RECHTBANK ALMELO
Sector bestuursrecht
Registratienummer: 09 / 50 WET AQ1 V
uitspraak van de voorzieningenrechter als bedoeld in artikel 8:84 Algemene wet bestuursrecht
[naam verzoeker], gevestigd te [vestigingsplaats], verzoeker,
gemachtigde: mr. M.W. van Ochten, advocaat te Nijmegen,
De directie van de Dienst Wegverkeer, verweerder.
1. Besluit waarop het verzoek betrekking heeft
Besluit van verweerder d.d. 14 januari 2009.
Bij besluit van 22 september 2008, kenmerk RN20008/0289, heeft verweerder de erkenning voor het uitvoeren van periodieke keuringen door verzoeker voor de categorie voertuigen tot en met 3.500 kg ingetrokken.
Bij het bestreden besluit van 14 januari 2009 heeft verweerder het daartegen door verzoeker gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 22 september 2008, onder aanvulling en verbetering van de motivering, gehandhaafd.
Tegen dit besluit is op 16 januari 2009 beroep ingesteld bij deze rechtbank. Gelijktijdig is aan de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende schorsing van het bestreden besluit.
Verweerder heeft op 23 januari 2009 de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Verzoeker heeft op 11 januari 2009, respectievelijk 10 februari 2009, de voorzieningenrechter nadere schriftelijke informatie, waaronder de beroepsgronden, verstrekt.
Het verzoek is behandeld ter openbare zitting van 13 februari 2009, waar verzoeker zich heeft doen vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger verzoeker], bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. T. Bosboom.
Algemeen
Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, door een partij in de hoofdzaak aan de voorzieningenrechter van de rechtbank een voorlopige voorziening worden gevraagd.
Bij de beoordeling van een zodanig verzoek dient te worden nagegaan of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist.
Voor zover deze toetsing meebrengt dat tevens de hoofdzaak wordt beoordeeld, heeft dit oordeel een voorlopig karakter en is dat niet bindend voor de beslissing in die procedure. Gelet hierop dient in het onderhavige geding de vraag te worden beantwoord of onverwijlde spoed vereist dat het besluit van 14 januari 2009, wordt geschorst dan wel dat anderszins een voorlopige voorziening wordt getroffen. Hieromtrent wordt het volgende overwogen.
Kern van het geschil
Kern van het geschil is de vraag of de steekproefkeuring van het voertuig met kenteken
[kenteken voertuig] (hierna: het voertuig) niet op een doelmatige hefinrichting is gebeurd, of er niet alle medewerking is verleend aan de steekproef en of de opgelegde sanctie te zwaar is.
Wettelijk kader
Ingevolge artikel 87, tweede lid, aanhef en onder a en f van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) kan de Dienst Wegverkeer een erkenning intrekken of wijzigen indien degene aan wie de erkenning is verleend niet meer voldoet aan de voor de erkenning gestelde eisen of handelt in strijd met een of meer andere uit de erkenning voortvloeiende verplichtingen.
Deze verplichtingen zijn nader uitgewerkt in de Erkenningsregeling APK.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de Erkenningsregeling APK, voor zover thans van belang, is in de keuringsruimte een doelmatige hefinrichting aanwezig die geschikt is voor de groep voertuigen waarvoor de erkenning voor de betrokken keuringsplaats wordt aangevraagd en die is voorzien van een doelmatige verlichting.
Ingevolge artikel 4, derde lid, van de Erkenningsregeling APK kan de in het eerste lid bedoelde hefinrichting ten minste vier wielen van het voertuig ondersteunen. Een met steunpoten gecombineerde hefinrichting voldoet niet aan deze eis.
Ingevolge artikel 34, eerste lid, van de Erkenningsregeling APK blijven de keuringsplaatsen voortdurend voldoen aan de eisen, gesteld in de artikelen 3 tot en met 8.
Ingevolge artikel 43, eerste lid, van de Erkenningsregeling APK wordt het resultaat van elke keuring door de keurmeester schriftelijk vastgelegd op het keuringsrapport.
Ingevolge artikel 45, eerste lid, van de Erkenningsregeling APK gelden, indien het voertuig blijkens mededeling van de Dienst Wegverkeer aan een steekproef wordt onderworpen, de in het tweede tot en met zesde lid genoemde verplichtingen.
Ingevolge artikel 45, vijfde lid, aanhef en onder d, van de Erkenningsregeling APK wordt aan een steekproef alle medewerking verleend en worden de ter zake door de Dienst Wegverkeer gegeven aanwijzingen in acht genomen. Onder alle medewerking wordt in ieder geval verstaan dat de desbetreffende ruimte en apparatuur gedurende de steekproef beschikbaar worden gesteld.
