ECLI:NL:RBALM:2009:BH3837

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
24 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-710003-08
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van moord met voorbedachten rade en verboden wapenbezit

In deze zaak heeft de rechtbank Almelo op 24 februari 2009 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van moord op zijn ex-partner op 29 december 2007. De rechtbank achtte bewezen dat de verdachte met voorbedachte rade zijn ex-vrouw heeft doodgeschoten. De feiten zijn als volgt: op de bewuste dag heeft de verdachte, na kalm beraad, een vuurwapen gepakt, dit geladen en vervolgens gericht op zijn ex-partner, mevrouw [SLACHTOFFER], en haar in de hals geschoten, wat leidde tot haar overlijden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet alleen het wapen in zijn bezit had, maar ook dat hij dit met opzet heeft gebruikt om het leven van zijn ex-partner te beëindigen. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de impact van de daad op de nabestaanden, waaronder de kinderen van het slachtoffer, en heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 jaren. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de verdachte volledig toerekeningsvatbaar was ten tijde van de feiten, ondanks dat er enige discussie was over zijn geestelijke toestand. De uitspraak is gedaan na een zorgvuldige afweging van de bewijsvoering, waaronder getuigenverklaringen en forensisch bewijs. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van enkele andere tenlastegelegde feiten, maar heeft de moord en het bezit van een verboden wapen bewezen verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Sector strafrecht
parketnummer: 08/710003-08
datum vonnis: 24 februari 2009
Vonnis (promis) op tegenspraak van de rechtbank Almelo, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie in het arrondissement Almelo tegen:
[VERDACHTE],
geboren op [GEBOORTEDATUM] 1953 in [PLAATS][LAND],
wonende in [WOONPLAATS],
nu verblijvende in Huis van Bewaring Karelskamp in Almelo.
1. Het onderzoek op de terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 15 april 2008, 22 april 2008, 4 juli 2008, 18 september 2008, 2 december 2008 en
10 februari 2009. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. G. Edelenbos en van hetgeen door de verdachte en diens raadsman mr. R. Oude Breuil, advocaat te Enschede, naar voren is gebracht.
De zoon van het slachtoffer, [ZOON 1 SLACHTOFFER], was op de zitting aanwezig. Hij heeft geen gebruik gemaakt van zijn spreekrecht. Wel is de inhoud van zijn schriftelijke slachtofferverklaring op de zitting meegedeeld.
De broer van het slachtoffer, [BROER SLACHTOFFER], was ook op de zitting aanwezig. Hij heeft gebruik gemaakt van zijn spreekrecht.
2. De tenlastelegging
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: op 29 december 2007 – al dan niet met voorbedachten rade- zijn ex-vrouw heeft doodgeschoten. Primair is dit tenlastegelegd als moord en subsidiair als doodslag.
Feit 2: op 29 december 2007 een vuurwapen en de bijbehorende munitie in zijn bezit had.
Voluit luidt de tenlastelegging aan de verdachte, dat:
1.
hij op of omstreeks 29 december 2007, in de gemeente Almelo, opzettelijk en met voorbedachten rade mevrouw [SLACHTOFFER] van het leven heeft beroofd, immers
-heeft verdachte, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, een
ongeladen pistool, althans een ongeladen vuurwapen, gepakt/ter hand genomen en
(vervolgens) geladen, althans een geladen pistool/vuurwapen gepakt/ter hand
genomen, en/of
-is verdachte, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, naar
voornoemde [SLACHTOFFER] gelopen, en/of
-heeft verdachte, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg,
(vervolgens) dat pistool/vuurwapen op of tegen de keel/hals van voornoemde
[SLACHTOFFER] gezet, althans dat pistool/vuurwapen op het (boven)lichaam en/of de
keel/hals van voornoemde [SLACHTOFFER] gericht (gehouden), en/of
-heeft verdachte, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met dat
pistool/vuurwapen (een) kogel(s) afgevuurd op/in, althans in de richting van,
het (boven)lichaam en/of de keel/hals van voornoemde [SLACHTOFFER] waardoor zij door die kogel(s) in de hals werd getroffen, tengevolge waarvan zij is overleden;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op of omstreeks 29 december 2007, in de gemeente Almelo, opzettelijk een persoon, genaamd mevrouw [SLACHTOFFER], van het leven heeft beroofd, immers
-heeft verdachte, met dat opzet, een ongeladen pistool, althans een ongeladen
vuurwapen, gepakt/ter hand genomen en (vervolgens) geladen, althans een
geladen pistool/vuurwapen gepakt/ter hand genomen, en/of
-is verdachte, met dat opzet, naar voornoemde [SLACHTOFFER] gelopen, en/of
-heeft verdachte, met dat opzet, (vervolgens) dat pistool/vuurwapen op of
tegen de keel/hals van voornoemde [SLACHTOFFER] gezet, althans dat pistool/vuurwapen op het (boven)lichaam en/of de keel/hals van voornoemde [SLACHTOFFER] gericht (gehouden), en/of
-heeft verdachte, met dat opzet, met dat pistool/vuurwapen (een) kogel(s)
afgevuurd op/in, althans in de richting van, het (boven)lichaam en/of de
keel/hals van voornoemde [SLACHTOFFER] waardoor zij door die kogel(s) in de hals werd getroffen, tengevolge waarvan zij is overleden;
2.
