ECLI:NL:RBALM:2008:BG4775

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
19 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08.700527-07
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachten in zaak van de dood van een 17 maanden oude peuter door gebrek aan bewijs

Op 19 november 2008 heeft de rechtbank Almelo uitspraak gedaan in een strafzaak tegen twee verdachten, de moeder van het slachtoffer en haar vriend, die beschuldigd werden van de dood van een 17 maanden oude peuter. De rechtbank heeft vastgesteld dat het kind door geweld is overleden, maar er was onvoldoende wettig en overtuigend bewijs om de verdachten als daders aan te merken. De rechtbank heeft uitvoerig stilgestaan bij de omstandigheden van de dood van het kind, waaronder de tijdstippen van overlijden en het toebrengen van letsel. De officier van justitie had primair moord en subsidiair doodslag ten laste gelegd, maar de rechtbank concludeerde dat de doodsoorzaak niet met zekerheid aan de verdachten kon worden toegeschreven. De verdediging voerde aan dat het letsel mogelijk door andere oorzaken was ontstaan, zoals een val of een natuurlijke dood. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de verdachten inconsistent waren, maar dat dit niet voldoende bewijs opleverde voor een veroordeling. Uiteindelijk sprak de rechtbank beide verdachten vrij van alle tenlastegelegde feiten, omdat niet kon worden vastgesteld wie verantwoordelijk was voor de fatale mishandeling van het kind. De uitspraak leidde tot verontwaardiging en onbegrip in de samenleving, maar de rechtbank benadrukte dat een veroordeling van onschuldigen niet aanvaardbaar is.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Sector strafrecht
parketnummer: 08/700527-07
datum vonnis: 19 november 2008
Vonnis (promis) op tegenspraak van de rechtbank Almelo, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie in het arrondissement Almelo tegen:
[verdachte 1],
geboren 1971 in [geboorteplaats],
[woonadres],
nu verblijvende in het huis van bewaring in Almelo.
1. Het onderzoek op de terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 16 september, 30 oktober en 6 en 7 november 2008. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. drs. M.A.P.J.J. Lousberg en van hetgeen door de [verdachte 1] en diens raadsman mr. R. Oude Breuil, advocaat te Enschede, naar voren is gebracht.
De biologische vader van het slachtoffer was op de zittingen van 6 en 7 november 2008 aanwezig. Hij heeft geen gebruik gemaakt van zijn spreekrecht. Wel is de inhoud van zijn schriftelijke slachtofferverklaring op de zitting meegedeeld.
2. De tenlastelegging
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat [verdachte 1] primair wordt verweten dat hij al dan niet samen met een ander het slachtoffer [slachtoffer] heeft vermoord. Subsidiair heeft de officier van justitie (medeplegen van) doodslag ten laste gelegd, meer subsidiair (medeplegen van) zware mishandeling met voorbedachten rade met de dood tot gevolg en nog meer subsidiair (medeplegen van) zware mishandeling met de dood tot gevolg.
Voluit luidt de tenlastelegging aan [verdachte 1], dat:
hij in of omstreeks de periode van 10 december 2007 tot en met 17 december 2007, althans in of omstreeks de periode van 14 december 2007 tot en met 17 december 2007 te Enschede, in elk geval (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn
mededader(s) met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg voornoemde [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, vastgepakt en/of door elkaar geschud en/of gestompt en/of geslagen en/of geschopt en/of getrapt en/of met een knie in de maag(streek) en/althans (elders) op/tegen het lichaam gestoten en/of met een of meerdere voorwerp(en) in/tegen/op het lichaam geslagen en/of gestoten, en/athans (en in elk geval) (gewelddadige) (andere) handeling(en) verricht en/of aangewend tegen die [slachtoffer],
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, SUBSIDIAIR, ter zake dat
hij in of omstreeks de periode van 10 december 2007 tot en met 17 december 2007, althans in of omstreeks de periode van 14 december 2007 tot en met 17 december 2007 te Enschede, in elk geval (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) met dat opzet voornoemde [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, vastgepakt en/of door elkaar geschud en/of gestompt en/of geslagen en/of geschopt en/of getrapt en/of met
een knie in de maag(streek) en/althans (elders) op/tegen het lichaam gestoten en/of met een of meerdere voorwerp(en) in/tegen/op het lichaam geslagen en/of gestoten, en/athans (en in elk geval) (gewelddadige) (andere) handeling(en) verricht en/of aangewend tegen die [slachtoffer],
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, MEER SUBSIDIAIR, ter zake dat