Met betrekking tot het toezicht op de APK-erkenninghouders en het opleggen van sancties voert verweerder een beleid dat is neergelegd in de zogeheten Toezichtbeleidsbrief
Erkenninghouders RDW (hierna: Beleidsbrief) van mei 2008, die aan elke erkenninghouder is verstrekt. Aan de Beleidsbrief zijn twee bijlagen toegevoegd, te weten de Bijlage Erkenninghouder APK en de bijlage APK Keurmeester. Het beleid is sinds 1 juni 2008 van kracht.
In hoofdstuk 6,van de bijlage Erkenninghouder APK, die is gevoegd als bijlage bij de Beleidsbrief, is de beoordeling van de erkenningseisen van de hefinrichting opgenomen. Hierin is onder andere opgenomen dat onder een doelmatige hefinrichting wordt verstaan dat de afrijdbeveiliging volledig werkt als een voertuig op de hefinrichting staat. Dit geldt voor zowel de voorzijde als de achterzijde van het voertuig. De afrijdbeveiliging mag niet zijn verwijderd. Op grond van de bijlage moet permanent aan deze eisen worden voldaan.
In hoofdstuk 4 van de Beleidsbrief is de categorisering van de overtredingen opgenomen.
Standpunt van verweerder
Bij het bestreden besluit stelt verweerder zich op het standpunt dat de steekproefkeuring van het voertuig niet op een doelmatige hefinrichting is gebeurd. De afrijdbeveiliging van de hefinrichting was verwijderd omdat het voertuig anders niet op de brug paste. Hierdoor is het voertuig niet juist gekeurd. Daarnaast is er niet alle medewerking verleend aan de steekproef omdat er geen adequate apparatuur ter beschikking is gesteld. Hiermee zijn volgens het bestreden besluit de artikelen 4, eerste en derde lid, 34, eerste lid, 43 en 45, vijfde lid, aanhef en onder d, van de Erkenningsregeling APK overtreden. Op grond van het sanctiebeleid zijn de overtredingen aan te merken als overtreding van categorie I (artikel 45, eerste lid, aanhef en onder d) en categorie III (het uitvoeren van een keuring in een keuringsplaats waarvoor de erkenning niet geldt), tezamen derhalve categorie IV. Verweerder overweegt daarbij dat verzoeker reeds eerder een categorie IV overtreding heeft opgelegd gekregen, te weten op 6 april 2007. Op grond hiervan dient de erkenning voor onbepaalde tijd te worden ingetrokken, aldus verweerder.
Standpunt van verzoeker
Verzoeker is van mening dat de erkenning ten onrechte is ingetrokken, aangezien wel medewerking aan de steekproef is verleend. Volgens verzoeker stond het voertuig veilig op de hefinrichting en kon de steekproef gewoon doorgaan. Verzoeker heeft aangeboden de rijplaten te plaatsen, zodat de herkeuring kon worden verricht. Het is verzoeker niet duidelijk op welke gronden de steekproefcontroleur dit heeft geweigerd. Volgens verzoeker heeft hij volgens het toezichtbeleid vijftien minuten om een en ander op orde te maken. Verder is verzoeker van mening dat de hefinrichting aan de in artikel 4 van de Erkenningsregeling APK gestelde eisen voldeed. Het voertuig kon immers op de hefinrichting gekeurd worden. Hiernaast is verzoeker het niet eens met de hoogte van de sanctie omdat er volgens hem geen sprake is van meerdere overtredingen op hetzelfde moment begaan. Volgens verzoeker is het de keuze van de steekproefcontroleur geweest om de steekproef niet door te laten gaan. Verzoeker heeft slechts de afrijdbeveiliging verwijderd en dus is er sprake van één overtreding. Verder is verzoeker van mening dat de eerdere categorie IV overtreding niet mag worden meegenomen bij het bepalen van de hoogte van de sanctie, omdat hij het bedrijf heeft overgenomen. Tot slot kan volgens verzoeker de uitkomst van de beroepsprocedure niet afgewacht worden, aangezien het evident is dat hij onevenredig veel nadeel lijdt als gevolg van de opgelegde sanctie.
Overwegingen van de voorzieningenrechter
De voorzieningenrechter is van oordeel dat er aanleiding bestaat over te gaan tot toewijzing van het verzoek om voorlopige voorziening en tot schorsing van het bestreden besluit. Daartoe overweegt hij als volgt.
