ECLI:NL:RBALM:2008:BG5947

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
3 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
95098 / HA ZA 08-679
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzegging van een duurovereenkomst en de gevolgen van een onredelijke opzegtermijn

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Almelo, stond de opzegging van een duurovereenkomst centraal. De eiseres, een vennootschap onder firma, had promotionele werkzaamheden verricht voor de Gemeente Dinkelland. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een duurovereenkomst, die door de gemeente op 27 maart 2007 was opgezegd. De opzegging werd schriftelijk bevestigd op 16 mei 2007. De rechtbank overwoog dat de gemeente een redelijke opzegtermijn diende in acht te nemen, welke in dit geval werd vastgesteld op zes maanden. De rechtbank concludeerde dat de gemeente tekort was geschoten in de nakoming van de overeenkomst, omdat zij geen opzegtermijn had gerespecteerd voor de standaard promotionele werkzaamheden. De eiseres werd een schadevergoeding van € 4.387,50 toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast werden andere vorderingen van de eiseres, zoals schadevergoeding wegens onzorgvuldig handelen van de gemeente en vergoeding van buitengerechtelijke kosten, afgewezen. De rechtbank veroordeelde de gemeente in de proceskosten, die op € 1.714,80 werden begroot. Het vonnis werd uitgesproken op 3 december 2008.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Sector Civiel
zaaknummer: 95098 / HA ZA 08-679
datum vonnis: 3 december 2008 (eh)
Vonnis van de rechtbank Almelo, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken, in de zaak van:
de vennootschap onder firma
[…],
gevestigd te [X],
eiseres,
verder te noemen [eiseres],
advocaat: mr. G. Beekman,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
Gemeente Dinkelland,
zetelende te Denekamp,
gedaagde,
verder te noemen de gemeente,
advocaat: mr. J. Schutrups.
Het procesverloop
In deze zaak is op 24 september 2008 een tussenvonnis gewezen.
De rechtbank neemt hier over hetgeen dienaangaande in voormeld tussenvonnis is overwogen.
Naar aanleiding van dit tussenvonnis heeft op 4 november 2008 een comparitie van partijen plaatsgevonden, waarvan proces-verbaal is opgemaakt.
Partijen zijn niet tot overeenstemming gekomen en hebben vonnis gevraagd.
De overwegingen
1. In aansluiting op hetgeen in het tussenvonnis van 24 september 2008 is overwogen, overweegt de rechtbank als volgt.
De eerste vraag die voorligt, is of er sprake is van een duurovereenkomst of (slechts) van separate, elkaar opvolgende overeenkomsten. Dienaangaande overweegt de rechtbank als volgt.
[Eiseres] verrichtte, zo blijkt ook uit de door haar als productie 10 overgelegde facturen, vanaf (ongeveer) augustus 1997 promotionele werkzaamheden ten behoeve van de gemeentelijke zwembaden. Vanaf 2002 factureerde zij voor “standaard” promotionele werkzaamheden over langere periodes; in 2002, 2003 en 2004 over het gehele jaar, vanaf 2005 twee keer per jaar (vide de facturen met nummers 225273, 235161, 245260, 252826, 255254 en 264347). Andere, minder frequent voorkomende werkzaamheden, zoals het (laten) maken van kleurenbrochures en andere reclamematerialen (shirts, ballonnen, petten) factureerde zij separaat.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat tussen partijen een duurovereenkomst tot stand is gekomen op grond waarvan [eiseres] erop mocht vertrouwen dat zij de “standaard” werkzaamheden mocht blijven uitvoeren als zij tot dusver had gedaan en dat (ook) andersoortige promotionele werkzaamheden ten behoeve van de zwembaden aan haar werden opgedragen.
Wellicht ten overvloede voegt de rechtbank hieraan toe dat zij van oordeel is dat tussen partijen geen duurovereenkomst bestond ter zake van de werkzaamheden waarop de als productie 9 overgelegde facturen zien.
2. De hiervoor onder 1. vermelde duurovereenkomst is door de gemeente opgezegd op
27 maart 2007, hetgeen op verzoek van [eiseres] schriftelijk aan haar is bevestigd bij brief
d.d. 16 mei 2007. Omtrent deze opzegging overweegt de rechtbank als volgt.
