van bewaring Karelskamp te Almelo.
1. Het onderzoek op de terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
6 maart 2009. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. G. Edelenbos en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. A. Taner, advocaat te Lelystad, naar voren is gebracht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: in de nacht van 22 op 23 november 2008 heeft geprobeerd aan zijn levensgezel [SLACHTOFFER] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen dan wel die [SLACHTOFFER] heeft mishandeld
Feit 2: in de periode van januari 2003 tot 22 november 2008 zijn levensgezel [SLACHTOFFER] meermalen heeft mishandeld.
Voluit luidt de tenlastelegging aan de verdachte, dat:
1.
hij in of omstreeks de nacht van 22 op 23 november 2008, in de gemeente Almelo,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan zijn levensgezel, althans een persoon, genaamd [SLACHTOFFER], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [SLACHTOFFER]:
- tegen/op de grond heeft gegooid, en/of (vervolgens)
- (meermalen) met kracht tegen het hoofd heeft geschopt en/of getrapt, en/of
- bij/om de hals/keel heeft vastgepakt en/of (vervolgens) die hals/keel heeft dicht gedrukt/geknepen (gehouden),
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
hij in of omstreeks de nacht van 22 op 23 november 2008, in de gemeente Almelo,
opzettelijk mishandelend zijn levensgezel, althans een persoon, te weten [SLACHTOFFER],
- bij haar trui heeft gepakt en (vervolgens) haar met kracht naar links en rechts heeft getrokken, en/of
- tegen/op de grond heeft gegooid, en/of (vervolgens)
- (meermalen) met kracht tegen het hoofd heeft geschopt en/of getrapt, en/of
- bij/om de hals/keel heeft vastgepakt en/of (vervolgens) die hals/keel heeft dicht gedrukt/geknepen (gehouden),
waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2003 tot 22 november 2008, in de gemeente Almelo (telkens) opzettelijk mishandelend zijn levensgezel, althans een persoon, te weten [SLACHTOFFER], meermalen, althans eenmaal,
- (met kracht) in het gezicht en/of op de arm(en) en/of de schouder(s) en/althans (elders) op/tegen het hoofd en/of lichaam heeft geschopt en/of getrapt en/of gestompt en/of geslagen, en/of
- (met kracht) bij/om de hals/nek heeft (vast) gegrepen/gepakt (gehouden),
waardoor deze (telkens) letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
3. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte voor feit 1 subsidiair en feit 2 de maatregel plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van twee jaren. Ook vordert zij dat een moment zal worden bepaald om de noodzakelijkheid van voortzetting van de op te leggen maatregel te toetsen, gelegen binnen een termijn van zes maanden.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
5. De beoordeling van het bewijs
5.1 De vaststaande feiten
De onderstaande feiten volgen rechtstreeks uit de bewijsmiddelen en hebben bij de behandeling van de zaak niet ter discussie gestaan. Het vaststellen van deze feiten behoeft daarom geen andere motivering door de rechtbank dan een verwijzing naar de betreffende bewijsmiddelen .
Feit 1
Verdachte en zijn levensgezel [SLACHTOFFER] verbleven beiden in de nacht van 22 op 23 november 2008 in het huis van [SLACHTOFFER] aan de [WOONADRES] te Almelo. Ook de zoons van [SLACHTOFFER], [GETUIGE 1] en [GETUIGE 2], waren aanwezig in dit huis.
Verdachte heeft toen [SLACHTOFFER], bij haar trui vastgepakt en haar met kracht naar links en rechts getrokken. Vervolgens heeft hij haar op de grond gegooid. Verdachte heeft haar ook van achteren om de hals vastgepakt. Het bij [SLACHTOFFER] geconstateerde letsel bestaat uit blauwe plekken op haar armen, een striem in haar nek, meerdere rode plekken in haar hals en een blauwe, gezwollen wijsvinger.
Feit 2
In de periode van 1 januari 2003 tot 22 november 2008 in de gemeente Almelo heeft verdachte zijn levensgezel, genaamd [SLACHTOFFER] geslagen. [SLACHTOFFER] heeft in die periode lichamelijk letsel opgelopen.
5.2 Feit 1 primair
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat verdachte van feit 1 primair moet worden vrijgesproken.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman is eveneens van mening dat verdachte moet worden vrijgesproken van hetgeen hem onder feit 1 primair is tenlastegelegd.