Verweerder kan op grond van het hiervoor aangehaalde artikel 87 van de WVW een erkenning intrekken. Verweerder heeft hierbij een beleidsvrijheid die de bestuursrechter marginaal dient te toetsen.
Vast staat dat verzoeker op 21 augustus 2008 het genoemde voertuig heeft gekeurd zonder dat een afrijdbeveiliging aan de voorzijde van de hefinrichting aanwezig was. Daarmee staat, naar verweerder meent, vast dat niet voldaan is aan artikel 4, eerste lid, van de Erkenningsregeling APK: er is volgens verweerder geen doelmatige hefinrichting aanwezig. Verweerder verwijst daartoe naar hoofdstuk 6 van de bijlage Erkenninghouder APK, behorende bij de Beleidsbrief. Daarin heeft verweerder een nadere invulling van het begrip “doelmatige hefinrichting” gegeven. Blijkens genoemde beleidsregel wordt daaronder verstaan “De afrijdbeveiliging werkt volledig als een voertuig op de hefinrichting staat. Dit geldt voor zowel de voorzijde als de achterzijde van het voertuig. De afrijdbeveiliging mag niet zijn verwijderd.”
Verzoeker heeft aangevoerd dat verweerder in de beleidsregel niet een nadere invulling van het begrip “doelmatige hefinrichting” kan geven omdat verweerder daarmee een nieuwe verplichting creëert. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder met de beleidsregel beoogd een nadere invulling te geven van het begrip “doelmatige hefinrichting”. Een hefinrichting, die niet is voorzien van een deugdelijke afrijdbeveiliging, is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter, gelet op de risico’s van het achterwege blijven van een dergelijke voorziening, terecht aangemerkt als een niet doelmatige hefinrichting.
Nu artikel 34 van de Erkenningsregeling APK inhoudt dat de keuringsplaats voortdurend blijft voldoen aan de eisen van (onder meer) artikel 4 van de Erkenningsregeling APK was verweerder bevoegd op grond van artikel 87 van de WVW over te gaan tot intrekking van de erkenning.
Uit de bevindingen van het steekproefcontrolerapport van 21 augustus 2008, dat mede door verzoeker is ondertekend, blijkt voorts dat het voertuig, gezien de wielbasis, niet op de hefinrichting paste zonder demontage van de afrijdbeveiliging. Verweerder concludeert daaruit dat de hefinrichting niet gebruikt kon worden voor de keuring van het voertuig, noch voor het uitvoeren van de steekproef. Hierdoor is volgens verweerder sprake van een overtreding van artikel 45, vijfde lid, onder d, van de Erkenningsregeling APK.
Ten aanzien hiervan heeft verzoeker ter zitting aangevoerd dat het voertuig wel degelijk past op de hefinrichting en dat zelfs de afrijdbeveiliging aan voor – en achterzijde kan worden aangebracht. Verzoeker heeft ter onderbouwing van die stelling ter zitting foto’s overgelegd.
De voorzieningenrechter overweegt dat, nu uit het eerdergenoemde steekproefcontrolerapport blijkt dat het te keuren voertuig niet op de hefinrichting past, welk rapport mede door verzoeker is ondertekend, er van uit moet worden gegaan dat dit juist is. Het steekproefcontrolerapport maakt het mogelijk middels het plaatsen van een handtekening bezwaar aan te tekenen tegen het resultaat van de steekproef. Verzoeker heeft echter kennelijk ingestemd met het resultaat.
Verweerder mocht daar ook op afgaan. Naar het voorlopig oordeel maken de foto’s, die verzoeker ter zitting heeft overgelegd en waaruit zou blijken dat het voertuig inclusief afrijdbeveiliging voor en achter op de hefinrichting past, dit niet anders. De foto’s zijn immers niet gemaakt op het moment van de steekproef. Het vorenstaande houdt in dat verzoeker in strijd heeft gehandeld met artikel 45, vijfde lid, aanhef en onder d, van de Erkenningsregeling APK zodat verweerder ook in dit opzicht bevoegd was tot intrekking van de erkenning over te gaan.
Ter zitting heeft verweerder nog gesteld dat ook artikel 44 van de Erkenningsregeling APK is overtreden. Nu echter deze overtreding niet in het primaire besluit noch in het besluit op bezwaar is tegengeworpen aan verzoeker, zal de voorzieningenrechter daaraan voorbij gaan.
