RECHTBANK ALMELO
Sector strafrecht
parketnummer: 08/770554-07
datum vonnis: 20 maart 2009
Vonnis (promis) op tegenspraak van de rechtbank Almelo, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie in het arrondissement Almelo tegen:
[VERDACHTE],
geboren op [1985] in [GEBOORTEPLAATS],
wonende in [WOONPLAATS].
1. Het onderzoek op de terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
6 maart 2009. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.H.J.M. Damen en van hetgeen door de verdachte naar voren is gebracht.
Het slachtoffer, [SLACHTOFFER], was op de zitting aanwezig. Zij heeft geen gebruik gemaakt van haar spreekrecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Primair:
als beginnend bestuurder, met haar auto, terwijl zij onder invloed was van alcohol een ongeval heeft veroorzaakt waarbij een ander zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Subsidiair:
A:
als beginnend bestuurder een auto heeft bestuurd, terwijl zij onder invloed was van alcoholhoudende drank;
B:
met haar auto een ongeval heeft veroorzaakt en daarmee het verkeer in gevaar heeft gebracht dan wel het verkeer heeft gehinderd.
Voluit luidt de tenlastelegging aan de verdachte, dat:
1.
zij op of omstreeks 30 april 2007 in de gemeente Hengelo (O) als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, immers heeft zij, verdachte, terwijl zij (aanmerkelijk) onder invloed van alcoholhoudende drank verkeerde,
roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, met dat door haar bestuurde motorrijtuig over de weg, de Industriestraat, gereden met een (veel) hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane snelheid van 50 kilometer per uur en/of/althans met een snelheid die - gelet op de (verkeers)situatie ter plaatse - (veel) te hoog was en/of was zij, verdachte, (daarbij) niet in staat de handelingen te verrichten die
van haar werden vereist en/of heeft zij, verdachte, niet voortdurend de nodige oplettendheid en voorzichtigheid betracht en/of heeft zij, verdachte, dat door haar bestuurde motorrijtuig niet voortdurend onder controle gehad en/of is zij, verdachte, (vervolgens) met dat door haar bestuurde motorrijtuig (frontaal) tegen een haar, verdachte, op die weg tegemoetkomende fietsster gebotst en/of gereden, waardoor een ander (genaamd [SLACHTOFFER]) zwaar lichamelijk letsel (te weten (ernstig) hersenletsel) werd toegebracht of zodanig lichamelijk letsel (te weten (ernstig) hersenletsel) werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, terwijl zij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste of derde lid van de Wegenverkeerswet 1994;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
A.
zij op of omstreeks 30 april 2007 in de gemeente Hengelo (O) als bestuurder van een motorrijtuig, personenauto, dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van haar adem bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 515 microgram, in elk geval hoger dan 88 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en sedert de datum waarop aan haar voor de eerste maal een rijbewijs was afgegeven nog geen vijf jaren waren verstreken en de eerste afgifte van het rijbewijs op of na 30
maart 2002 heeft plaatsgevonden;
en/of
B.
zij op of omstreeks 30 april 2007 in de gemeente Hengelo (O) als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Industriestraat, heeft gereden met een (veel) hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane snelheid van 50 kilometer per uur en/of/althans met een snelheid die - gelet op de (verkeers)situatie ter plaatse - (veel) te hoog was en/of (daarbij) niet in staat is geweest de handelingen te verrichten die van haar werden vereist en/of niet voortdurend de nodige oplettendheid en
voorzichtigheid heeft betracht en/of dat door haar bestuurde motorrijtuig niet voortdurend onder controle heeft gehad en/of (vervolgens) met dat door haar bestuurde motorrijtuig (frontaal) tegen een haar, verdachte, op die weg tegemoetkomende fietsster is gebotst en/of gereden, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
3. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het primair tenlastegelegde feit zal worden veroordeeld tot een werkstraf van 100 uren te vervangen door 50 dagen hechtenis. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen zal worden opgelegd voor de duur van zeven maanden, met aftrek van de tijd waarin haar rijbewijs al ingevorderd is geweest.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
5. De beoordeling van het bewijs
5.1 De vaststaande feiten
De onderstaande feiten volgen rechtstreeks uit de bewijsmiddelen en hebben bij de behandeling van de zaak niet ter discussie gestaan. Het vaststellen van deze feiten behoeft daarom geen andere motivering door de rechtbank dan een verwijzing naar de betreffende bewijsmiddelen .
Op 30 april 2007 reed verdachte in Hengelo (O) als bestuurder van een personenauto op de Industriestraat in de richting van de Breemarsweg .