hij in of omstreeks de periode van 10 december 2007 tot en met 17 december 2007, althans in of omstreeks de periode van 14 december 2007 tot en met 17 december 2007 te Enschede, in elk geval (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade aan een persoon, genaamd [slachtoffer], zwaar lichamelijk letsel (te weten: (onder meer) de afscheuring van diverse organen en/of ingewanden), heeft toegebracht, door met zijn mededader(s), althans alleen, [slachtoffer] opzettelijk, na kalm beraad en rustig overleg, meermalen, althans eenmaal, vast te pakken en/of door elkaar te schudden en/of te stompen en/of te slaan en/of te schoppen en/of trappen en/of met een knie in de maag(streek) en/althans (elders) op/tegen het lichaam te stoten en/of met een of meerdere voorwerp(en) in/tegen/op het lichaam te slaan en/of te stoten, en/athans (en in elk geval) (gewelddadige) (andere) handeling(en) te verrichten en/of aan te wenden tegen die [slachtoffer],
ten gevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, NOG MEER SUBSIDIAIR, ter zake dat
hij in of omstreeks de periode van 10 december 2007 tot en met 17 december 2007, althans in of omstreeks de periode van 14 december 2007 tot en met 17 december 2007 te Enschede, in elk geval (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, aan een persoon, genaamd [slachtoffer], zwaar lichamelijk letsel (te weten: (onder meer) de afscheuring van diverse organen en/of ingewanden), heeft toegebracht, door met zijn mededader(s), althans alleen, [slachtoffer] opzettelijk meermalen, althans eenmaal, vast te pakken en/of door elkaar te schudden en/of te stompen en/of te slaan en/of te schoppen en/of trappen en/of met een knie in de maag(streek) en/althans (elders) op/tegen het lichaam te stoten en/of met een of meerdere voorwerp(en) in/tegen/op het lichaam te slaan en/of te stoten, en/athans (en in elk geval) (gewelddadige) (andere) handeling(en) te verrichten en/of aan te wenden tegen die [slachtoffer],
ten gevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden.
3. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat [verdachte 1] van het primair tenlastegelegde wordt vrijgesproken en voor het subsidiair tenlastegelegde, te weten het als alleenpleger plegen van doodslag, wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren.
4. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
5. De beoordeling van het bewijs
5.1 De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De rechtbank geeft hieronder de standpunten van de officier van justitie en de raadsman weer voor zover deze betrekking hebben op:
- de oorzaak van de dood;
- het tijdstip waarop [slachtoffer] is overleden;
- de dader of daders.
5.1.1 De oorzaak van de dood
De officier van justitie vermeldt als doodsoorzaak meermalen heftig botsend (mechanisch) geweld, stomppenetrerend. Meermalen, omdat er minstens twee geweldsinwerkingen zijn geweest, gezien de verschillende verscheuringen op verschillende plekken op het lichaam van [slachtoffer], te weten de onder- en bovenbuik. Ieder geweldsmoment (verscheuring) op zich was veroorzakend voor de dood. Het letsel kan niet zijn ontstaan door wat gebruikelijk onder reanimatie wordt verstaan. Er is geweld uitgeoefend op de weke lichaamsdelen, te weten buik en schaamstreek.
De raadsman komt met de navolgende lezing van de feiten.
Er kunnen vele oorzaken aan het ontstaan van oud letsel in de buikstreek ten grondslag hebben gelegen. [verdachte 1] heeft verklaard dat [verdachte 2] [slachtoffer] bij het verschonen van de commode had laten vallen. Verder was [slachtoffer] volgens verdachten twee weken voor zijn overlijden uit bed gevallen. Ook zou zelfs een derde dit letsel aan [slachtoffer] hebben kunnen toebrengen.
De raadsman stelt dat [slachtoffer] als gevolg van dit oude letsel op zich, of als gevolg van intredende complicaties bij dit oude letsel, of los van dit oude letsel door ziekte zoals griep of koorts, in de nacht van 16 op 17 december 2007 en op de ochtend van 17 december 2007 kan hebben overgegeven. Verder heeft [verdachte 1] verklaard dat hij [slachtoffer] op zijn rug op de matras heeft neergelegd en dat [slachtoffer] vervolgens heeft overgegeven. De raadsman is daarom van mening dat de kans niet uitgesloten kan worden dat [slachtoffer] in zijn eigen braaksel is gestikt. De raadsman verwijst hiervoor naar het verslag van de sectie, waarin wordt gerelateerd dat er sprake was van longoedeem, hetgeen - volgens de raadsman - betekent dat [slachtoffer] door verstikking om het leven is gekomen.
Volgens de raadsman zou een andere natuurlijke doodsoorzaak kunnen zijn dat [slachtoffer] is gestikt in de dekens c.q. zijn kussen of de matras waarop hij lag. Ter onderbouwing van dit standpunt voert de raadsman aan dat [slachtoffer] gedurende twee weken reeds (ernstig) ziek was en hierdoor mogelijk zo verslapt was dat hij simpelweg niet meer in staat is geweest om zich om te draaien op het moment dat hij geen lucht meer kreeg. Een andere oorzaak voor het feit dat [slachtoffer] zich niet meer heeft kunnen omdraaien op het moment dat hij geen lucht meer kreeg kan volgens de raadsman gelegen zijn in het oude buikletsel. Als gevolg hiervan kunnen de buikspieren van [slachtoffer] niet meer goed gefunctioneerd hebben.