hij op of omstreeks 29 december 2007, in de gemeente Almelo, een of meer wapens van categorie III, te weten een pistool van het merk FN-Herstal, type 1910/22, kaliber 7.65 mm, en/of munitie van categorie III, te weten een hoeveelheid kogelpatronen van het kaliber 7.65, voorhanden heeft gehad;
3. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor feit 1 primair en feit 2 zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) jaren met aftrek van het voorarrest. Daarnaast vordert de officier van justitie dat het inbeslaggenomen geld zal worden teruggegeven aan verdachte.
4. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
5. De beoordeling van het bewijs
5.1 De vaststaande feiten
De onderstaande feiten volgen rechtstreeks uit de bewijsmiddelen en hebben bij de behandeling van de zaak niet ter discussie gestaan. Het vaststellen van deze feiten behoeft daarom geen andere motivering door de rechtbank dan een verwijzing naar de betreffende bewijsmiddelen .
Feit 1 en feit 2
Verdachte is op 29 december 2007 samen met het slachtoffer [SLACHTOFFER] in zijn woning aan de [ADRES] in [WOONPLAATS] aanwezig. [SLACHTOFFER] is daar op 29 december 2007 overleden , tengevolge van massaal bloedverlies in combinatie met verstikking door afsluiting van de luchtwegen door ingeademd bloed, veroorzaakt door een schotverwonding in de hals.
Op 29 december 2007 omstreeks 16.50 uur meldt verdachte zich op het politiebureau, waar hij wordt aangehouden. Na de aanhouding van verdachte wordt omstreeks 17.45 uur een zogenaamde schiethanden-set van de rechterhand van hem afgenomen. Het schotrestenonderzoek van het Nederlands Forensische Instituut (NFI) heeft een relatie aangetoond tussen de bemonsterde delen van de hand van verdachte en een schietproces.
Verdachte had op 29 december 2007 een vuurwapen, 7.65 mm, in de wasemkap in zijn woning aanwezig , alsmede de daarbij behorende munitie .
In de woning aan de [ADRES] te [WOONPLAATS] is naast het slachtoffer een vuurwapen aangetroffen zijnde een vuurwapen van categorie III, merk Fabrique Nationale, model 1922, bestemd en geschikt voor het semi-automatisch verschieten van patronen van het kaliber 7.65 mm Browning.
Verdachte had schotverwondingen aan zijn linkerringvinger en aan zijn linkerknie. Zijn linkerknie bevatte net boven de knieschijf een inschotwond. Er was geen uitschotwond zichtbaar. De kogel zat net onder de knie, in het onderbeen, aan kuitzijde.
De kogel is “zeer waarschijnlijk” afgevuurd uit de loop van het pistool, dat is aangetroffen naast het slachtoffer.
5.2 Feit 1 De schutter
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte degene is geweest die [SLACHTOFFER] heeft neergeschoten. Zij acht geen enkele aanwijzing aanwezig die duidt op de betrokkenheid van een derde bij het schietincident.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich primair op het standpunt dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte op 29 december 2007 [SLACHTOFFER] van het leven heeft beroofd, zodat voor zowel de moord als de doodslag vrijspraak dient te volgen. Daartoe wordt aangevoerd dat verdachte weliswaar in eerste instantie heeft bekend dat hij [SLACHTOFFER] van het leven heeft beroofd, maar dat hij dit nu ontkent. Verdachte kan zich namelijk helemaal niets meer herinneren van wat er op 29 december 2007 is voorgevallen tussen hem en [SLACHTOFFER]. Verdachte kan niet uitsluiten dat hij ten onrechte een bekennende verklaring heeft afgelegd, doordat hij in een shock verkeerde.
