ECLI:NL:RBALM:2009:BH0287

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
14 januari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08 / 451 AKW A1 A
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ingezetenschap en kinderbijslag: beoordeling van sociale en economische binding met Nederland

In deze zaak heeft de Rechtbank Almelo op 14 januari 2009 uitspraak gedaan over de vraag of eiseres op de peildatum 1 januari 2008 als ingezetene van Nederland kon worden aangemerkt in het kader van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW). Eiseres, die Nederlandse is, had een sterke juridische binding met Nederland, maar de rechtbank oordeelde dat haar sociale en economische binding op de peildatum onvoldoende was. Eiseres had in de jaren voorafgaand aan de peildatum langdurig in het buitenland gewoond en was slechts voor korte periodes teruggekeerd naar Nederland. De rechtbank concludeerde dat, ondanks de intentie van eiseres om zich definitief in Nederland te vestigen, haar maatschappelijke leven op de peildatum nog niet in Nederland was gevestigd.

De rechtbank behandelde het procesverloop waarin eiseres bezwaar had gemaakt tegen de afwijzing van haar aanvraag voor kinderbijslag door de Sociale Verzekeringsbank. De rechtbank oordeelde dat verweerder op goede gronden had geoordeeld dat eiseres per 1 januari 2008 niet als verzekerde ingevolge de AKW kon worden aangemerkt. De rechtbank benadrukte dat de feitelijke omstandigheden bepalend zijn voor de beoordeling van ingezetenschap en dat de sociale binding met Nederland onvoldoende was, ondanks het feit dat haar kinderen naar school gingen in Nederland.

De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van de Sociale Verzekeringsbank, maar bepaalde dat de rechtsgevolgen van het besluit in stand blijven. Eiseres werd in het gelijk gesteld wat betreft de onzorgvuldigheid van de besluitvorming, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet leidde tot een andere uitkomst. De rechtbank veroordeelde de verweerder in de proceskosten van eiseres, die op € 651,30 werden vastgesteld, en bepaalde dat het griffierecht van € 39,-- door de Sociale Verzekeringsbank aan eiseres moest worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Sector bestuursrecht
Registratienummer: 08 / 451 AKW A1 A
uitspraak van de enkelvoudige kamer
in het geschil tussen:
***,
wonende te ***, eiseres,
gemachtigde: mr. E.W. Stals, advocaat te Enschede,
en
de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank,
gevestigd te Deventer, verweerder.
1. Bestreden besluit
Besluit van verweerder d.d. 3 april 2008.
2. Procesverloop
Bij besluit van 21 januari 2008 heeft verweerder de door eiseres ten behoeve van haar kinderen ingediende aanvraag tot verlening van kinderbijslag afgewezen.
Tegen dit besluit is namens eiseres op 1 februari 2008 bezwaar gemaakt.
Tijdens een op 6 maart 2008 gehouden hoorzitting heeft eiseres haar bezwaren nader toegelicht.
Bij besluit van 3 april 2008 heeft verweerder de bezwaren van eiseres op de daarin vervatte gronden, die hier als herhaald en ingelast worden beschouwd, ongegrond verklaard.
Eiseres kan zich blijkens het op 6 mei 2008 ingediende beroepschrift niet met dit besluit verenigen.
Op 4 juni 2008 heeft verweerder de op het geding betrekking hebbende stukken aan de rechtbank gezonden en op 5 juni 2008 heeft verweerder een verweerschrift in het geding gebracht.
Op 18 november 2008 is van de zijde van eiseres een aanvullend beroepschrift ingebracht met daarbij een van 17 november 2008 daterende verklaring van de vader van eiseres, enkele bankafschriften en een afschrift van het testament van de vader van eiseres.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 9 december 2008, waar eiseres is verschenen, samen met haar gemachtigde en haar vader, terwijl verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door M.M.W. van Ent.
3. Overwegingen
Kern van het geschil tussen partijen is of verweerder terecht heeft geoordeeld dat eiseres per 1 januari 2008 niet als verzekerde ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) is aan te merken en op die grond geen aanspraak kan maken op een kinderbijslag. Hierbij spitst het geschil zich toe op de vraag of verweerder eiseres op goede gronden per genoemde datum niet heeft aangemerkt als ingezetene van Nederland, aangezien tussen partijen in confesso is dat eisers op 1 januari 2008 niet ter zake van in Nederland in dienstbetrekking verrichte arbeid aan de loonbelasting is onderworpen.
In beroep is - samengevat en zakelijk weergegeven -namens eiseres aangevoerd dat zij zowel een juridische, sociale als economische band met Nederland heeft. Daarom ligt volgens eiseres, anders dan verweerder stelt, haar maatschappelijk leven wel degelijk in Nederland. Verweerder heeft in de visie van eiseres ten onrechte bij de besluitvorming niet haar gehele situatie in ogenschouw genomen. Tot slot stelt eiseres zich op het standpunt dat het primaire besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen omdat verweerder de redelijke termijn voor het beslissen op haar aanvraag heeft overschreden. Verweerder is in het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd voorbij gegaan aan hiertegen geuite bezwaren van eiseres.