De raadsman heeft ten slotte aangevoerd dat het acute buikletsel is ontstaan als gevolg van een onjuiste wijze van reanimeren. [verdachte 1] heeft aangegeven dat hij en [verdachte 2] mogelijk op een foutieve wijze hebben gereanimeerd door te veel in de buikstreek te reanimeren. De raadsman voert aan dat deze stelling wordt gestaafd door het sectierapport. Immers er is bloed in de balzak van [slachtoffer] aangetroffen. De deskundige Botter heeft ter terechtzitting verklaard dat er door druk op de buik daar zeker bloed in terecht kan komen. De deskundige Maes heeft eensluidend verklaard. Als een persoon is overleden zal er volgens deze deskundige nog sneller bloed in de balzak terecht komen omdat de bekkenbodemspieren dan niet meer functioneren.
De raadsman concludeert dat een natuurlijke dood niet uit te sluiten valt.
5.1.2 Het tijdstip waarop [slachtoffer] is overleden
Bij het beantwoorden van de vraag wanneer [slachtoffer] is overleden en wanneer het fatale letsel moet zijn toegebracht heeft de officier van justitie gebruik gemaakt van een aantal forensische bevindingen betrekking hebbend op het lichaam van [slachtoffer]. De betekenis van die bevindingen, ook in tijd genomen, leidt volgens de officier van justitie in combinatie met tactische informatie tot het terugrekenen naar bepaalde tijdstippen.
Hierbij zijn dan volgens de officier de volgende vragen van belang:
- was [slachtoffer] al overleden op het moment dat de ambulance arriveert;
- was [slachtoffer] al overleden ten tijde van de reanimatie door verdachten;
- kan [slachtoffer] op een eerder moment zijn overleden?
De officier van justitie komt tot de volgende conclusies:
- [slachtoffer] is niet overleden ten gevolge van de door verdachten uitgevoerde reanimatie. [slachtoffer] was toen al overleden;
- [slachtoffer] kan zijn overleden rond 11.00 uur, maar ook rond 11.30 uur;
- het stervensproces heeft zeer waarschijnlijk niet meer dan tussen de 4 en 6 uur geduurd, een stervensproces van enkele uren is aannemelijk; een kortere duur dan enkele uren is niet uitgesloten.
De raadsman voert in zijn pleitnota hieromtrent het volgende aan.
Volgens de deskundige Maes staat vast dat het acute buikletsel maximaal 6 uur voordat [slachtoffer] is overleden is ontstaan. Het tijdstip van overlijden staat echter niet vast. Het meest waarschijnlijk is dat [slachtoffer] tussen 10.25 uur en 10.55 uur is overleden. [verdachte 2] heeft namelijk verklaard dat toen zij rond 10.25 uur thuiskwam van het boodschappen doen [slachtoffer] nog ademde. Verder heeft [verdachte 2] verklaard dat toen zij na een half uur koffiedrinken [slachtoffer] aantrof hij niet meer ademde en blauw van kleur was.
5.1.3 De dader of daders
De officier van justitie komt tot de conclusie dat het fatale letsel, gezien de forensische bewijsconstructie, rond of zeer kort na 10.00 uur is toegebracht, dus bijna geheel in de periode dat [verdachte 2] weg was om boodschappen te doen. [verdachte 1] heeft voor die periode geen alibi. Derden als dader zijn uit te sluiten. Op essentiële punten legt [verdachte 1] tegenstrijdige of leugenachtige verklaringen af of is zijn gedrag te relateren aan dadergedrag. Vanaf de periode dat [verdachte 1] een relatie heeft met [verdachte 2] wordt veel letsel, met name in de vorm van blauwe plekken gezien. Anderen plaatsen kanttekeningen bij de manier waarop [verdachte 1] met [slachtoffer] omgaat en uiteindelijk vertelt [verdachte 2] ook over de verhouding tussen [verdachte 1] en [slachtoffer], die steeds minder werd. Hij zou ook jaloers zijn geweest als [slachtoffer] veel aandacht vroeg aan [verdachte 2]. [verdachte 1] kon gek worden van het gehuil van [slachtoffer]. Hij had ook een motief om geweld tegen [slachtoffer] uit te oefenen. De officier van justitie acht [verdachte 1] verantwoordelijk voor de doodslag op [slachtoffer].