De bewijsoverwegingen van de rechtbank
Voor een poging tot zware mishandeling is vereist dat de verdachte opzet heeft op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Ook is vereist dat dit opzet zich heeft geopenbaard door een begin van uitvoering die, indien voltooid, zwaar lichamelijk letsel zou hebben toegebracht aan het slachtoffer. Getuige [GETUIGE 1] verklaart dat verdachte zijn moeder op haar hoofd heeft getrapt, nadat zij op de grond was gevallen.
Indien de verdachte met de voet trapt op het hoofd van de persoon die weerloos op de grond ligt, kan redelijkerwijze worden aangenomen dat de verdachte heeft beseft dat zijn gedraging zwaar lichamelijk letsel tot gevolg kan hebben en dat hij deze kans heeft aanvaard. Verdachte heeft alleen verklaard dat hij [SLACHTOFFER] ter hoogte van haar nek bij haar trui heeft gegrepen en dat zij, op het moment dat hij haar losliet, op de grond viel.
Behalve de verklaring van [GETUIGE 1], bevat het dossier geen ondersteunend bewijs dat verdachte met kracht tegen het hoofd van [SLACHTOFFER] heeft geschopt. Bij gebrek aan steunbewijs en nu verdachte ontkent, is niet zonder twijfel komen vast te staan dat verdachte met zijn voet tegen het hoofd van [SLACHTOFFER] heeft getrapt, zoals tenlastegelegd onder gedachtestreepje 2.
Ten aanzien van de overige onder 1 primair tenlastegelegde gedragingen is de rechtbank van oordeel dat zij niet van dien aard zijn dat zij voldoen aan de vereisten voor een poging tot zware mishandeling zoals onder 1 primair is tenlastegelegd. Derhalve zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het hem onder 1 primair tenlastegelegde feit.
5.3 Feit 1 subsidiair
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt dat hetgeen aan verdachte onder 1 subsidiair is tenlastegelegd bewezen kan worden, met uitzondering van de gedraging die is tenlastegelegd onder gedachtestreepje 3, namelijk dat verdachte het slachtoffer meermalen tegen het hoofd heeft geschopt. Ook het bij feit 1 subsidiair onder gedachtestreepje 4 tenlastegelegde dichtknijpen van de keel acht de officier van justitie niet bewezen.
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 1 subsidiair onder gedachtestreepje 1 en 2 refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank. De raadsman stelt zich vervolgens op het standpunt dat, nu zijn cliënt ontkent dat hij het slachtoffer heeft geschopt of haar keel heeft dichtgeknepen, deze onder gedachtestreepje 3 en 4 tenlastegelegde gedragingen niet bewezen kunnen worden en dat zijn cliënt hiervan moet worden vrijgesproken.
De bewijsoverwegingen van de rechtbank
Onder 5.2 heeft de rechtbank reeds vastgesteld dat niet kan worden bewezen dat verdachte het slachtoffer tegen het hoofd heeft getrapt. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van hetgeen hem bij feit 1 subsidiair onder het derde gedachtestreepje is tenlastegelegd.
Met betrekking tot het vierde gedachtestreepje overweegt de rechtbank als volgt. Verdachte heeft bij de politie gezegd dat hij in de nacht van 22 op 23 november 2008 [SLACHTOFFER] van achteren bij haar hals heeft vastgepakt . [SLACHTOFFER] verklaart dat verdachte haar nek van achteren met zijn arm omstrengelde . Ook [GETUIGE 1] verklaart dat hij zag dat verdachte achter zijn moeder stond en zijn arm om haar hals legde en aankneep .
In voornoemde verklaringen wordt slechts gesproken over het vastpakken of omstrengelen of met de arm aanknijpen van de keel. Nu niet nader is verklaard over de duur van het vastpakken of omstrengelen of aanknijpen en nu evenmin is gesproken over het dichtgedrukt houden van de keel staat voor de rechtbank niet onomstotelijk vast dat verdachte zich aan het dichtgedrukt of dichtgeknepen houden van de keel van [SLACHTOFFER] heeft schuldig gemaakt. De rechtbank zal verdachte daarom van dit deel van het 1 subsidiair onder gedachtestreepje 4 tenlastegelegde vrijspreken. Wel is de rechtbank op grond van voornoemde feiten en omstandigheden van oordeel dat verdachte de hals/keel van zijn levensgezel [SLACHTOFFER] heeft vastgegrepen.