Uit artikel 7:408 van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat een (duur)overeenkomst van opdracht – waarvan in casu sprake is – te allen tijde opzegbaar is. Gedachte daarachter is de partijautonomie; een opdrachtgever dient (in beginsel) te allen tijde een dienstverrichting van een ander te zijnen behoeve te kunnen beëindigen. Dat partijen deze opzeggingsbevoegdheid contractueel hebben beperkt of uitgesloten, is gesteld noch gebleken. Wel heeft [eiseres] gesteld dat zij erop mocht vertrouwen dat de overeenkomst zou worden gecontinueerd en dat, mocht dit niet (meer) het geval zijn, slechts op grond van zwaarwegende argumenten en in onderling overleg tot beëindiging zou worden besloten.
Deze stelling, welke de rechtbank opvat als een beroep op (de aanvullende werking van) de redelijkheid en billijkheid, gaat naar het oordeel van de rechtbank niet op. Weliswaar heeft [eiseres] ter onderbouwing van voormelde stelling aangevoerd dat tussen partijen sprake is van een bestendige handelsrelatie waaruit een aanzienlijk deel van haar omzet voortvloeide en waarbinnen nooit klachten zijn geuit, maar deze omstandigheden vormen onvoldoende aanleiding om een uitzondering te maken op voormeld uitgangspunt van partijautonomie. (Ook) voor het kunnen opzeggen van een relatie als voormeld is in het algemeen immers niet vereist dat de opzeggende partij daarvoor een gegronde reden heeft. De – op grond van artikel 3:14 BW in casu verplichte – toetsing aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur maakt dit niet anders.
3. Wel kunnen, mocht een gegronde (dringende) reden voor opzegging per direct ontbreken, de omstandigheden van het geval met zich brengen dat [eiseres] een bepaalde termijn diende te worden gegund om zich aan de gewijzigde situatie aan te passen. Nu is gesteld noch gebleken dat de gemeente een dergelijke dringende reden had, zal de rechtbank ervan uitgaan dat daarvan geen sprake was.
Aldus staat thans ter beoordeling of de gemeente, zoals zij stelt, reeds een redelijke opzegtermijn in acht heeft genomen en zo niet, tot welk beloop schade vergoed dient te worden. Zoals hiervoor onder 2. reeds is overwogen, heeft een redelijke opzegtermijn tot doel de wederpartij de gelegenheid te geven zich aan te passen aan de op handen zijnde veranderingen. In casu acht de rechtbank, (onder meer) gelet op de duur van de overeenkomst en de wijze van facturering van de “standaard” werkzaamheden (per half jaar) een termijn van zes maanden redelijk. Weliswaar heeft [eiseres] gesteld dat haar een termijn van twee jaren moet worden gegund om (een) andere opdrachtgever(s) te vinden, maar enige onderbouwing voor deze stelling is niet gegeven.
4. Uitgaande van de opzegging d.d. 27 maart 2007 en een opzegtermijn van zes maanden zou de overeenkomst tussen partijen aldus per eind september 2007 daadwerkelijk zijn beëindigd. Ter zake van de onder 1. vermelde “andersoortige” werkzaamheden heeft [eiseres] in deze periode nog vier facturen gestuurd; nummers 272117 en 272118 d.d.
21 mei 2007, nummer 272525 d.d. 18 juni 2007 en nummer 271938 d.d. 25 september 2007. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt hieruit dat ten aanzien van deze werkzaamheden reeds een redelijke opzegtermijn in acht is genomen. Ter zake van de “standaard” promotionele werkzaamheden is echter géén opzegtermijn in acht genomen; de laatste factuur ter zake van deze werkzaamheden dateert immers van 30 maart 2007. Daarmee staat vast dat de gemeente toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de duurovereenkomst met [eiseres].