De bewijsoverwegingen van de rechtbank
Verdachte heeft in eerste instantie tegenover de politie bekend dat hij [SLACHTOFFER] op 29 december 2007 met een vuurwapen heeft neergeschoten. De rechtbank is van oordeel dat deze verklaring vrijwel identiek is aan en ondersteund wordt door de getuigenverklaring van [GETUIGE], buurman van verdachte en het relaas van [VERBALISANT 1] . Deze getuigenverklaring van [GETUIGE], alsmede het relaas van voornoemde verbalisant bevatten specifieke daderkennis met betrekking tot het gebruikte vuurwapen. Deze daderkennis hebben zij slechts kunnen horen van een direct betrokkene bij de schietpartij, nu pas op 9 april 2008 na technisch onderzoek is vast komen te staan dat het slachtoffer daadwerkelijk met het wapen is neergeschoten, zoals door verdachte, door de getuige op 29 december 2007 is verklaard en door de verbalisant op 29 december 2007 is gerelateerd. Daarnaast wordt de verklaring van verdachte ondersteund door de overige bewijsmiddelen, zoals die zijn opgenomen onder 5.1 “De vaststaande feiten”.
Voorts blijkt op geen enkele wijze dat op 29 december 2007 naast verdachte, het slachtoffer en de twee jaar oude zoon van verdachte en het slachtoffer, [SLACHTOFFER], iemand anders in de woning aan de [ADRES] aanwezig is geweest. De rechtbank zal verdachte, gelet op het vorenstaande, aan zijn bekennende verklaring houden en deze tot het bewijs bezigen.
Gelet op het vorenoverwogene acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 29 december 2007 [SLACHTOFFER] heeft doodgeschoten.
5.3 Feit 1 Voorbedachten rade
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat verdachte [SLACHTOFFER] met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd. Nu verdachte geen openheid van zaken geeft en er geen getuigen zijn van het schietincident baseert zij zich ter onderbouwing van dit standpunt op drie zaken, te weten het motief, de wijze van plegen en het aanwezig hebben van een vuurwapen.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich subsidiair op het standpunt dat verdachte [SLACHTOFFER] niet met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd. Ter onderbouwing van dat standpunt voert de raadsman allereerst aan dat verdachte geen vooropgezet plan heeft gehad om [SLACHTOFFER] van het leven te beroven, nu daarvoor zowel het directe als het indirecte bewijs ontbreekt. Daarnaast voert de raadsman aan dat verdachte geen moment van kalm beraad heeft gehad alvorens [SLACHTOFFER] dood te schieten, nu de tijdspanne hiervoor te kort is geweest.
De bewijsoverwegingen van de rechtbank
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is voor een bewezenverklaring van voorbedachten rade voldoende dat komt vast te staan dat de verdachte tijd had zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit, zodat hij gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Verdachte heeft verklaard dat hij het wapen in een doek in de afzuigkap bewaarde. De geladen patroonhouder bewaarde hij in hetzelfde doek bij het wapen. Hieruit concludeert de rechtbank dat verdachte op 29 december 2007 het wapen en de patroonhouder uit de wasemkap heeft moeten pakken. Vervolgens heeft hij dit wapen en de patroonhouder uit het doek moeten halen, de patroonhouder in het wapen moeten plaatsen en het wapen moeten doorladen.
Door het NFI is een onderzoek ingesteld naar de verwondingen van de linker- en de rechterzijde van de hals van het slachtoffer. De conclusie van dit onderzoek is dat ten aanzien van de verwonding aan de rechterzijde aanwijzingen zijn verkregen die wijzen op een vrijwel zekere inschotverwonding en een opgezet schot. Ten aanzien van de verwonding aan de linkerzijde zijn aanwijzingen verkregen die wijzen op een vrijwel zekere uitschotverwonding. De rechtbank concludeert uit de conclusies in dit rapport, de beschrijving van het aantreffen van het slachtoffer en de bloedpatronen en de verklaring van [NAAM CHIRURG] dat verdachte naar het slachtoffer toe is gelopen en haar op haar billen op de grond in de woonkamer heeft gesitueerd. Vervolgens is verdachte achter haar gaan staan, heeft haar hals met zijn linkerhand aan de linkerkant vastgepakt en heeft haar met zijn rechterhand, waarin zich toen het vuurwapen bevond, tegen zijn linkerknie gedrukt. Vervolgens heeft hij de trekker overgehaald. Al deze handelingen vergen enige tijd.