5.4 feit 2
het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat hetgeen aan verdachte onder 2 is tenlastegelegd kan worden bewezen. Zij baseert haar mening allereerst op de verklaring van verdachte zelf, maar ook op de verklaringen van [SLACHTOFFER] en [GETUIGE 1], van de hulpverleenster in het gezin [HULPVERLEENSTER] en op de verklaring van de huisarts.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte in de periode van 1 januari 2003 tot 22 november 2008 zijn levensgezel heeft mishandeld, zodat hij hiervan moet worden vrijgesproken. De raadsman voert hiertoe aan dat voor feit 2 slechts de verklaringen van [SLACHTOFFER] en haar minderjarige zoon [GETUIGE 1] in het dossier aanwezig zijn. Nu verdachte ontkent, acht de raadsman onvoldoende wettig bewijs in het dossier aanwezig is voor bewezenverklaring van feit 2. Nu [GETUIGE 1] niet alleen negatief over verdachte, maar ook negatief over zijn eigen moeder heeft verklaard, is de raadsman voorts van mening dat dit de betrouwbaarheid van de verklaring van [GETUIGE 1] aantast.
De bewijsoverwegingen van de rechtbank
5.4.1 feit 2 betrouwbaarheid verklaring [GETUIGE 1]
In het proces-verbaal inhoudende meldingen van relatieproblemen is door een der verbalisanten beschreven dat [GETUIGE 1] op 27 juli 2008 heeft verklaard dat zijn stiefvader en zijn moeder vaak ruzie hebben, waarbij door de stiefvader wordt geschreeuwd en bedreigd en waarbij door de moeder wordt gekrabd en geslagen .
[GETUIGE 1] heeft tegenover de politie verklaard dat hij in de nacht van 22 op 23 november 2008 zag en hoorde dat zijn stiefvader zei dat hij zijn moeder zou gaan vermoorden. Ook verklaarde [GETUIGE 1] dat hij vervolgens in paniek met zijn broertje naar de buren is gegaan en daar heeft gevraagd of zij de politie wilden bellen .
Getuige [GETUIGE 3] heeft verklaard dat zaterdagnacht 22 november 2008 twee buurjongetjes, gekleed in pyama, voor haar deur stonden en om hulp schreeuwden. Zij hoorde de oudste jongen zeggen dat zijn vader een mes had en dat zijn moeder dood zou gaan. Zij verklaart vervolgens de politie te hebben gebeld .
De rechtbank ziet geen aanwijzingen in het dossier dat de inhoud van de door [GETUIGE 1] afgelegde verklaring mede bepaald zou zijn door zijn moeder. Datgene wat [GETUIGE 1] tegen zijn buurvrouw heeft gezegd over zijn angst dat zijn moeder wordt vermoord is gelijkluidend aan hetgeen hij in een later stadium bij de politie heeft verklaard. Het feit dat [GETUIGE 1] niet alleen over het negatieve gedrag van zijn stiefvader, maar ook over het negatieve gedrag van zijn moeder verklaart, draagt naar de mening van de rechtbank juist bij aan de geloofwaardigheid van de inhoud van deze verklaring. Gelet op voornoemde feiten en omstandigheden ziet de rechtbank geen reden te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [GETUIGE 1] en verwerpt derhalve het verweer van de raadsman.
5.4.2 feit 2 meermalen slaan en vastgrijpen keel
Verdachte heeft verklaard dat hij [SLACHTOFFER] in 2003 heeft geslagen . [SLACHTOFFER] verklaart in haar aangifte dat zij in 2003 voor het eerst en daarna regelmatig door verdachte is mishandeld . Zij verklaart dat zij door verdachte op haar been en haar pols werd geslagen. Ook verklaart zij dat verdachte regelmatig haar keel dicht drukte door van achter een arm om haar keel heen te slaan. [GETUIGE 1] verklaart dat zijn moeder voor het eerst in 2003 door verdachte werd mishandeld. Daarna zag hij regelmatig dat verdachte zijn moeder sloeg op haar schouder en haar armen en in haar gezicht. Ook zag [GETUIGE 1] dat verdachte zijn arm meermalen om de nek van zijn moeder sloeg en daarbij kracht zette .