De wijze waarop verweerder gebruik maakt van zijn bevoegdheid tot intrekking van de erkenning als bedoeld in artikel 87 van de WVW heeft verweerder vastgelegd in hoofdstuk 4 van de Beleidsbrief. Verweerder onderscheidt daarin vier categorieën overtredingen waarbij categorie I de lichtere overtredingen bevat en categorie IV de zwaarst mogelijke overtredingen. Daarbij is uitgegaan van enkelvoudige overtredingen. Als meerdere overtredingen op hetzelfde moment worden geconstateerd spreekt verweerder van een meervoudige overtreding. Bij een meervoudige overtreding worden de categorieën van de geconstateerde overtredingen bij elkaar opgeteld. Bij een uitkomst van IV of hoger wordt de sanctiezwaarte van categorie IV aangehouden. Daarbij wordt, zo blijkt uit de beleidsregel, rekening gehouden met de historie.
Verweerder heeft vervolgens een stroomschema opgesteld aan de hand waarvan kan worden beoordeeld welke sanctie wordt opgelegd. De door verzoeker gemaakte overtredingen worden gecategoriseerd in I (artikel 4, eerste lid, van de Erkenningsregeling APK) en III (artikel 45, vijfde lid, aanhef en onder d, van de Erkenningsregeling APK), derhalve tezamen categorie IV. Gelet op het stroomschema dient in dat geval een intrekking voor onbepaalde tijd te worden opgelegd, hetgeen verweerder ook gedaan heeft.
Ter zitting heeft verweerder het beleid toegelicht. De voorzieningenrechter is vooralsnog van oordeel dat het gevoerde beleid de grenzen van een redelijke beleidsbepaling overschrijdt. Daarbij acht de voorzieningenrechter het van belang dat in de Beleidsbrief niet alle overtredingen zijn opgenomen maar per categorie een aantal overtredingen wordt opgesomd.
Verder is niet onderbouwd en ter zitting evenmin voldoende gemotiveerd waarom in gevallen als de onderhavige de overtredingen moeten worden opgeteld terwijl zij in elkaars verlengde liggen. Verweerder spreekt hier van een meervoudige overtreding. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter zijn deze overtredingen met elkaar verbonden: omdat de hefinrichting niet doelmatig is geweest, kon verzoeker geen medewerking verlenen. Gevolg van deze meervoudige overtreding is dat de beide categorieën I en III moeten worden opgeteld wat leidt tot een intrekking voor onbepaalde tijd. Waren deze overtredingen niet op hetzelfde moment begaan dan was volgens het stroomschema een intrekking van zes of negen weken aan de orde geweest. Verweerder heeft deze, in de ogen van de voorzieningenrechter, onevenredigheid niet kunnen verklaren.
Los daarvan acht de voorzieningenrechter ook de systematiek van de meervoudige overtredingen te weinig onderscheidend. Zoals verweerder ter zitting aangaf zal, ingeval van overtreding van onder meer artikel 4 van de Erkenningsregeling APK al snel ook sprake zijn van overtreding van artikel 43 of 44 van de Erkenningsregeling APK en derhalve van een meervoudige overtreding, die in de meeste gevallen tot intrekking van de erkenning voor onbepaalde tijd zal leiden, hetgeen de voorzieningenrechter eveneens in strijd met artikel 3:4, tweede lid, van de Awb acht.
Gelet op het bovenstaande acht de voorzieningenrechter het niet uitgesloten dat het bestreden besluit in de bodemprocedure niet in stand kan blijven.
Op grond van het vorenoverwogene acht de rechtbank het, gelet op het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb, billijk verweerder te veroordelen in de kosten die verzoeker redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van dit verzoek om een voorlopige voorziening, zijnde kosten voor deskundige bijstand (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting) en reiskosten ad EUR 3,50, door verzoeker gemaakt. Tevens ziet de voorzieningenrechter aanleiding te bepalen dat het griffierecht door verweerder wordt vergoed.
Beslist wordt derhalve als volgt.
4. Beslissing
De Rechtbank Almelo,
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe;
- schorst het besluit van verweerder van 14 januari 2009;
- veroordeelt de directie van de Dienst Wegverkeer in de door verzoeker gemaakte proceskosten, welke kosten worden bepaald op EUR 647,50 door de Dienst Wegverkeer te betalen aan verzoeker;
- verstaat dat de Dienst Wegverkeer aan verzoeker het griffierecht ad EUR 288,00 vergoedt.
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.
Aldus gedaan door mr. W.M.B. Elferink, voorzieningenrechter, en door deze en J. Wenniger, griffier, ondertekend
De griffier, De voorzieningenrechter,
Uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2007.