De raadsman daarentegen is van mening dat er geen enkel direct bewijsmiddel is waaruit rechtstreeks blijkt dat [verdachte 1] [slachtoffer] zou hebben mishandeld dan wel van het leven zou hebben beroofd. Verder zijn er slechts vijf indirecte bewijsmiddelen, maar geen van deze indirecte bewijsmiddelen kan als belastend bewijsmiddel gelden.
Naast hetgeen de raadsman heeft gesteld omtrent het tijdstip van overlijden voert hij in zijn pleitnota nog het volgende aan.
Het buikletsel moet tussen 04.25/04.55 uur en 10.25/10.55 uur zijn toegebracht. [verdachte 1] is gedurende dit tijdsbestek aanwezig geweest in de woning. [verdachte 2] is gedurende dit tijdsbestek ook aanwezig geweest in de woning, met uitzondering van de tijd gelegen tussen 09.55 uur en 10.25 uur. Beiden kunnen dus op het moment dat de ander lag te slapen het acute letsel hebben toegebracht. Op basis van het verhoor van de deskundige Madern zijn er twee belangrijke uitgangspunten vast te stellen. Naar de mening van de raadsman ligt het, gelet op deze uitgangspunten, veel meer voor de hand dat [verdachte 2] het acute buikletsel heeft toegebracht.
- Uitgangspunt 1: als gevolg van het acute buikletsel treden er op hele korte termijn enkele verschijnselen op, zoals braken.
[slachtoffer] heeft in de nacht van 16 op 17 december 2007 een keer heeft overgegeven, hetgeen er op duidt dat vermoedelijk reeds 's nachts het acute buikletsel aan [slachtoffer] is toegebracht.
[verdachte 1] is die nacht uit bed is geweest. [verdachte 2] heeft verklaard dat zij 's nachts naar [slachtoffer] is gegaan, zodat zij als enige het buikletsel kan hebben toegebracht met als gevolg dat [slachtoffer] die nacht heeft overgegeven.
- Uitgangspunt 2: het acute letsel leidt niet meteen tot de dood. Het duurt nog tussen de 4 en 6 uur voordat de dood intreedt.
[verdachte 2] heeft bij de politie verklaard dat zij rond 02.00 uur 's nachts naar [slachtoffer] is gegaan. Op de zitting van 6 november 2008 heeft zij verklaard dat zij vermoedt dat zij rond dat tijdstip naar [slachtoffer] is gegaan.
Voor de raadsman staat vast dat [verdachte 2] om 04.07 uur haar zus heeft gebeld. Als [verdachte 2] kort na dit telefoontje het letsel aan [slachtoffer] heeft toegebracht, dan past dit binnen het tweede uitgangspunt van de deskundige Madern. Immers, als rond 04.30 uur het letsel is toegebracht, zou [slachtoffer] rond 10.30 uur zijn overleden. Het vermoedelijke tijdstip van overlijden ligt nu net tussen 10.25 uur en 10.55 uur. Verder heeft [verdachte 1] verklaard hij zeker weet dat [verdachte 2] rond 06.00 uur uit bed is geweest, omdat hij op de klok heeft gekeken. Als [verdachte 2] rond dit tijdstip het letsel aan [slachtoffer] heeft toegebracht dan zou dat ook precies binnen het tweede uitgangspunt van de deskundige Madern passen, immers dan zou [slachtoffer] tussen 10.25 uur en 10.55 uur ten gevolge hiervan zijn overleden.
5.2 De bewijsoverwegingen van de rechtbank
De rechtbank dient om tot een beoordeling van de zaak te komen de volgende vragen te beantwoorden:
1. Als gevolg waarvan is [slachtoffer] overleden?
2. Op welk tijdstip is de dood ingetreden?
3. Op welk tijdstip is het letsel toegebracht?
4. Wie is er voor de dood aansprakelijk en kunnen de primair, subsidiair, meer subsidiair en nog meer subsidiair tenlastegelegde feiten bewezenverklaard worden?
5.2.1 Als gevolg waarvan is [slachtoffer] overleden?
Op 18 december 2008 heeft patholoog A. Maes van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) sectie verricht op het lichaam van [slachtoffer]. De resultaten van dit onderzoek heeft Maes vastgelegd in een deskundigenrapport van 24 januari 2008 .
Uit dit rapport volgt dat [slachtoffer] ernstige letsels in zijn buik had. In de bovenbuik was de ophangband van de dunne darm op twee plaatsen recent afgescheurd. In de onderbuik werd een grote scheur in het buikvlies geconstateerd. Door dit letsel had [slachtoffer] veel bloed verloren. Dit bloed is teruggevonden in de buikholte en in de weke delen die zich in de buik bevinden. Elders heeft Maes het bloedverlies geschat op 400 milliliter op een totale hoeveelheid circulerend bloed van 920 milliliter. Volgens haar wordt het overlijden zonder meer verklaard door dit massale bloedverlies en de orgaanfunctiestoornissen die daarvan het gevolg zijn.
