ECLI:NL:RBALM:2009:BH4057

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
25 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
99798 / KG ZA 09-33
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • M. Koopmans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verantwoordelijkheid van gerechtsdeurwaarder bij onjuiste berekening beslagvrije voet

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Almelo op 25 februari 2009 uitspraak gedaan in een kort geding tussen eiser, wonende te Winterswijk, en gedaagde, een deurwaarderskantoor gevestigd te Almelo. Eiser vorderde een voorschot op schadevergoeding van € 30.582,11 van gedaagde, omdat hij meende dat de beslagvrije voet die door gedaagde was vastgesteld niet correct was berekend. Eiser stelde dat gedaagde, als deurwaarderskantoor, verantwoordelijk was voor het juist berekenen van de beslagvrije voet, maar dat dit niet was gebeurd, waardoor hij in financiële problemen was geraakt. Eiser had meerdere malen bezwaar gemaakt tegen de berekening van de beslagvrije voet, maar gedaagde had hierop niet adequaat gereageerd.

Gedaagde verweerde zich door te stellen dat eiser niet de juiste partij had gedagvaard, aangezien alleen de gerechtsdeurwaarder in persoon verantwoordelijk kan worden gehouden voor de uitvoering van vonnissen. Gedaagde betwistte ook dat er onzorgvuldig was gehandeld en stelde dat de beslaglegging het gevolg was van gerechtelijke uitspraken. De voorzieningenrechter overwoog dat de gerechtsdeurwaarder als natuurlijk persoon verantwoordelijk is voor zijn handelen en dat de rechtspersoon niet aansprakelijk kan worden gesteld voor de daden van de gerechtsdeurwaarder. De voorzieningenrechter concludeerde dat eiser onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn vordering en wees deze af.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van gerechtsdeurwaarders en de noodzaak voor schuldenaren om hun situatie goed te onderbouwen bij het aanvechten van beslagleggingen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de vordering van eiser niet kon worden toegewezen en dat hij in de kosten van het geding werd veroordeeld. De uitspraak is een belangrijke reminder voor zowel schuldenaren als deurwaarders over de juridische verantwoordelijkheden en de noodzaak van zorgvuldigheid in het proces van beslaglegging.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Sector Civiel
zaaknummer: 99798 / KG ZA 09-33
datum vonnis: 25 februari 2009 (z)
Vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Almelo, rechtdoende in kort geding, in de zaak van:
[EISER],
wonende te Winterswijk,
eiser,
advocaat: mr. E. Nijhoff,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[GEDAAGDE],
gevestigd te Almelo,
gedaagde,
advocaat: mr. J.J.G. Pieper.
Het procesverloop
Eiser heeft gevorderd als vermeld in de dagvaarding.
De zaak is behandeld ter terechtzitting van 4 februari 2009. Ter zitting zijn verschenen: eiser vergezeld door mr. Nijhoff en gedaagde bij monde van gerechtsdeurwaarder Z te Winterswijk, vergezeld door mr. Pieper.
Pal voor de behandeling van deze procedure heeft mr. Pieper een aantal stukken aan
mr. Nijhoff doen toekomen. De voorzieningrechter heeft van mr. Pieper eerst ter terechtzitting eenzelfde pakket ontvangen. Mr. Nijhoff heeft daartegen bezwaar gemaakt, nu hij van die stukken niet tijdig kennis heeft kunnen nemen, teneinde daarop ter terechtzitting te kunnen reageren. De voorzieningenrechter heeft vervolgens bepaald dat die stukken buiten de -beoordeling van de- procedure blijven, waarop mr. Nijhoff en de voorzieningenrechter bedoelde stukken aan mr. Pieper hebben teruggegeven.
De standpunten zijn toegelicht. Het vonnis is bepaald op vandaag.
De beoordeling van het geschil en de motivering van de beslissing
1. Het standpunt van eiser:
Eiser vordert gedaagde bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen om aan eiser een voorschot aan schadevergoeding te voldoen van € 30.582,11, althans een zodanig bedrag als de voorzieningenrechter in goede justitie vermeent te behoren, alsmede om gedaagde in de kosten van deze procedure te veroordelen.
De vordering van eiser is gegrond op het navolgende. Op de WAO-uitkering van eiser is op verzoek van de Rabobank Berkel-IJssel sedert 1999 meerdere malen beslag gelegd. Gedaagde is het deurwaarderskantoor dat de beslagen heeft gelegd en is uit dien hoofde verantwoordelijk voor het bepalen van de beslagvrije voet van eiser.
