ECLI:NL:RBALM:2008:BG7102

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
3 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
91017 ha za 67 van 2008
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad door weigering deelname aan meidenproject

In deze zaak heeft eiser X, in zijn hoedanigheid als wettelijk vertegenwoordiger van A Y, een vordering ingesteld tegen de stichting De Gravenruiters. De zaak draait om de weigering van De Gravenruiters om A, die deel wilde nemen aan het meidenproject, toe te laten. A, geboren op 14 augustus 1994, was op 31 oktober 2006 aangemeld voor deelname aan het meidenproject, dat gericht is op meisjes met sociale en emotionele problemen. De Gravenruiters heeft A echter per 2 juli 2007 uitgesloten van deelname, omdat X, de vader van A, zich herhaaldelijk ongepast had gedragen tegenover instructrice B, wat leidde tot een aangifte van stalking door B. X heeft in de procedure aangevoerd dat de weigering van De Gravenruiters om A toe te laten een onrechtmatige daad oplevert, en dat er alternatieven zijn om contact tussen hem en B te vermijden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat De Gravenruiters als stichting een ideële doelstelling heeft en dat het aan hen is om te bepalen wie deelneemt aan hun projecten. De rechtbank oordeelt dat de beslissing om A niet langer toe te laten, gerechtvaardigd is gezien het gedrag van X, dat als stalking is gekwalificeerd. De rechtbank heeft overwogen dat, hoewel A geen verwijt kan worden gemaakt van het gedrag van haar vader, het voor De Gravenruiters niet langer redelijk en billijk is om A toe te laten tot het meidenproject, gezien de omstandigheden. De rechtbank heeft de vorderingen van X afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van ouders en de impact van hun gedrag op de deelname van hun kinderen aan maatschappelijke projecten. De rechtbank heeft de belangen van zowel A als de stichting afgewogen en geconcludeerd dat de stichting in haar recht staat om A uit te sluiten van deelname aan het meidenproject.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Sector Civiel
zaaknummer: 91017 ha za 67 van 2008
datum vonnis: 3 december 2008 (ak)
Vonnis van de rechtbank Almelo, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken, in de zaak van:
X, in zijn hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van A Y,
wonende te Almelo,
eiser,
verder te noemen X,
advocaat: mr. K. ter Mors,
tegen
de stichting STICHTING DE GRAVENRUITERS,
zetelende te Almelo,
gedaagde,
verder te noemen De Gravenruiters,
advocaat: mr. W.B. Brusse.
Het procesverloop
X heeft, onder overlegging van achttal producties, gevorderd als vermeld in de dagvaarding. Hierna heeft De Gravenruiters een conclusie van antwoord ingediend. Daarbij zijn twee producties overgelegd.
X heeft vervolgens een conclusie van repliek, tevens inhoudende wijziging van eis, ingediend, waarna De Gravenruiters een conclusie van dupliek heeft ingediend. X heeft hierbij één productie overgelegd, terwijl De Gravenruiters vier producties heeft overgelegd. X heeft vervolgens gedesisteerd van een akte uitlating producties.
Ten slotte is vonnis bepaald op heden.
De beoordeling van het geschil en de motivering van de beslissing
1. In deze zaak staat als gesteld en erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken en/of blijkend uit niet-betwiste overgelegde producties, het navolgende vast:
a. De Gravenruiters is een stichting met als doel zowel verstandelijk als lichamelijk gehandicapten de gelegenheid te geven paard te rijden. De stichting is in 1972 opgericht. Hiernaast heeft de stichting inmiddels ook twee andere hoofdactiviteiten, te weten het zogenaamde meidenproject en het reïntegreren dan wel sociaal reactiveren van volwassenen in de samenleving. Het zogenoemde ‘meidenproject’ is gericht op een groep meisjes in de leeftijd van 11 tot 16 jaar met sociale en/of emotionele problemen en heeft tot doel deze meisjes ‘de mogelijkheid te geven van vrijetijdsbesteding die de doelgroep een kans biedt op ontwikkeling van hun capaciteiten en interesses’.