De raadsman van [verdachte 1] heeft gesteld dat andere doodsoorzaken dan het bloedverlies niet zijn uit te sluiten. Volgens hem zou [slachtoffer] kunnen zijn gestikt in zijn eigen braaksel of in de dekens van het bed waarin hij is gevonden. De rechtbank kan de raadsman hierin niet volgen. De conclusie van Maes is namelijk helder en geen van de andere deskundigen die zijn gehoord twijfelen aan deze conclusie. Verder is bij de sectie geen braaksel aangetroffen in de longen of in de luchtpijp. De raadsman van [verdachte 1] heeft de mogelijkheid geopperd dat dit braaksel is verwijderd bij de mond-op-mondbeademing en door het inbrengen van een beademingstube door het ambulancepersoneel. Ambulancebroeder J.F.F. Polman heeft echter verklaard dat de ademweg tot aan de stembanden helemaal schoon was voordat hij de tube heeft ingebracht . Dat bij de sectie vocht in de longen (longoedeem) is gevonden, hoeft ten slotte niet te betekenen dat [slachtoffer] is gestikt. Zoals Maes heeft uitgelegd, leidt ook het massale bloedverlies tot een zuurstofgebrek waardoor vocht in de longen ontstaat.
Over de oorzaak van het fatale letsel laat het sectierapport van Maes zich ook uit. De interne bloedingen zijn het gevolg van zeer heftig, botsend geweld. Dit geweld moet ten minste één keer op de bovenbuik en ten minste één keer op de onderbuik van [slachtoffer] zijn toegepast. Het is zeer onwaarschijnlijk dat [slachtoffer] dit letsel aan zichzelf heeft toegebracht. Evenmin past het letsel bij vallen.
De raadsman van [verdachte 1] heeft aangevoerd dat de bloeding in de buik ook op een andere manier kan zijn ontstaan. [verdachte 1] en [verdachte 2] zouden op [slachtoffer] een verkeerde wijze van reanimeren hebben toegepast, namelijk drukken op de buik in plaats van op de borst. De rechtbank kan de raadsman ook hierin niet volgen. Ten eerste vergt het toebrengen van het letsel een grote kracht. Forensisch arts R.A.C. Bilo van het NFI heeft het over geweld dat vergelijkbaar is met een verkeersongeval of een schietincident . De rechtbank acht het niet aannemelijk dat verdachten bij een reanimatie een zo grote kracht zouden uitoefenen op een klein kind, zelfs al zouden zij in paniek zijn. Bilo en forensisch arts van het NFI D. Botter hebben op de beelden van de gehouden reconstructie ook geen handelingen van verdachten gezien die tot het letsel zouden kunnen leiden . Ten tweede was [slachtoffer] al enige tijd dood voordat de reanimatie begon. Dit oordeel zal de rechtbank hierna nog toelichten. Hier volstaat zij met de overweging dat het scenario van de raadsman niet aannemelijk is. De grote hoeveelheid bloed kan niet in de buikholte en de weke delen zijn geraakt nadat het hart al was gestopt met pompen terwijl de reanimatie aanmerkelijk minder lang heeft geduurd dan de tijd die volgens de ter terechtzitting van 6 november 2008 gehoorde deskundige G.C. Madern nodig is om leeg te bloeden. Ten slotte stelt de rechtbank vast dat het bloed dat in de balzak is aangetroffen, niet noodzakelijk door druk op de buik bij de reanimatie in de balzak gedrukt. Maes heeft namelijk uitgelegd dat het bloed ook door [slachtoffer] zelf bij kreunen of schreeuwen in de balzak kan zijn geperst.
Naast de dodelijke verwondingen, had [slachtoffer] nog ander letsel. Vlak voor zijn dood heeft hij ten minste één bloeduitstorting op het hoofd opgelopen . Verder had hij veel blauwe plekken op zijn lichaam die hooguit één tot enkele dagen oud waren. Maes heeft ten minste vijftien van deze plekken geteld op het hoofd, zowel onder de haren als op het gezicht. Ook op het oor, de buik, de benen, de schaamheuvel en op de eikel van de penis bevonden zich bloeduitstortingen. Ten slotte zijn bij de sectie ook sporen aangetroffen van letsel dat vijf dagen tot één à twee weken oud was. Deze sporen bevonden zich in de ophangband van de dunne darm en in de eikel van de penis. Al deze letsels zijn volgens Maes het gevolg van botsend geweld, zoals slaan, stompen en knijpen. Alleen de blauwe plekken op het achterhoofd en op de knieën zouden kunnen zijn ontstaan door vallen.