Mevrouw [HULPVERLEENSTER], de gezinshulpverleenster, verklaart tegenover een verbalisant dat verdachte tegen haar heeft verteld dat hij [SLACHTOFFER] slaat . De huisarts heeft in zijn verslag verklaard, kennelijk op basis van de verklaring daarover van [SLACHTOFFER], dat zij al langer door verdachte wordt mishandeld en voorts dat hij op 5 juli 2005 lichamelijk letsel bij [SLACHTOFFER] heeft waargenomen. . Het geconstateerde letsel, blauwe plekken op heup en arm alsmede een kneuzing c.q. fractuur van de rechterhand, past bij letsel veroorzaakt door mishandeling.
De rechtbank is op grond van bovenstaande feiten en omstandigheden van oordeel dat verdachte in de periode van 1 januari 2003 tot 22 november 2008 zijn levensgezel [SLACHTOFFER] meermalen tegen haar gezicht, armen en schouders of elders tegen haar lichaam heeft geslagen en haar bij haar keel heeft vastgegrepen, als gevolg waarvan zij pijn of letsel heeft ondervonden.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte onder 1 primair is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De rechtbank is door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen, dat de verdachte het onder 1 subsidiair en onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1 subsidiair:
hij in de nacht van 22 op 23 november 2008 in de gemeente Almelo, opzettelijk mishandelend zijn levensgezel, te weten [SLACHTOFFER],
- bij haar trui heeft gepakt en (vervolgens) haar met kracht naar links en rechts heeft getrokken en
- tegen/op de grond heeft gegooid, en
- om de hals/keel heeft vastgepakt,
waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2.
hij op tijdstippen in de periode van 1 januari 2003 tot 22 november 2008 in de gemeente Almelo telkens opzettelijk mishandelend zijn levensgezel, te weten [SLACHTOFFER],
- in het gezicht en/of op de armen en/of de schouders en elders tegen het lichaam heeft geslagen, en/of
- om de hals/nek heeft vast gegrepen,
waardoor deze telkens letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte onder 1 subsidiair en onder 2 meer of anders is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
6. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld bij de artikelen 300 en 304 Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 subsidiair:
het misdrijf: mishandeling, terwijl het misdrijf is begaan tegen zijn levensgezel;
feit 2
het misdrijf: mishandeling, terwijl het misdrijf is begaan tegen zijn levensgezel, meermalen gepleegd.
7. De strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.
8. De op te leggen straf of maatregel
8.1 De gronden voor een straf of maatregel
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van twee jaren.
Het standpunt van de verdediging
Verdachte en zijn raadsman hebben zich tegen oplegging van de ISD-maatregel verzet en verzoeken primair tot afwijzing van de maatregel. De raadsman heeft in dit verband aangevoerd dat afdoende mogelijkheden bestaan om het bestaande recidiverisico voor verdachte binnen een ambulant kader te verlagen. Verdachte heeft al afspraken gemaakt met Jeugdzorg omtrent de omgang met zijn gezin. De raadsman heeft, subsidiair, aangevoerd dat oplegging van een ISD-maatregel in de voorwaardelijke modaliteit als een afdoende stok achter de deur dienst kan doen.
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich gedurende een lange periode schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn levensgezel. Verdachte heeft haar bij haar trui gepakt en haar met kracht heen en weer getrokken. Ook heeft hij haar op de grond gegooid en haar met zijn arm om haar hals vastgepakt. Verdachte heeft hiermee een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van zijn levensgezel en bij haar telkens opnieuw pijn en letsel veroorzaakt. Naar de ervaring leert, zijn dergelijke delicten veelal de oorzaak van langdurige en ingrijpende angstgevoelens bij de directe slachtoffers. Met name het feit dat de binnen het gezin aanwezige kinderen ongewild getuige zijn geweest van de mishandelingen van hun moeder, rekent de rechtbank verdachte zwaar aan. Verdachte zou als ouder juist degene moeten zijn die aan zijn kinderen veilige en geborgen omgeving biedt waarin zij zonder angst kunnen opgroeien.
Verdachte, die als zogenaamd stelmatige dader wordt aangemerkt, is in het verleden een groot aantal malen ter zake vermogens- en geweldsdelicten veroordeeld. Hij gaat ondanks de in die veroordelingen gelegen waarschuwingen gewoon door met het plegen van dergelijke feiten en lijkt daarmee het laakbare van zijn gedrag niet in te zien.
De rechtbank stelt vast, dat aan de wettelijke voorwaarden voor oplegging van de gevorderde maatregel is voldaan.