b. De Gravenruiters heeft één professionele kracht in dienst als instructrice, te weten mevrouw B, hierna te noemen: B. Zij heeft de dagelijkse leiding over de manege ‘de Ponderossa’, gelegen aan de Plesmanweg, hoek Kolthofsingel. De manege behoort toe aan De Gravenruiters. Naast B is nog een groot aantal vrijwilligers werkzaam op de manege.
c. A Y, geboren op 14 augustus 1994, hierna te noemen: A, is de dochter van X.
d. A is op 31 oktober 2006 aangemeld om deel te nemen aan het ‘meidenproject’. Op dezelfde dag heeft een intakegesprek plaatsgevonden met A en X en hebben A en X het Reglement Projectdeelneemsters Gravenruiters, hierna te noemen: het Reglement, ondertekend. In het Reglement in onder meer het volgende opgenomen:
“(,,,)
Deelneemster De persoon die voldoet aan de selectie criteria en is aangenomen voor deelname aan het project.
Projectleiding Persoon of personen die door het bestuur bevoegd zijn om als leidinggevende op te treden. De projectleiding draagt zorg voor de directe begeleiding, de eindverantwoordelijkheid ligt bij het bestuur. (…)
SELECTIE CRITERIA
Om te kunnen deelnemen aan het project gelden de volgende criteria: (…)
DEELNAME AAN PROJECT (…)
4. Deelneemsters dienen zich te houden aan de reglementen en de instructies van de projectleiding.
5. Er bestaat een proeftijd van twee maanden waarna een voortgangsgesprek plaatsvindt, deze twee maanden dienen vooraf contant te worden betaald. (...)
8. Ouders, verzorgers en/of bezoekers zijn -bij voorkeur na telefonisch contact- in overleg altijd welkom en dienen zich dan te melden bij de projectleiding.
9. Ouders, verzorgers en/of bezoekers dienen de aanwijzingen van de projectleiding op te volgen. (…)
ALGEMEEN(…)
2. Zowel deelneemster als ouders ondertekenen het reglement en zijn op de hoogte van de afspraken en regels die van toepassing zijn binnen het project.
3. De projectleiding of het bestuur is gerechtigd om de toegang tot het terrein voor de deelneemster te ontzeggen wanneer geconstateerd wordt dat het reglement niet wordt nageleefd. Er zal dan contact worden opgenomen met ouders/verzorgers. (…)”.
e. A heeft vanaf november 2006 tot 30 juni 2007 deelgenomen aan het ‘meidenproject’ van De Gravenruiters.
f. X is verliefd geworden op B en heeft een aantal keren contact met haar gezocht, waar B niet van was gediend. Op 1 mei 2007 heeft B aangifte gedaan van overtreding van artikel 285b, eerste lid van Wetboek van Strafrecht (Sr.). Op 21 juni 2007 heeft B tijdens de politierechterzitting een verklaring onder ede afgelegd, waarna de strafzaak op verzoek van X is verwezen naar de rechter-commissaris voor het horen van twee deelneemsters van het ‘meidenproject’.
g. Bij brief van 30 juni 2007 (productie 1 bij dagvaarding) heeft De Gravenruiters aan X onder meer het volgende meegedeeld:
“(…) Sinds januari 2007 valt u herhaaldelijk onze instructrice mw. B lastig. Ondanks herhaaldelijke verzoeken van mw. B, en van het bestuur van Stichting De Gravenruiters, veranderde uw gedrag in deze niet. Uw gedrag is daarom, problematisch geworden voor het goed functioneren van onze organisatie. Als vader van een deelnemer van onze organisatie is er een lastige situatie ontstaan. Wij kunnen daarom uw dochter niet langer in het zogenaamde meidenproject handhaven. Met ingang van maandag 2 juli, kan zij bij ons geen paard meer rijden, Het spijt ons voor uw dochter, wij hebben geprobeerd haar hier buiten te houden, maar door het feit dat uw advocaat de meiden gaat betrekken in dit proces voelen wij ons gedwongen tot dit besluit. (…)”.
h. Bij email van 5 juli 2007 (productie 2 bij dagvaarding) heeft de raadsman van X aan De Gravenruiters onder meer het volgende meegedeeld:
“(…) Niet ik maar mevrouw B heeft de meisjes in het proces betrokken. (…) Dit gegeven kan voor u nimmer aanleiding zijn de dochter van de heer X niet langer toe te laten. Overigens wekt het verwondering dat u na de politierechterzitting A Y meerdere keren heeft toegelaten en nu plotseling een drastiese maatregel neemt waardoor het meisje totaal van slag is.