De rechtbank concludeert daarom dat [slachtoffer] het slachtoffer is geworden van structurele kindermishandeling. Dat de mishandeling van [slachtoffer] niet beperkt is gebleven tot één keer, volgt overigens niet alleen uit de medische informatie. In de laatste maanden van [slachtoffer]’s leven hebben verschillende getuigen opvallend veel blauwe plekken bij hem gezien . Bij sommige getuigen is daardoor ook de verdenking van mishandeling ontstaan, bijvoorbeeld bij een kennis van de biologische vader van [slachtoffer], en bij de ouders van de nieuwe partner van [vader slachtoffer]. Bij de mishandelingen is [slachtoffer] regelmatig op het hoofd geslagen, in zijn oor en in zijn penis geknepen en op twee verschillende momenten op zijn buik geslagen of getrapt. De laatste keer gebeurde dit zo hard dat [slachtoffer] zwaar inwendig letsel opliep, waarna hij langzaam is doodgebloed.
5.2.2 Op welk tijdstip is de dood ingetreden?
Voor de bepaling van het moment waarop de dood is ingetreden is het volgende van belang.
- Om 11.36 uur belt [verdachte 1] met 112 met de mededeling dat hij een kind heeft dat waarschijnlijk niet meer ademhaalt . Om 11.38 uur komt de melding binnen bij de ambulance en volgens de verpleegkundigen van de ambulance arriveren zij ongeveer 5 minuten later (de rechtbank neemt aan ongeveer 11.43 uur) bij verdachten in de woning. Op dat moment is de politie bezig met reanimeren en nemen de verpleegkundigen de reanimatie over.
- Verpleegkundigen J.F.F. Polman en B. Hinderdael merken op dat de huidskleur van het kind op dat moment bleek en vaal is, de ogen – met name het linkeroog – al zijn ingedroogd, de pupillen reageren niet meer op licht en donker en de linkeronderarm van het kind staat in een hoek van 45 graden omhoog, hetgeen er op duidde dat de lijkstijfheid al was ingetreden .
- Om 12.11 uur nemen kinderarts A.B. Jonge Poerink en haar assistent W.K. van Putten de reanimatie in het ziekenhuis over. Zij bemerken dat de ogen enigszins vertroebeld zijn, er zit een vlies over het hoornvlies en de pupillen zijn verstijfd. Verder valt op dat de armen en beide benen van het kind koud en stijf aanvoelen en dat het linkerarmpje iets omhoog staat, hetgeen op lijkstijfheid zou duiden. Om 12.19 uur wordt besloten de reanimatie te stoppen omdat het kind zou zijn overleden .
- De deskundige Botter heeft in zijn rapporten , bij de rechter-commissaris en ter terechtzitting verklaard over de duur van het intreden van lijkstijfheid. Hij verklaart daarover dat lijkstijfheid in beginsel ongeveer één uur na het overlijden intreedt, maar dat hij niet kan uitsluiten dat het in dit geval twee uur is geweest. Botter is echter van mening dat de lijkstijfheid in dit concrete geval waarschijnlijker een kwartier eerder dan een kwartier later zal zijn ingetreden, omdat de verpleegkundigen de beademingsbuis nog relatief gemakkelijk konden inbrengen.
- Over de bleekheid van de huid en het indrogen van de ogen zegt Botter dat dit verschijnselen zijn die zeer vroeg na het intreden van de dood zichtbaar zijn.
Op grond van deze uitgangspunten komt de rechtbank tot het oordeel dat de dood in ieder geval moet zijn ingetreden tussen 9.45 uur en 11.30 uur. De rechtbank heeft dan rekening gehouden met de variabelen ofwel vanaf het moment dat de verpleegkundigen de lijkstijfheid vaststellen (ongeveer 11.45 uur), ofwel vanaf het moment dat de kinderarts dat doet (tussen 12.11 en 12.19 uur) als ook met de variabele dat de hier aangetroffen mate van lijkstijfheid kan zijn ingetreden tussen 45 minuten en 2 uur na de dood.
5.2.3 Op welk tijdstip is het letsel toegebracht?
- De patholoog Maes heeft in haar rapporten, bij de rechter-commissaris en ter terechtzitting, uitgelegd dat op basis van haar onderzoek het letsel maximaal vier tot zes uur voor het intreden van de dood kan zijn toegebracht aan [slachtoffer]. Na vier of zes uur worden in het lichaam ontstekingscellen aangetroffen in de wond. Deze ontstekingscellen zijn niet aangetroffen. Het verschil tussen vier of zes uur heeft te maken met de verschillende stromingen in de wetenschap op dit punt. In de ene theorie is dat dit na vier uur het geval, de andere theorie zegt na zes uur.