Ook zou verweerder onzorgvuldig hebben gehandeld door zich slechts in algemene bewoordingen uit te laten over de zorgvuldige voorbereiding van een besluit, zonder dat op de zaak van eiseres toe te spitsen. In de ogen van eiseres heeft verweerder in strijd met zowel het zorgvuldigheidsbeginsel als het motiveringsbeginsel gehandeld door niet gemotiveerd aan te geven waarop de door eiseres gegeven verklaring voor het inwonen bij haar vader niet van belang is, terwijl verweerders beleidsregels dit eisen.
De rechtbank overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, aanhef en onder a en b van de AKW is overeenkomstig de bepaling van deze wet verzekerd degene die ingezetene is, dan wel geen ingezetene is, doch ter zake van in Nederland in dienstbetrekking verrichte arbeid aan de loonbelasting is onderworpen. Zoals reeds overwogen is slechts in geschil de vraag of eiseres als ingezetene van Nederland aangemerkt dient te worden.
Ingevolge artikel 2 van de AKW is ingezetene degene die in Nederland woont. De vraag waar eiseres woonde op de peildatum, 1 januari 2008, wordt voor de toepassing van de AKW ingevolge artikel 3, eerste lid, van die wet naar de omstandigheden beoordeeld. Naar vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), zoals die onder mee blijkt uit de uitspraak van 2 september 2004, LJN AR1407, is daarbij in het bijzonder van belang in welke mate er sprake is van een juridische, sociale en economische binding van de betrokken persoon met Nederland. Op het moment dat aan de hand van deze criteria kan worden vastgesteld dat het middelpunt van het maatschappelijk leven van betrokkene in Nederland is komen te liggen, mag worden aangenomen dat de betrokken persoon zijn of haar woonplaats in Nederland heeft.
Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat eiseres, die op 8 oktober 2007 met haar kinderen naar Nederland is gekomen, niet met ingang van de op 1 januari 2008 gelegen peildatum, als een ingezetene van Nederland kon worden beschouwd. Na een langdurig verlijf in het buitenland, zal ondanks de intentie van een persoon zich blijvend in Nederland te vestigen en de omstandigheid dat die persoon altijd contact heeft gehouden met familie en vrienden in Nederland, niet licht kunnen worden aangenomen dat het middelpunt van zijn of haar maatschappelijke leven - in geval van een zwakke economische binding - direct in Nederland ligt. In een dergelijk geval zal de binding met Nederland weer moeten worden opgebouwd.
Tussen partijen is niet in geschil dat sprake is van een sterke juridische band met Nederland nu eiseres de Nederlandse nationaliteit bezit. Wat betreft de sociale binding blijkt uit de gedingstukken dat eiseres in verband met haar huwelijk met een Italiaan, elf jaar uit Nederland is weggeweest. Eiseres stelt weliswaar dat ze in die periode geen enkel jaar onafgebroken in Italië is geweest, maar daaruit volgt niet dat de sociale band met Nederland is blijven bestaan. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat eiseres in de periode van elf jaar enkel voor (relatief) korte periodes terug is geweest in Nederland in verband met vakantie, familiebezoek, familieomstandigheden en -na haar scheiding- om haar kinderen onder meer door scholing weer een band te laten krijgen met Nederland, de taal, en familie en vrienden. Voor de beoordeling van de vraag of eiseres als ingezetene van Nederland kan worden aangemerkt zijn de feitelijke omstandigheden bepalend. In dat licht bezien is het dan ook niet relevant dat eiseres in verband met scheidingsperikelen langer in Italië heeft moeten blijven dan haar bedoeling was. Op 8 oktober 2007 is eiseres naar Nederland gekomen en heeft zich laten inschrijven in de gemeente Enschede met de intentie om zich weer definitief in Nederland te vestigen. Op de peildatum, 1 januari 2008, kwam dit echter nog niet tot uitdrukking in de feitelijke situatie. Eiseres was op dat moment net zo’n tweeëneenhalve maand in Nederland. Weliswaar gingen de kinderen van eiseres vanaf oktober 2007 in Nederland naar school, maar op grond daarvan kan niet tot het bestaan van voldoende sociale binding worden geconcludeerd. In de voorgaande jaren gingen de kinderen immers ook in Nederland naar school in de periodes dat eiseres in Nederland verbleef, zodat de situatie op 1 januari 2008 niet wezenlijk anders was dan in voorgaande jaren, toen evenmin is aangenomen dat het middelpunt van het sociale leven van eiseres in Nederland lag. Ook de overige door eiseres aangedragen argumenten die er in haar beleving op duiden dat er op de peildatum sprake was van een voldoende sociale binding met Nederland, volgt de rechtbank om de volgende redenen niet. Eiseres en haar kinderen zijn inderdaad lid geworden van een gymnastiekvereniging en eiseres heeft zich ook opgegeven voor het theaterdinerproject. Uit de stukken en hetgeen ter zitting is gesteld, blijkt echter dat het lidmaatschap van de vereniging eerst op proef is geweest en dat er pas vanaf februari 2008 contributie is betaald en dat het theaterdinerproject pas in februari, derhalve ná de peildatum, is gaan lopen. Uit het vorenstaande wordt duidelijk dat eiseres op de peildatum weliswaar haar sociale binding met Nederland weer aan het opbouwen was, maar dat er van een sterke sociale binding op dat moment nog geen sprake was.