De Industriestraat is gelegen binnen de bebouwde kom van Hengelo (O). De maximum toegestane snelheid voor motorvoertuigen op de Industriestraat is 50 km/u .
[SLACHTOFFER] reed op haar fiets op de Industrieweg in de richting van het Industrieplein. Zij fietste aan de rechterzijde van de weg en kwam verdachte tegemoet .
In de Industriestraat is een flauwe bocht naar links, bezien vanuit de rijrichting van verdachte. Juist voorbij deze bocht ligt een betonnen halve bol op het rechtertrottoir . Verdachte is de controle over haar voertuig verloren en met de Mazda tegen deze bol gereden. De Mazda schoot, na de botsing met de betonnen halve bol, de Industriestraat over naar de linkerzijde van de weg. Verdachte kwam met de Mazda aan de voor haar linkerzijde van de Industriestraat frontaal in botsing met de tegemoet komende fietster [SLACHTOFFER] .
Op het moment van de aanrijding was verdachte, die beginnend bestuurder is, onder invloed van alcohol. Het resultaat van het ademanalyseonderzoek is 515 µg/l .
Als gevolg van de aanrijding heeft [SLACHTOFFER] ernstig hersenletsel opgelopen.
5.2 De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie is van mening dat het onder 1 primair tenlastegelegde feit, inclusief het rijden onder invloed, bewezen kan worden, met dien verstande dat geen sprake is van roekeloos rijgedrag, maar dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag.
De verdachte bekent zich schuldig te hebben gemaakt aan het onder 1 primair tenlastegelegde feit, met dien verstande dat zij zegt dat zij over de Industriestraat reed met een snelheid gelegen tussen de 50 en 55 km/u.
5.3 De bewijsoverwegingen van de rechtbank
5.3.1 Snelheid
Over de snelheid waarmee verdachte reed overweegt de rechtbank als volgt.
Verdachte verklaart dat zij ten tijde van het ongeval tussen de 50 km/u en 55 km/u heeft gereden. In het proces-verbaal verkeersongevalsanalyse is aan de hand van het ter plaatse aangetroffen driftspoor een snelheidsberekening gemaakt. Deze snelheidsberekening is een indicatie van de door verdachte gereden snelheid kort voor of ten tijde van de botsing.
Uit deze berekening blijkt dat verdachte heeft gereden met een snelheid van minimaal 57 km/u en maximaal 62 km/u .
Om de door verdachte gereden snelheid ten tijde van het ongeval nader vast te stellen, sluit de rechtbank aan bij de berekening van de verkeersongevalanalyse, met dien verstande dat de door verdachte zelf geschatte snelheid hierin wordt meegenomen. De rechtbank concludeert dat verdachte ten tijde van het ongeval met een snelheid gelegen tussen de 55 km/u en de 57 km/u heeft gereden. Op grond van de hierboven weergegeven bevindingen acht de rechtbank bewezen dat verdachte de ter plaatse toegestane maximumsnelheid van 50 kilometer per uur heeft overschreden.
5.3.2 Verkeersgedrag
Voor bewezenverklaring van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 moet worden vastgesteld dat verdachte zich in het verkeer zodanig heeft gedragen dat het aan haar schuld is te wijten dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden met als gevolg dat iemand is overleden, dan wel zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Het juridische begrip 'schuld' in het kader van de Wegenverkeerswet houdt in dat voor strafbaarheid minimaal sprake moet zijn van aanmerkelijk onvoorzichtig handelen. Wanneer sprake is van zeer ernstige gedragingen, kan dit worden gekwalificeerd als roekeloos rijgedrag.
In deze zaak moet dus worden beoordeeld of het verkeersgedrag van verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig, zeer onvoorzichtig of roekeloos is geweest. Bij die beoordeling gaat het om het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de omstandigheden van het geval. Vast staat dat verdachte, toen zij de auto bestuurde, onder invloed was van meer dan de maximaal toegestane hoeveelheid alcohol . Ook staat vast dat verdachte met een te hoge snelheid de macht over het stuur heeft verloren, aan de rechterzijde van de weg tegen een betonnen bol is gereden en vervolgens aan de linkerzijde van de weg in aanrijding is gekomen met de haar tegemoet komende fietsster [SLACHTOFFER].
De rechtbank vindt op basis van deze gegevens dat er sprake is van zeer onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag.