Aldus concludeert de rechtbank dat verdachte doelbewust heeft gehandeld en dat hij voorafgaande aan het schieten, door het pakken van het pistool en de patroonhouder uit de wasemkap, het uit het doek halen van het pistool en de patroonhouder, het plaatsen van de geladen patroonhouder in het pistool, het doorladen van dit pistool en het manoeuvreren van het slachtoffer in voornoemde positie, voldoende tijd had zich te beraden op het te nemen of genomen besluit. Dat verdachte in een korte tijdspanne heeft gehandeld doet daar niet aan af.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de kalmte voorafgaand en ten tijde van de daad ook afgeleid kan worden uit het gedrag van verdachte direct na de daad. Verdachte heeft immers na het neerschieten van het slachtoffer, terwijl hij zelf ook gewond was, nog door de woning rondgelopen. Hij heeft daarbij het hoofd van het slachtoffer afgedekt met een kleedje. Vervolgens is verdachte met [ZOON 2 SLACHTOFFER], die ten tijde van het schietincident ook in de woning aanwezig was, door de buurman naar het politiebureau gebracht. Onderweg heeft verdachte [ZOON 2 SLACHTOFFER] eerst nog afgezet bij zijn zus, [ZUS VERDACHTE]. Op weg naar het politiebureau heeft verdachte tegen de buurman gezegd dat hij [SLACHTOFFER] dood heeft geschoten en dat de buurman verdachte de eerste 10 à 20 jaar niet weer zal zien.
Gelet op vorenstaande acht de rechtbank de voorbedachten rade wettig en overtuigend bewezen.
5.4 De conclusie
De rechtbank is door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen, dat de verdachte het sub 1 primair en sub 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 29 december 2007, in de gemeente Almelo, opzettelijk en met voorbedachten rade mevrouw [SLACHTOFFER] van het leven heeft beroofd, immers
-heeft verdachte, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, een
ongeladen pistool gepakt en vervolgens geladen en
-heeft verdachte, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg,
vervolgens dat pistool tegen de hals van voornoemde [SLACHTOFFER] gezet en
-heeft verdachte, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met dat
pistool een kogel afgevuurd in de hals van voornoemde [SLACHTOFFER] waardoor zij door die kogel in de hals werd getroffen, tengevolge waarvan zij is overleden;
2.
hij op 29 december 2007, in de gemeente Almelo, een wapen van categorie III, te weten een pistool van het merk FN-Herstal, type 1910/22, kaliber 7.65 mm en munitie van categorie III, te weten een hoeveelheid kogelpatronen van het kaliber 7.65, voorhanden heeft gehad;
Vrijspraak
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte sub 1 primair en sub 2 meer of anders is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
6. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld bij artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en artikel 55 van de Wet wapens en munitie. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1
het misdrijf: moord;
Feit 2
het misdrijf: handelen in strijd met art. 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd.
7. De strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.
De rechtbank baseert zich daarbij op het rapport van het Pieter Baan Centrum.
In dat rapport is over verdachte gerapporteerd door G.T. Blok, psychiater in opleiding, in samenwerking met R.J.P. Rijnders, psychiater en vast gerechtelijk deskundige, alsmede door J.M. Oudejans, psycholoog en vast gerechtelijk deskundige bij het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, locatie Pieter Baan Centrum. Verdachte kan worden beschouwd als deels meewerkend aan het onderzoek, waardoor een niet geheel volledig gedragskundig onderzoek heeft kunnen plaatsvinden.
Uit beide rapportages komt naar voren dat verdachte een gemiddelde tot benedengemiddelde intelligentie heeft. De persoonlijkheid van verdachte wordt tijdens het onderzoek gekleurd door een theatrale presentatie, waarbij hij een geïdealiseerd zelfbeeld laat zien, negatieve emoties of gebeurtenissen ontkent of bagatelliseert en eigen agressieve gevoelens op de buitenwereld lijkt te projecteren. De psychiater in opleiding en de psychiater concluderen echter dat zij geen uitspraak kunnen doen of verdachte lijdende was aan een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens, nu volgens hen onduidelijkheid bestaat of er bij verdachte sprake was van een stemmingsstoornis voorafgaande aan en ten tijde van het tenlastegelegde.
De psycholoog concludeert daarentegen dat verdachte ten tijde van het plegen van de feiten niet lijdende was aan een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens, zodat verdachte als volledig toerekeningsvatbaar is te beschouwen.
Overigens zijn alle onderzoekers de mening toegedaan dat het sterk valt te betwijfelen in hoeverre een nieuw of aanvullend onderzoek meer duidelijkheid zou kunnen bieden over een mogelijke stemmingsstoornis.
De rechtbank verenigt zich met de deze conclusies en zal hiermee bij het bepalen van de hoogte van de gevangenisstraf rekening houden. Zij zal daarbij de conclusie van de psycholoog, dat verdachte volledig toerekeningsvatbaar is, overnemen.