Bij oplegging van de ISD-maatregel dient enerzijds afgewogen te worden het belang van de maatschappij om beveiligd te worden tegen de aantasting van personen en goederen door misdrijven en anderzijds het ondermeer in artikel 5 van het EVRM neergelegde recht op persoonlijke vrijheid. De rechtbank is zich bewust van de zwaarte van de ISD-maatregel. Gelet op de door verdachte telkens opnieuw veroorzaakte overlast en schade als gevolg van zijn gewelddadig gedrag, overweegt de rechtbank dat het maatschappelijk belang dient te prevaleren boven de persoonlijke belangen van verdachte. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat, nu het door verdachte plegen van strafbare feiten sterk samenhangt met zijn verslavingsproblematiek, er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf als het onderhavige zal plegen indien voor deze problematiek geen oplossing wordt gevonden. De veiligheid van zijn gezin en zijn directe omgeving is daarmee in het geding. Van belang hierbij acht de rechtbank dat de maatregel beoogt een bijdrage te leveren aan de beëindiging van verdachtes recidive en voorts aan een oplossing van zijn verslavingsproblematiek.
Uit het omtrent verdachte opgemaakte voorlichtingsrapport van Tactus verslavingszorg blijkt dat de in het verleden aan verdachte aangeboden verschillende vormen van ambulante hulpverlening en behandeling en langdurige detentieperiodes niet tot een verbetering hebben geleid. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding nog nader onderzoek te laten doen naar buiten het ISD-kader vallende behandelingsmogelijkheden. Op grond hiervan heeft de rechtbank er ook geen vertrouwen in dat behandeling van verdachte in het kader van een voorwaardelijke straf herhaling van soortgelijke feiten zal voorkomen. De ISD-maatregel is naar het oordeel van de rechtbank dan ook de enige mogelijkheid om verandering in de leefsituatie van verdachte te brengen, zijn verslavingsproblematiek aan te pakken en verdachte daarmee een kans te geven op een goede toekomst met zijn gezin.
De rechtbank acht zich op basis van hetgeen zich in het dossier bevindt, alsmede van hetgeen ter terechtzitting is besproken en hetgeen over de verdachte uit de rapportage naar voren is gekomen, voldoende voorgelicht over verdachte om tot een weloverwogen besluit te komen met betrekking tot een eventueel op te leggen ISD-maatregel. Gelet op al het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de ISD-maatregel moet worden opgelegd.
Om verdachte zo ruim mogelijk gelegenheid te geven te resocialiseren en zijn verslavingsproblematiek te overwinnen door het benutten van de binnen ISD-kader bestaande mogelijkheden voor klinische behandeling, zal de rechtbank de maatregel opleggen voor de maximale duur van twee jaren.
De rechtbank acht bij het bepalen van de duur van de maatregel geen termen aanwezig om op grond van artikel 38n, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht rekening te houden met de tijd door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht.
De rechtbank is tevens van oordeel dat overeenkomstig artikel 38s van het Wetboek van Strafrecht het openbaar ministerie de rechtbank tussentijds zal berichten omtrent de noodzakelijkheid van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel.
De rechtbank stelt daarbij als termijn voor de tussentijdse toetsing zes maanden na onherroepelijk worden van het vonnis.
9. De toegepaste wettelijke voorschriften
De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen en op de artikelen 38m, 38n, 38s en 57 Sr.
vrijspraak/bewezenverklaring
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart bewezen, dat verdachte het onder 1 subsidiair en onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 subsidiair en onder 2 meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 subsidiair mishandeling, terwijl het misdrijf is begaan tegen zijn levensgezel;
feit 2 mishandeling, terwijl het misdrijf is begaan tegen zijn levensgezel, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 subsidiair en onder 2 bewezenverklaarde;
Maatregel
- legt aan verdachte op de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders, voor de tijd van twee jaren;
- beslist dat een tussentijdse beoordeling van de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel als bedoeld in art. 38s Sr zal plaatsvinden en bepaalt als termijn daarvoor zes maanden, te rekenen vanaf de aanvang van de tenuitvoerlegging;
- bepaalt dat de officier van justitie uiterlijk veertien dagen voordien de rechtbank zal berichten als bedoeld in art. 38s, eerste lid, Sr.
Aldus gewezen door mr. G.J. Stoové, voorzitter, mr. L.T. Vogel en mr. M. Melaard, rechters, in tegenwoordigheid van D.A.C. Brockötter, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 20 maart 2009.