De rechtbank is verder van oordeel dat op de peildatum sprake is van een zwakke economische binding met Nederland omdat eiseres op dat moment geen arbeid in Nederland verrichtte en financieel geheel afhankelijk was van een bijstandsuitkering. Dat eiseres per 1 januari 2008 werk had aanvaard, doch dat dit vanwege specifieke redenen geen doorgang kon vinden, maakt de feitelijke situatie, die ook in dit geval de doorslag dient te geven, niet anders. Dat geldt evenzeer voor de omstandigheid dat dezelfde specifieke redenen volgens eiseres voor de gemeente Enschede reden zijn geweest om eiseres -overigens pas ná de peildatum, namelijk vanaf 23 januari 2008 tot en met 30 juni 2008 vrij te stellen van de arbeids- en sollicitatieplicht in het kader van de Wet werk en bijstand (WWB).
Het standpunt van eiseres dat verweerder ten onrechte in het bestreden besluit niet gemotiveerd is ingaan op de verklaring voor de inwoning van eiseres bij haar vader is juist. Het bestreden besluit kan dan ook geen stand houden en komt voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank zal thans beoordelen of aanleiding bestaat om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. Zij overweegt hiertoe het volgende.
In het verweerschrift is verweerder wel inhoudelijk op de grief in ingegaan en heeft hij aangegeven dat de reden voor het inwonen bij familie of kennissen er wel toe kan leiden dat betrokkene na verloop van tijd niet meer wordt tegengeworpen dat zij geen zelfstandige woonruimte heeft, maar dat de gegeven verklaring er niet toe leidt dat het inwonend zijn bij familie of kennissen een element wordt dat duidt op economische binding, zoals eiseres kennelijk voor ogen heeft. De rechtbank deelt verweerders visie in deze en maakt zijn overwegingen tot de hare. Ook in de door eiseres overgelegde bankafschriften en de stelling dat zij in contanten bijdroeg in de kosten van het huishouden, ziet de rechtbank geen reden om tot een ander oordeel te komen. Uit de bankafschriften blijkt immers dat zij op de peildatum enkel de autoverzekering betaalde. Dát zij daadwerkelijk bijdroeg in de overige kosten van het huishouden en in welke omvang dat het geval is geweest, kan eiseres niet aantonen.
Nu op 1 januari 2008 sprake was van een sterke juridische binding, een groeiende sociale binding en een zwakke economische binding met Nederland, heeft verweerder op goede gronden besloten dat het middelpunt van het maatschappelijk leven van eiseres op genoemde datum (nog) niet in Nederland was. Dit heeft tot gevolg dat eiseres voor het eerste kwartaal van 2008 niet kan worden aangemerkt als ingezetene van Nederland in de zin van de AKW en derhalve niet verzekerd was overeenkomstig de bepalingen van deze wet. Verweerder heeft dan ook terecht besloten dat eiseres voor het eerste kwartaal van 2008 niet in aanmerking komt voor kinderbijslag.
Ten aanzien van de grief van eiseres dat verweerder bij het nemen van het primaire besluit de redelijke termijn van acht weken als bedoeld in artikel 29c van de AKW heeft overschreden, merkt de rechtbank op dat dit standpunt van eiseres juist is. Anders dan eiseres is de rechtbank is echter van oordeel dat deze overschrijding niet kan leiden tot aantasting van het bestreden besluit. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat eiseres tegen het niet tijdig beslissen op haar aanvraag, bezwaar had kunnen maken bij verweerder. Van deze mogelijkheid heeft eiseres geen gebruik gemaakt.
Op grond van het vorenoverwogene acht de rechtbank het, gelet op het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, billijk verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van dit beroep, zijnde de kosten van rechtsbijstand ad € 644,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting; € 322,- per punt) en de reiskosten van eiseres voor het verschijnen ter zitting (retour Enschede-Almelo) ad € 7,30.
Beslist wordt derhalve als volgt.
4. Beslissing
De Rechtbank Almelo,
Recht doende:
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het besluit van 3 april 2008 geheel in stand blijven;
- veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten, die worden bepaald op € 651,30, door de Sociale Verzekeringsbank te betalen aan eiseres;
- verstaat dat de Sociale Verzekeringsbank het griffierecht ad € 39,-- vergoedt.
Tegen deze uitspraak staat binnen zes weken na verzending hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.
Aldus gegeven door mr. A.M.S. Kuipers, in tegenwoordigheid van
mr. G.F.S. Sloet – van der Kolk als griffier en in het openbaar uitgesproken
op 14-01-2009
Afschrift verzonden op 14-01-2009
mtl