Er zijn ook voor het overige geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.
8. De op te leggen straf of maatregel
8.1 De gronden voor een straf of maatregel
Verdachte heeft op 29 december 2007 een 38-jarige vrouw, met wie hij een relatie heeft gehad, vermoord en haar daarmee haar kostbaarste bezit, het leven, ontnomen. Verdachte heeft door zijn handelen de nabestaanden onherstelbaar leed toegebracht. Dit geldt in het bijzonder voor [DOCHTER SLACHTOFFER] en [ZOON 1 SLACHTOFFER], de twee kinderen van het slachtoffer uit haar eerdere huwelijk. Zij hebben door toedoen van verdachte hun moeder verloren. Een dergelijke gebeurtenis is voor een ieder ontwrichtend, maar het feit dat de kinderen geruime tijd met verdachte in gezinsverband hebben samengeleefd, maakt de impact van het handelen van verdachte op hen des te groter.
Datzelfde kan worden gezegd van [ZOON 2 SLACHTOFFER], het kind dat in 2005 uit de relatie van verdachte en het slachtoffer is geboren. Het behoeft dan ook geen betoog met welk een belast verleden dit kind door het leven moet, met het grote gemis van zijn moeder en de latere wetenschap dat zijn vader daarvoor verantwoordelijk is. Als gevolg daarvan moet hij nu niet alleen opgroeien zonder moeder, maar ook zonder vader.
Dit alles zal zonder twijfel voor alle drie de kinderen buitengewoon zwaar zijn. Ook andere familieleden, zoals de moeder, de beide broers en de zus van het slachtoffer, maar ook vrienden en anderen voor wie zij dierbaar was, moeten haar nu missen. Uit de zich in dossier bevindende slachtofferverklaring van [ZOON 1 SLACHTOFFER] en uit hetgeen ter terechtzitting door de broer van het slachtoffer naar voren is gebracht, blijkt van het verdriet dat zij hebben en de grote impact die dit op hun leven heeft. Dit klemt temeer nu verdachte niet heeft willen spreken over de reden van zijn daad, zodat de nabestaanden met deze vraag zullen blijven zitten.
Wat de reden voor verdachte om tot deze daad over te gaan ook heeft mogen zijn, niets kan deze daad rechtvaardigen.
Door een delict als het onderhavige is de rechtsorde zeer ernstig geschokt; het brengt in de maatschappij gevoelens van onrust en onveiligheid te weeg. De rechtbank is dan ook van oordeel dat aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur dient te worden opgelegd.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de straf rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals deze onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Uit de databank consistente straftoemeting blijkt dat in de regel voor vergelijkbare zaken een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 12 jaar tot 15 jaar wordt opgelegd.
De rechtbank houdt ten nadele van de verdachte rekening met de omstandigheid dat ten tijde van het plegen van de moord zijn twee-jarige zoontje in de woning aanwezig was. Daarnaast houdt de rechtbank ten nadele van de verdachte rekening met de omstandigheid dat hij ter terechtzitting geen openheid van zaken heeft gegeven geven en dat een duidelijk motief voor de moord onbekend is gebleven. Ook heeft verdachte met zijn houding ter terechtzitting geen enkele verantwoording voor zijn handelen genomen en geen enkel berouw jegens de familie van het overleden slachtoffer getoond.
Al met al is de rechtbank, op grond van het hiervoor overwogene, van oordeel dat een gevangenisstraf dient te worden opgelegd voor de duur van 15 jaren.
8.2 Het beslag
Nu het belang van strafvordering zich niet verzet tegen teruggave van het aan verdachte toebehorende en onder hem inbeslaggenomen geldbedrag, zal de rechtbank de teruggave van dit geldbedrag aan verdachte gelasten.
9. De toegepaste wettelijke voorschriften
- De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust het op de artikelen 10, 27, 57 en 91 Sr.
10. De beslissing
De rechtbank,
Vrijspraak/bewezenverklaring
- verklaart bewezen, dat verdachte het sub 1 primair en sub 2 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan de verdachte sub 1 primair en sub 2 meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1
het misdrijf: moord;
feit 2
het misdrijf: handelen in strijd met art. 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd.
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder sub 1 primair en sub 2 bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 15 (vijftien) jaren;
- bepaalt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
Beslag
- gelast de teruggave van het inbeslaggenomen geldbedrag van € 3.245,- aan verdachte.
Aldus gewezen door mr. S.M.M. Bordenga, voorzitter, mr. H. Bloebaum en mr. S. Taalman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. B.M. Hoek, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 24 februari 2009.