Na 1 mei heeft X mevrouw B niet meer lastig gevallen.
Ik sommeer u mij per omgaande schriftelijk mee te delen dat uw brief van 3 juni jl.[de rechtbank leest: 30 juni] als niet geschreven mag worden beschouwd en A Y met onmiddellijke ingang weer bij uw stichting paard kan rijden.”.
i. Bij email van 9 juli 2007 (productie 3 bij dagvaarding) heeft De Gravenruiters aan de raadsman van X onder meer het volgende meegedeeld:
“(…) Het bestuur van stichting De Gravenruiters heeft een zelfstandige bevoegdheid, om een ieder uit een project te verwijderen indien het bestuur daarvoor redenen aanwezig acht.
Mevrouw B wenst geen enkel contact meer met de verdachte, en dit is onmogelijk zolang de dochter van de verdachte deelneemt aan het meidenproject.
In het recente verleden heeft de verdachte zich bedreigend opgesteld, hetgeen nu o.a. de reden voor mevr. B vormt geen enkel contact met de verdachte te hebben. (…)”.
2. X heeft, na wijziging van eis, gevorderd dat de rechtbank bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, De Gravenruiters zal gelasten A met onmiddellijke ingang tot haar twintigste levensjaar dan wel een door de rechtbank in goede justitie te bepalen periode, deel te laten nemen aan de door De Gravenruiters op maandag en donderdag georganiseerde paardrijlessen alsmede A toe te staan deel te nemen aan de andere activiteiten zoals het op woensdag en zaterdag begeleiden van gehandicapten die paardrijden, feestjes, dagjes uit die door De Gravenruiters voor de meisjes worden georganiseerd etc., een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 400,-, althans een door de rechtbank te bepalen dwangsom, voor elke dag of deel daarvan dat De Gravenruiters niet voldoet aan het vonnis, met veroordeling van De Gravenruiters in de kosten van deze procedure.
Daartoe heeft X, kort samengevat, aangevoerd dat de weigering van De Gravenruiters om A toe te laten tot de paardrijlessen en de bijkomende activiteiten wanprestatie dan wel een onrechtmatige daad oplevert jegens A. X voert daartoe aan dat de door De Gravenruiters opgegeven reden om A niet langer toe laten niet deugt, terwijl, ook als A deelneemt aan de paardrijlessen, op andere wijze voorkomen kan worden dat sprake is van contact tussen X en B. Bovendien heeft X nadat B aangifte heeft gedaan bij de politie, zijn gedrag aangepast en B niet meer lastig gevallen. De officier van justitie heeft besloten X daarvoor niet langer te vervolgen. Doordat A niet langer toelaten wordt tot deelname aan het ‘meidenproject’ en passende alternatieven niet voorhanden bleken te zijn, is A steeds slechter gaan functioneren, aldus X.
3. De Gravenruiters heeft geconcludeerd tot, kort gezegd, niet-ontvankelijk verklaring dan wel afwijzing van de vordering van X, met veroordeling van X in de kosten van de procedure. Zij heeft daartoe, samengevat, het volgende aangevoerd.
In de eerste plaats is De Gravenruiters van mening dat het aan De Gravenruiters is om te bepalen welke deelnemers aan de door haar georganiseerde projecten, zij wil laten deelnemen, om welke reden dan ook. Voorts is de beslissing om A niet meer toe te laten tot het ‘meidenproject’ met name gelegen in het feit dat B zich niet meer prettig voelde in haar werk, terwijl de situatie ook de rest van de werkvloer ging beïnvloeden en zijn weerslag had op de meisjes in het 'meidenproject'. Daarom mag c.q moet van De Gravenruiters verwacht worden dat zij ingrijpt, ook al betekent dit dat één van de deelneemster niet meer wordt toegelaten.