- Ter terechtzitting is (kinder)chirurg en trauma-arts Madern gehoord. Hij heeft verklaard dat het lastig is om precies aan te geven hoeveel tijd er heeft gezeten tussen het toebrengen van het letsel en het intreden van de dood. Dit heeft te maken met het feit dat het hier vermoedelijk niet om een gezond kind ging, maar om een veelvuldig mishandeld kind. Het is hierdoor mogelijk dat het kind in de laatste weken voor zijn dood al een hoeveelheid bloed had verloren en was uitgedroogd door braken en diaree. Daarnaast is niet bekend of de beide fatale letsels vrijwel tegelijk zijn toegebracht ofwel enige tijd na elkaar. In het eerste geval treedt verbloeding sneller op dan in het tweede. Madern stelt verder dat de aard van het letsel meebrengt dat er langere tijd nodig is voor verbloeding. Dit is geen letsel waarbij het slachtoffer in een half uur doodbloedt. Bij de verwonding zijn kleinere adertjes beschadigd die langzaam bloeden en ook af en toe even stoppen met bloeden. Wanneer Madern als uitgangspunt neemt een reeds verzwakt kind bij wie de beide fatale letsels kort na elkaar zijn toegebracht, acht hij het waarschijnlijk dat het letsel vier tot zes uur voor het overlijden is toegebracht. Bij een gezond kind zou de verbloeding langer kunnen duren. Op de vraag of het letsel ook een uur voor het overlijden kan zijn toegebracht, antwoordt Madern dat hij nooit iets kan uitsluiten, maar dat hij het hoogst onwaarschijnlijk vindt. Ook twee à drie uur voor het overlijden acht Madern veel minder waarschijnlijk.
Op grond van deze deskundigenoordelen komt de rechtbank tot de conclusie dat het letsel zeer waarschijnlijk is toegebracht vier tot zes uur voor het intreden van de dood. Aangezien de rechtbank niet kan uitsluiten op basis van de verklaring van Madern dat het letsel wat korter dan de vier tot zes uur voor het intreden van de dood is toegebracht, bouwt de rechtbank een marge in en houdt rekening met een mogelijke periode van twee tot zes uur. De mogelijkheid dat het letsel minder dan twee uur voor het intreden van de dood is toegebracht, acht de rechtbank, gelet op de verklaring van Madern – anders dan de officier van justitie – zo onaannemelijk dat die terzijde kan worden geschoven.
Het voorgaande, in combinatie met de hiervoor getrokken conclusie over het tijdstip van intreden van de dood, brengt de rechtbank tot de eindconclusie dat het letsel moet zijn toegebracht op 17 december tussen in ieder geval 3.45 uur en 9.30 uur.
De rechtbank acht het echter het meest waarschijnlijk dat het letsel is toegebracht tussen 4.45 en 6.45 uur. Immers de rechtbank heeft geen redenen te twijfelen aan de juistheid van de door de verplegers van de ambulance geconstateerde lijkstijfheid, dus de rechtbank neemt als tijdstip van het constateren van de lijkstijfheid 11.45 uur. Verder gaat de rechtbank uit van een gemiddelde postmortale periode tot aan het constateren van de lijkstijfheid van één uur. Botter heeft aangegeven dat het mogelijk iets korter kan zijn nu de kaak ten tijde van het inbrengen van de beademingsbuis nog niet was verstijfd, maar daar staat tegenover dat hij niet uitsluit dat reanimatiehandelingen door de ouders, zoals mond op mond beademing die lijkstijfheid van de kaak mogelijk hebben vertraagd.
Echter zelfs als de rechtbank uit zou gaan van de andere door de rechtbank minder waarschijnlijk geachte, maar niet uitgesloten opties, staat voor de rechtbank vast dat het letsel in ieder geval moet zijn toegebracht vóór 9.30 uur.
5.2.4 Wie is voor de dood aansprakelijk en kunnen de primair, subsidiair, meer subsidiair en nog meer subsidiair tenlastegelegde feiten bewezenverklaard worden?
De conclusies onder 5.2.2 en 5.2.3 leiden tot het oordeel dat zowel [verdachte 1] als [verdachte 2], die beiden hebben verklaard dat zij in de nacht van 16 op 17 december in de woning waren, ten tijde van het toebrengen van het fatale letsel in de woning aanwezig moeten zijn geweest en dat het letsel niet kan zijn toegebracht toen [verdachte 2] tussen 9.55 uur en 10.25 uur boodschappen ging doen.
De rechtbank deelt dus niet de conclusie van de officier van justitie die stelt dat het letsel moet zijn toegebracht na 10.15 uur toen [verdachte 2] boodschappen deed, welke conclusie hij baseert op de verklaring van Madern dat het letsel in dat laatste uur voor het intreden van de dood kan zijn toegebracht.