De rechtbank is door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen, dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 30 april 2007 in de gemeente Hengelo (O) als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, immers heeft zij, verdachte, terwijl zij onder invloed van alcoholhoudende drank verkeerde, zeer onvoorzichtig en
onoplettend, met dat door haar bestuurde motorrijtuig over de weg, de Industriestraat, gereden met een hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane snelheid van 50 kilometer per uur en met een snelheid die - gelet op de verkeerssituatie ter plaatse - te hoog was en was zij, verdachte, daarbij niet in staat de handelingen te verrichten die van haar werden vereist en heeft zij, verdachte, niet voortdurend de nodige oplettendheid en voorzichtigheid betracht en heeft zij, verdachte, dat door haar bestuurde motorrijtuig niet voortdurend onder controle gehad en is zij, verdachte, met dat door haar bestuurde motorrijtuig frontaal tegen een haar, verdachte, op die weg tegemoetkomende fietsster gereden, waardoor [SLACHTOFFER] zwaar lichamelijk letsel (te weten ernstig hersenletsel) werd toegebracht, terwijl zij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8 derde lid van de Wegenverkeerswet 1994.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte primair meer of anders is tenlastegelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.
6. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld bij artikel 175 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf: overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8 derde lid van de Wegenverkeerswet 1994.
7. De strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.
8. De op te leggen straf of maatregel
8.1 De gronden voor een straf of maatregel
Verdachte heeft als nog onervaren bestuurder van een auto een aan haar schuld te wijten aanrijding veroorzaakt met ernstige gevolgen voor slachtoffer [SLACHTOFFER], die van het opgelopen hersenletsel nog dagelijks de gevolgen ondervindt. Verdachte heeft voorafgaand aan de aanrijding meer dan vijf maal de toegestane hoeveelheid alcohol gedronken. Verdachte is volledig voorbij gegaan aan de gevaren en risico’s waaraan zij zichzelf, haar passagier en in het bijzonder haar medeweggebruikers heeft blootgesteld.
De rechtbank houdt bij het bepalen van de hoogte van de straf rekening met de ernst van het bewezenverklaarde feit in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals dat onder meer tot uitdrukking komt in de wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
In dit verband heeft de rechtbank bij haar overwegingen ook de voor dit feit vastgestelde landelijke oriëntatiepunten straftoemeting betrokken. Deze geven als uitgangspunt voor het veroorzaken van een verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel als gevolg, terwijl sprake is van een alcoholgehalte van minder dan 570 µg/l, een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden en een ontzegging van de de rijbevoegdheid voor de duur van 18 maanden. Als uitgangspunt voor het rijden onder invloed door een beginnend bestuurder geldt een geldboete van € 550,= en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van zes maanden.
Verdachte heeft er ter terechtzitting blijk van gegeven dat zij het laakbare van haar gedragingen inziet. Ook het feit dat zij op eigen initiatief in gesprek is gegaan met het slachtoffer, weegt de rechtbank in het voordeel van verdachte mee. De rechtbank acht voorts van belang dat verdachte nog jong is en niet eerder met justitie in aanraking is geweest. Gelet op deze omstandigheden ten voordele van verdachte, acht de rechtbank een werkstraf voor de duur van 100 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid van negen maanden op zijn plaats.
De rechtbank stelt echter vast dat verdachte lang in onzekerheid heeft verkeerd over de strafrechtelijke afdoening van het door haar in het voorjaar van 2007 gepleegde feit.
Deze onwenselijke vertraging van de afdoening van de zaak is op geen enkele wijze aan verdachte te wijten. De rechtbank houdt met deze omstandigheid rekening en zal daarom de duur van de ontzegging bepalen op zeven maanden.
9. De toegepaste wettelijke voorschriften
De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust de beslissing op de artikelen 22c, 22d en 91 van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 6, 8 en 179 van de Wegenverkeerswet.
vrijspraak/bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte primair meer of anders is tenlastegelegd en spreekt haar daarvan vrij;
strafbaarheid
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8 derde lid van de Wegenverkeerswet 1994;
- verklaart verdachte strafbaar voor het primair bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf van 100 uren;
- beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 50 dagen;
- ontzegt veroordeelde de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de tijd van zeven (7) maanden;
- beveelt dat de tijd gedurende welke het rijbewijs van de veroordeelde ingevolge art. 164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip waarop de bijkomende straf ingaat, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van die straf geheel in mindering wordt gebracht.
Aldus gewezen door mr. G.J. Stoové, voorzitter, mr. L.T. Vogel en mr. M. Melaard, rechters, in tegenwoordigheid van D.A.C. Brockötter, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 20 maart 2009.