Eiser heeft onder andere op 3 mei 1999 het formulier inzake de beslaglegging door de Rabobank en de door de deurwaarder aan te houden beslagvrije voet ingevuld en op 4 mei 1999 aan [GEDAAGDE]gefaxt. Vervolgens is in februari 2001 op verzoek van de Rabobank wederom beslag gelegd op de uitkering van eiser. Die beslaglegging, voor een vordering van in hoofdsom € 37.344,80, is nog steeds van kracht. Eiser gaat er van uit dat gedaagde bij de beslaglegging in 2001 gebruik heeft gemaakt van het formulier dat eiser in 1999 aan gedaagde heeft gezonden. Gedaagde heeft in 1999 en in 2001 de beslagvrije voet van eiser vastgesteld. Gedaagde heeft volgens eiser nagelaten de overige lasten (woonlasten en ziektekostenpremie) van eiser mee te nemen in de beslagvrije voet. Aldus is die beslagvrije voet niet correct berekend. Eiser heeft daartegen dan ook meerdere malen (schriftelijk) bezwaar gemaakt. Gedaagde heeft ondanks het bezwaar van eiser de beslagvrije voet nimmer aangepast, noch een reactie op dat bezwaar gegeven.
Als gevolg van de handelwijze van gedaagde is eiser in financiële problemen gekomen.
Hij voelde zich in 2003, mede op voorspraak van gedaagde, genoodzaakt huur- en zorgtoeslag aan te vragen. Op grond van de hoogte van de bruto WAO-uitkering van eiser, had hij daar evenwel geen recht op.
Eerst in mei 2004, als de vorige advocaat van eiser zich tot gedaagde wendt, wordt er serieus naar de beslagvrije voet van eiser gekeken en wordt deze verhoogd, maar wordt er alsnog een verkeerde beslagvrije voet vastgesteld.
Gedaagde heeft jegens eiser onzorgvuldig gehandeld. Gedaagde heeft een wettelijke plicht om de beslagvrije voet juist te berekenen. Gedaagde heeft daarmee in strijd gehandeld met de artikelen 2c en 34 van de Gerechtsdeurwaarderwet en artikel 1 van de verordening Beroeps- en Gedragsregels. Door deze onzorgvuldigheid heeft gedaagde jegens eiser onrechtmatig gehandeld, welke onrechtmatigheid aan gedaagde kan worden toegerekend. Gedaagde dient de schade die eiser door die onzorgvuldigheid heeft geleden te vergoeden. Gedaagde heeft ook nimmer haar berekeningen van de beslagvrije voet vanaf 2001 aan eiser of zijn gemachtigde overgelegd.
Inmiddels heeft de belastingdienst eiser aangezegd dat hij de ten onrechte verstrekte toeslagen over de afgelopen vijf jaren van eiser gaat terugvorderen. Hieruit blijkt al dat gedaagde vanaf 2001 ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de ziektekosten en woonlasten van eiser. Dat eiser in een later stadium alsnog toeslagen heeft aangevraagd doet daar niets aan af. Eiser zat immers in een penibele financiële situatie doordat gedaagde vanaf 2001 de beslagvrije voet niet goed had berekend. Hetgeen gedaagde de afgelopen vijf jaren teveel heeft ontvangen, moet eiser nu grotendeels aan de belastingdienst terugbetalen.
Voorts is eiser gedaagde ook tegengekomen in een geschil met ”De Woonplaats” als verhuurder van het woonhuis van eiser. Eiser had een huurachterstand en deze werd door gedaagde geïnd. Gedaagde is in dat verband een procedure gestart bij de rechtbank Zutphen.
Tijdens de comparitie van partijen berekent gedaagde dat de vordering omstreeks € 3.000,= hoger is dan bij dagvaarding gevorderd. Een en ander was voor eiser op dat moment niet te verifiëren. Gedaagde liet ter comparitie weten dat indien eiser het hogere bedrag (€ 6.211,07 in plaats van € 3.218,08) zou betalen, de procedure zou worden ingetrokken. Eiser heeft vervolgens betaald, maar gedaagde verzuimde de procedure in te trekken. De rechtbank Zupthen wees vervolgens alsnog vonnis en veroordeelde eiser tot betaling van een bedrag van € 4.328,96. Nu eiser reeds € 6.211,07 had betaald, had hij dus een bedrag van € 1.982,11 te veel voldaan.
Uit navraag bij gedaagde bleek ook nog eens dat gedaagde dit laatste bedrag zonder toestemming van eiser voor een ander dossier tegen eiser had aangewend.
Al met al becijfert eiser zijn schade op 84 x € 400,=, vermeerderd met € 1.982,11, minus een reeds betaald bedrag van € 5.000,=, derhalve op € 30.582,11.