Uitgaande van een opzegtermijn van zesentwintig weken (zes maanden) zou [eiseres] ter zake van voormelde “standaard” werkzaamheden nog een bedrag van € 4.875,00 exclusief BTW (26 weken x 2,5 uren à € 75,00) gefactureerd hebben. Daarbij is het aantal per week te besteden uren gebaseerd op de facturen met nummers 265257 en 271311. Nu [eiseres] heeft gesteld dat van het te factureren bedrag 10% moet worden afgetrokken in verband met geraamde kosten, zal een bedrag van (€ 4.875,00 -/- € 487,50 =) € 4.387,50 bij wijze van schadevergoeding worden toegewezen. Weliswaar heeft de gemeente de door [eiseres] gestelde winstmarge betwist met de stelling dat zij slechts de door haar gemaakte kosten in rekening bracht – en aldus geen enkele winst maakte, zo begrijpt de rechtbank – maar deze stelling is niet nader onderbouwd en komt ook ongeloofwaardig voor in het licht van het feit dat de gemeente in 2006 “in het kader van prijsvergelijking” een aantal ondernemingen heeft uitgenodigd een offerte uit te brengen voor de promotionele werkzaamheden ten behoeve van de zwembaden. Over voormeld bedrag van € 4.387,50 zal de wettelijke rente als gevorderd worden toegewezen.
5. [Eiseres] heeft daarenboven vergoeding gevorderd van door haar als gevolg van uitlatingen van de gemeente geleden schade. De gemeente heeft haar, c.q. [een van de vennoten], immers publiekelijk een gebrek aan professionaliteit verweten. Dit (beweerdelijk) onzorgvuldig handelen van de gemeente dateert van na de opzegging; de gevorderde schade is dus van een andere orde dan de schade die is ontstaan door de opzegging zelf.
Daargelaten de vraag of aan de overige vereisten voor een geslaagde vordering uit hoofde van onrechtmatige daad is voldaan, geldt in casu dat de beweerdelijk door [eiseres] geleden schade in geen enkel opzicht is onderbouwd. Het is immers gebleven bij de enkele mededeling dat [eiseres] opdrachten van derden heeft gemist. Nu elk begin van bewijs dienaangaande ontbreekt, zal voormelde vordering worden afgewezen.
6. Rest nog de vordering ter zake van de buitengerechtelijke kosten.
Volgens [eiseres] kunnen de werkzaamheden waarop de buitengerechtelijke kosten zien niet worden beschouwd als werkzaamheden ter voorbereiding van de procedure, nu het betreft het aanleggen van een dossier, het invoeren van de zaak in de administratie, het doen van sommaties, het inwinnen van informatie, het bestuderen van stukken et cetera. Hieromtrent overweegt de rechtbank als volgt. Als uitgangspunt heeft te gelden dat verrichtingen voorafgaand aan het geding worden gezien als voorbereiding van de gedingstukken en instructie van de zaak. Wil er sprake zijn van afzonderlijk – op grond van artikel
6:96 lid 2 BW – voor vergoeding in aanmerking komende kosten, dan zal het moeten gaan om verrichtingen die meer omvatten dan (bijvoorbeeld) een sommatie of het op de gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. Nu uit de stukken slechts blijkt van één door de raadsman van [eiseres] verstuurde (sommatie)brief d.d. 30 januari 2008 (vide productie 8 bij dagvaarding, waarin aan voormelde brief wordt gerefereerd) en de overige genoemde werkzaamheden betrekking hebben op het samenstellen van het dossier, komen de gevorderde kosten niet op de voet van artikel 6:96 lid 2 BW voor vergoeding in aanmerking.
7. Gelet op het voorgaande zal worden beslist als volgt. De gemeente zal, als de (overwegend) in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van de procedure.
De beslissing
De rechtbank:
I. verklaart voor recht dat de gemeente Dinkelland toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de duurovereenkomst;
II. veroordeelt de gemeente Dinkelland tot betaling van een schadevergoeding aan de vennootschap onder firma […] ten bedrage van € 4.387,50 (zegge: vierduizenddriehonderdzevenentachtig euro 50/100) binnen twee dagen na betekening van dit vonnis, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot en met de dag der algehele voldoening;
III. veroordeelt de gemeente Dinkelland in de proceskosten. De kosten aan de zijde van de vennootschap onder firma […] worden begroot op:
- dagvaarding € 71,80
- vast recht 875,00
- salaris advocaat 768,00 (2 punten × tarief I van € 384,00)
Totaal € 1.714,80
IV. wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd;
V. verklaart de onderdelen II en III van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. E. Horsthuis en op 3 december 2008
in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.