4. Bij conclusie van repliek, tevens inhoudende wijziging van eis heeft X zijn eis gewijzigd in die zin dat X thans de periode waarvoor hij deelname van A aan de door De Gravenruiters georganiseerde paardrijlessen en overige activiteiten (het 'meidenproject') vordert, wordt beperkt tot het bereiken van het twintigste levensjaar van A, dan wel tot een door de rechtbank in goede justitie te bepalen periode. Aangezien de wijziging van eis een eisvermindering inhoudt en X, zolang geen eindvonnis is gewezen, hiertoe te allen tijde het recht heeft, zal de rechtbank op grondslag van de gewijzigde eis beslissen.
5.1 Het meest vergaande verweer van De Gravenruiters houdt in dat het aan De Gravenruiters is om te bepalen welke deelnemers zij aan de door haar georganiseerde projecten, wil laten deelnemen, om welke reden dan ook. Dit behoort tot de bevoegdheid van het bestuur van De Gravenruiters. Bovendien is het terrein van de manege geen openbaar terrein, maar privé-terrein, zodat het aan De Gravenruiters als eigenaar is om te bepalen wie zij toelaat tot haar terrein, aldus De Gravenruiters.
5.2 De rechtbank overweegt hierover dat De Gravenruiters weliswaar als stichting een privaatrechtelijke rechtspersoon is, doch dit betekent niet dat het zonder meer aan De Gravenruiters is om te bepalen wie zij laat deelnemen aan de door haar georganiseerde projecten die plaatsvinden op het privé-terrein van De Gravenruiters. In dit kader acht de rechtbank van belang dat De Gravenruiters, gelet op de door haar uitgevoerde activiteiten, een ideële doelstelling kent met een maatschappelijk belang. Hiervoor heeft De Gravenruiters ook subsidie verkregen van de Gemeente Almelo, zoals blijkt uit de door De Gravenruiters overgelegde productie 3 bij conclusie van dupliek. Bovendien is de rechtbank van oordeel dat het in casu niet gaat om de vraag of het aan De Gravenruiters is om te bepalen of zij A wil laten deelnemen aan het 'meidenproject', maar om de vraag of De Gravenruiters heeft kunnen besluiten om de deelname van A aan het 'meidenproject' te beëindigen. Immers, A is, na een intakegesprek en na toetsing aan de in het Reglement opgenomen selectiecriteria, daadwerkelijk gaan deelnemen aan het 'meidenproject' en heeft blijkbaar de onder punt 5. 'Deelname aan project' van het Reglement vermelde proeftijd van twee maanden goed volbracht. Door A als deelneemster toe te laten tot het 'meidenproject', waar van de zijde van A een maandelijkse betaling van € 18,- tegenover staat, is tussen X als wettelijk vertegenwoordiger van A en De Gravenruiters een overeenkomst tot stand gekomen op grond waarvan De Gravenruiters zich in beginsel verplicht heeft om, zolang A voldoet aan de gestelde criteria en er geen sprake is van overtreding van het van toepassing zijnde Reglement, toe te laten tot het 'meidenproject'.
6.1 Op grond het bepaalde in artikel 6:248 van het Burgerlijk Wetboek (BW) wordt de tussen partijen bestaande contractuele rechtsverhouding, behalve door hetgeen partijen zijn overeengekomen, bepaald door de wet, de gewoonte en de redelijkheid en billijkheid. Bij de beoordeling van hetgeen de eisen van redelijkheid en billijkheid meebrengen, kunnen alle omstandigheden van het geval een rol spelen.