Eiser heeft gedaagde gedagvaard en niet de desbetreffende gerechtsdeurwaarder in persoon, omdat de gerechtsdeurwaarder in dienst van gedaagde is en een onderneming verantwoordelijk en aansprakelijk is voor het onzorgvuldig handelen van haar medewerkers.
De feitelijke werkzaamheden worden bovendien uitgevoerd door andere in dienst van gedaagde zijnde personen. Er bestaat dus een arbeidsrechtelijke verhouding tussen gedaagde en de bij haar in dienst zijnde gerechtsdeurwaarders, alsmede tussen gedaagde en de overige kantoormedewerkers. De incassoafdeling is een afdeling van gedaagde. Eiser stelt in dat kader: “je weet nooit welke man of vrouw daar achter zit”.
Eiser wijst op jurisprudentie van de Kamer van Gerechtsdeurwaarders uit 2003. Als blijkt dat een beslagvrije voet niet goed is berekend, dan dient deze te worden gecorrigeerd.
Eiser erkent dat er op enig moment fiscaal beslag is gelegd en geïncasseerd. Dat betrof wegenbelasting ter hoogte van plm. € 100,=.
Eiser verkeert thans in grote financiële problemen en heeft recht en belang bij een toewijzend vonnis van de voorzieningenrechter.
2. Het standpunt van gedaagde:
Gedaagde verzoekt de vordering van eiser af te wijzen. Gedaagde is van mening dat niet de juiste partij is gedagvaard. Het gelegde beslag is het gevolg van gerechtelijke uitspraken. Alleen gerechtsdeurwaarders in persoon mogen vonnissen executeren en niet de onderneming of medewerkers waartoe de gerechtsdeurwaarder behoort. Het ten uitvoer leggen van een vonnis is een executie en geen incassohandeling. De executie vangt aan wanneer een vonnis is gewezen en het bevel tot betaling is gedaan. In het uitgebrachte exploit wordt de naam van een deurwaarder in persoon vermeld. Dat is in dit geval gedaan door gerechtsdeurwaarder Z te Eibergen, gerechtsdeurwaarder rechtbank Zutphen.
Als een gerechtsdeurwaarder ophoudt gerechtsdeurwaarder te zijn, is door middel van zijn repertoir na te gaan wie zijn opvolger is. Dat is in het geval van Z gerechts-deurwaarder Z geworden. Er blijft dus altijd een deurwaarder die de executie in persoon uitvoert. In deze procedure heeft eiser geen executiegeschil opgeworpen. Gedaagde gaat er alleen daarom al van uit dat de verrichte inhoudingen correct zijn. Gedaagde kan als besloten vennootschap richting eiser niet schadeplichtig zijn. Hoogstens zou gedaagde door Z in vrijwaring kunnen worden opgeroepen.
Deurwaarder Z betwist dat er teveel is ingehouden. Er is een correcte berekening gemaakt. In dat verband heeft de Kamer van Gerechtsdeurwaarders bij beslissing van 8 april 2008 een klacht van eiser ongegrond verklaard. Elke blaam wordt hierdoor weggenomen. De schade wordt door eiser begroot op 84 x 400,= wegens teveel ingehouden bedragen. Gedaagde vraagt zich af of dat wel schade is. Gedaagde meent van niet, nu het geld wordt verschoven naar die partij die er krachtens een vonnis van de rechtbank recht op heeft, waardoor de schuld van eiser afneemt. Gevolg zou wel kunnen zijn dat er aan de kant van eiser een liquiditeitsprobleem ontstaat.
Over de onderhavige problematiek is al eens geprocedeerd voor de rechtbank Zutphen, zelfde vordering en zelfde verhaal (dagvaarding door Koster Advocaten, zaaknr. 68322 HAZA, verweer gevoerd door [GEDAAGDE], comparitie 22 juni 2005). Tijdens de comparitie kwam een regeling tot stand van in totaal € 3.750,= door gedaagde aan eiser te betalen, met compensatie van proceskosten. Partijen verlenen elkaar over en weer finale kwijting en daarmee is de kous af. Gedaagde is in die procedure alleen maar coulant geweest, omdat zij niet wilde verzanden in een eindeloze discussie met eiser.
Ook is een deurwaarder niet aansprakelijk te stellen over de periode dat een belastingdeurwaarder de executie overneemt. Dan gaat de fiscus immers op grond van zijn preferentie voor. De deurwaarder van de fiscus bepaalt in dat geval ook zelf de beslagvrije voet.
Gedaagde betwist dat zij een voorschot van € 5.000,= aan eiser heeft verstrekt. Mogelijkerwijze wordt hier gedoeld op het bedrag dat gedaagde in het kader van de hiervoor bedoelde procedure voor de rechtbank Zutphen aan eiser heeft voldaan.
Gedaagde betwist dat door haar in de richting van eiser nooit is gereageerd. Er zijn vele reacties geweest. Immers als de bijstanduitkering wijzigt, wijzigt ook de beslagvrije voet. Eiser leverde de overige gegevens, die zouden kunnen leiden tot een wijziging van de beslagvrije voet, niet zelf aan. Een heleboel gegevens zijn immers op de beslagvrije voet van invloed, zoals bijvoorbeeld scheiding, verhuizing, andere ziektekostenpremie, etc.
De wet schrijft overigens niet voor dat de schuldenaar elk jaar een formulier invult. De aanpassingen gebeuren dan op basis van de normeringen.
De op verzoek van verhuurder ”De Woonplaats” gestarte procedure betrof twee dossiers, samen een totaalbedrag van € 6.211,= belopend. De betaling van dat bedrag door eiser gebeurde niet onder de afspraak dat er geen vonnis zou worden gevraagd.
Gedaagde ontkent dat zij eiser zou hebben geadviseerd huur- en zorgtoeslag aan te vragen. Gedaagde is immers geen advieskantoor.
Gedaagde wijst tenslotte op het restitutierisico in het geval van een toewijzend vonnis. Eiser zal dat later nooit (kunnen) terugbetalen, ook al blijkend uit een emailbericht van eiser aan andere crediteuren dat ”de voorzieningenrechter vandaag € 30.000,= zal toewijzen en dat op de schulden zal worden betaald”.
3. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
De taken en bevoegdheden van de gerechtsdeurwaarder zijn beschreven in de Gerechtsdeurwaarderwet. Deze regelt het ambt van de gerechtsdeurwaarder.
De gerechtsdeurwaarder is als natuurlijk persoon een door de Kroon benoemde functionaris met een onafhankelijke positie. Als openbaar ambtenaar is hij belast met de uitvoering van een zeer groot aantal, bij diverse wettelijke voorschriften aan hem opgedragen of voorbehouden taken die met name liggen op het gebied van het burgerlijke procesrecht.
Op hem is toezicht en tuchtrecht van toepassing. Een gerechtsdeurwaarder wordt benoemd op een standplaats. De belangrijkste van de verschillende ambtsverplichtingen is de ministerieplicht, dat wil zeggen de plicht van de gerechtsdeurwaarders om indien daarom wordt verzocht hun ambtelijke diensten te verlenen, zoals het ten uitvoer leggen van vonnissen en het in dat verband leggen van executoriale beslagen en aanverwante werkzaamheden. Deze ministerieplicht vormt een waarborg van de onafhankelijke ambtsvervulling tegen de inmenging van andere overheidsorganen in de ambtsvervulling. Gezien die centrale functie, dienen zo min mogelijk afwijkingen op de ministerieplicht voorzien te worden. Slechts één afwijking lijkt aanvaardbaar, namelijk in de situatie dat de gerechtsdeurwaarder door ziekte of verlof redelijkerwijze niet gehouden kan worden aan zijn plicht om zijn diensten te verlenen. Daarnaast kan worden gedacht aan persoonlijke omstandigheden, zoals een verhuizing en familieomstandigheden. In die genoemde gevallen kan de gerechtsdeurwaarder ontheffing van zijn ministerieplicht verzoeken.
Uit al het hiervoor overwogene volgt dat de gerechtsdeurwaarder als onafhankelijke functionaris de enige is die verantwoordelijk is voor zijn handelen en ook de enige die behoort te worden aangesproken op een onjuiste taakvervulling en (kennelijk) onrechtmatig handelen. Dat de gerechtsdeurwaarder hierbij gebruikt maakt van medewerkers die in dienst zijn van gedaagde maakt dat in rechte niet anders.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is van (kennelijk) onrechtmatig handelen van de gerechtsdeurwaarder overigens niet gebleken, nu eiser dat cijfermatig niet dan wel onvoldoende heeft kunnen onderbouwen.
In het licht van het vorenstaande valt het naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter dan ook niet in te zien hoe juist de gedagvaarde rechtspersoon jegens eiser (kennelijk) onrechtmatig gehandeld kan hebben. Eiser stelt daartoe ook weinig tot niets. De vordering van eiser behoort dan ook te worden afgewezen.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal eiser in de kosten van dit geding worden veroordeeld.
De beslissing
De voorzieningenrechter:
I. Wijst de vordering van eiser af
II. Veroordeelt eiser in de kosten van dit geding, tot op deze uitspraak aan de zijde van gedaagde begroot op € 262,= aan verschotten en € 527,= aan salaris van de advocaat.
III. Verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. Koopmans, voorzieningenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 februari 2009, in tegenwoordigheid van Zomer, griffier.