6.2 De rechtbank stelt vast dat, gelet op de bij conclusie van dupliek als producties 3 en 4 overgelegde stukken die door X niet zijn betwist, de politierechter wettig en overtuigend bewezen heeft geacht dat X zich schuldig heeft gemaakt aan stalking van B, waarvoor X een taakstraf is opgelegd van 80 uren. Daarnaast heeft de politierechter X twee maanden voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd met een proeftijd van twee jaren met de bijzondere voorwaarde van een straat- en contactverbod op grond waarvan X niet binnen een straal van 200 meter afstand van de woning van B dan wel de manage mag verblijven. Tevens heeft de politierechter de vordering van B ter zake van immateriële schade toegewezen voor een bedrag van € 350,-. Weliswaar heeft X hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, echter nu door X wordt erkend dat 'hij tot 1 mei 2007 bepaald onhandig gedrag heeft vertoond' en na de aangifte van B 'zich heeft neergelegd bij het feit dat B geen inmenging van hem wil in haar privé-leven', terwijl X bovendien geen tegenbewijs heeft aangeboden van de veroordeling door de politierechter voor stalking, is de rechtbank van oordeel dat tussen partijen vaststaat dat X zich tegenover B schuldig heeft gemaakt aan stalking. De omstandigheid dat X zich in de periode van 4 mei 2007 tot 16 juni 2007 niet meer schuldig zou hebben gemaakt aan recidiverende handelingen, zoals door hem wordt gesteld onder verwijzing naar de als productie 1 bij conclusie van repliek overgelegde kennisgeving van niet verdere vervolging, maakt zulks niet anders.
6.3 De rechtbank is van oordeel dat, nu tussen partijen als vaststaand aangenomen dient te worden dat X zich jegens B schuldig heeft gemaakt aan stalking, van De Gravenruiters als goed werkgever van B in redelijkheid en billijkheid niet langer gevergd kan worden dat zij A toelaat tot het 'meidenproject'. Weliswaar kan A geen enkel verwijt worden gemaakt van het gedrag van haar vader, doch dit betekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat van De Gravenruiters wel gevergd kan worden dat zij A laat deelnemen aan het 'meidenproject'. Immers, X is de wettelijk vertegenwoordiger van A en zal in die hoedanigheid dienen te communiceren met B, die als enige professionele kracht belast is met de dagelijkse leiding in de manage en tevens de instructrice is van A. Dat ook anderen in de omgeving van X als contactpersoon in de richting van De Gravenruiters zouden willen optreden, maakt dit niet anders. Ook de omstandigheid dat A door het niet langer deelnemen aan het 'meidenproject' minder goed zou zijn gaan functioneren, zoals door X is gesteld en door De Gravenruiters bij gebrek aan bewijs wordt betwist, doet hier niet aan af: X had zich voorafgaand aan het stalken van B de consequenties van zijn gedrag, ook jegens zijn dochter, dienen te realiseren. De rechtbank is derhalve van oordeel dat De Gravenruiters het contract op grond waarvan A deelnam aan het ‘meidenproject’, mocht opzeggen.
6.4 X heeft voorts aangevoerd dat de door De Gravenruiters in de brief van 30 juni 2007 (productie 1 bij dagvaarding) genoemde reden niet juist is en het juist B is geweest die de meisjes van het ‘meidenproject’ bij het strafproces van X heeft betrokken. De rechtbank is van oordeel dat ook indien aangenomen zou moeten worden dat door de getuigenis van B deelneemsters van het ‘meidenproject’ betrokken zijn geraakt bij het strafproces van X en dit voor De Gravenruiters de bekende druppel is geweest om A niet langer toe te laten tot het ‘meidenproject’, X hiermee uit het oog verliest dat juist zijn gedrag de aanleiding is geweest tot het strafproces en op grond van dit gedrag van De Gravenruiters als goed werkgever van B niet langer gevergd kan worden dat zij de dochter van X langer laat deelnemen aan het ‘meidenproject’.
7. Op grond van het bovenstaande komt de rechtbank tot de conclusie dat de vorderingen van X afgewezen dienen te worden. X zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. De kosten van de zijde van De Gravenruiters worden begroot op:
- vast recht € 251,-
- salaris advocaat € 904,- (2 punten à € 452,- per punt)
----------
Totaal € 1.155,-.
De beslissing
De rechtbank:
I. wijst de vorderingen af;
II. veroordeelt X in de proceskosten, aan de zijde van De Gravenruiters tot op heden begroot op € 251,- aan verschotten en € 904,- aan salaris van de advocaat.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. A.M.S. Kuipers en op 3 december 2008 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.