De rechtbank overweegt daartoe in aanvulling op het voorgaande nog het volgende. Uit de stukken noch uit het verhandelde ter terechtzitting kan de rechtbank afleiden dat het letsel nog niet was toegebracht toen [verdachte 2] de woning verliet. De enkele omstandigheid dat [verdachte 1] verklaart dat [slachtoffer] toen nog in de box heeft gestaan om televisie te kijken, acht de rechtbank onvoldoende. Nog daargelaten dat beide verdachten zo wisselend en inconsistent verklaren dat de rechtbank hun verklaringen geen van beide betrouwbaar acht, is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van Madern op dit punt helder en overtuigend is. Madern acht de kans dat het letsel is toegebracht in het laatste uur voor de dood immers hoogst onwaarschijnlijk. Hij schat de tijd die nodig is om te verbloeden op (minimaal) 4 tot 6 uur. De verklaring van de onbetrouwbaar geoordeelde [verdachte 1] is op dit punt dan ook in strijd met de (deskundige) opvatting van Madern. De omstandigheid dat de deskundige Bilo ter terechtzitting heeft gezegd dat het letsel kan zijn toegebracht binnen de marge van een half uur tot 4 à 6 uur, maakt dit niet anders. De deskundigen Maes, Bilo en Botter hebben immers steeds aangegeven dat dit onderwerp niet tot hun deskundigheid behoorde en geopperd die vraag voor te leggen aan een trauma-arts/kinderchirurg, waarna de rechtbank Madern als deskundige heeft gehoord.
De rechtbank is ervan overtuigd dat [slachtoffer] structureel werd mishandeld en dat hij is komen te overlijden als gevolg van aan hem toegebracht buikletsel. Dit letsel moet zijn ontstaan door zeer heftig en botsend geweld, bijvoorbeeld schoppen of stompen.
De rechtbank is er ook van overtuigd dat dit letsel moet zijn toegebracht terwijl beide verdachten in de woning aanwezig waren. Gelet op de omstandigheid dat er volgens de verdachten die nacht en ochtend geen bezoek is geweest en de deuren op slot zaten, terwijl er ook geen braaksporen zijn aangetroffen en de verdachten niet verklaren dat zij iets of iemand hebben gehoord, acht de rechtbank de mogelijkheid dat een ander dan deze twee verdachten het letsel heeft toegebracht niet aannemelijk.
Wat zich die nacht of vroege ochtend in de woning heeft afgespeeld en door welke handelingen van welke verdachten [slachtoffer] is overleden kan de rechtbank niet vaststellen.
Verdachten hebben daarover niet verklaard. De rechtbank is van oordeel dat verdachten over alle overige aspecten van deze zaak inconsistent en tegenstrijdig hebben verklaard. Dat levert echter geen bewijs op voor de vaststelling van daderschap: de rechtbank kan niet reconstrueren of een van hen of zij beiden het fatale letsel aan [slachtoffer] hebben toegebracht. Het is evenmin vast te stellen wie van de twee verdachten [slachtoffer] in de periode voorafgaand aan zijn dood heeft mishandeld en of de ander daarvan wist.
Er is wel een aantal, ook door de raadsman of officier van justitie genoemde, opvallende zaken, zoals de leugen over het raadplegen van de dokter, de leugen dat [slachtoffer] om 10.15 uur nog in de box stond, de afspraak die de verdachten maakten in het ziekenhuis kort na het overlijden van [slachtoffer] over het spreken van de waarheid en het feit dat diverse getuigen verklaren dat [slachtoffer] blauwe plekken had. Maar al deze omstandigheden zijn niet redengevend voor de betrokkenheid van de verdachten bij de dood van [slachtoffer].
Het is goed mogelijk dat verdachten allebei [slachtoffer] mishandelden in de periode voorafgaand aan zijn dood en dat zij ook samen het fatale letsel hebben toegebracht, dan wel dat één van hen het deed en de ander dat wel wist. De rechtbank kan echter niet op grond van wettige bewijsmiddelen uitsluiten dat slechts één van de twee verdachten [slachtoffer] mishandelde zonder dat de ander dat wist en dat die ander sliep op het moment van het toebrengen van het fatale letsel. Madern heeft immers ter terechtzitting aangegeven dat het niet onwaarschijnlijk is dat een kind dat veelvuldig wordt mishandeld niet meer huilt en gilt bij een mishandeling, maar zich juist terugtrekt. Bovendien stellen de verdachten dat de deur naar boven en de deur van de slaapkamer van [slachtoffer] dicht waren en dat in dat geval in de woonkamer niet zoveel geluid doordringt. De rechtbank heeft in het dossier niets aangetroffen dat dit gegeven tegenspreekt. Ook de buren hebben die nacht geen geluiden gehoord.
Dit alles leidt tot de conclusie dat de verdachten allebei moeten worden vrijgesproken van moord, doodslag en zware mishandeling de dood tengevolge hebbend. De rechtbank realiseert zich dat dit vonnis in de samenleving in het algemeen en bij de nabestaanden van [slachtoffer] in het bijzonder, verontwaardiging en onbegrip kan oproepen. De vraag wie verantwoordelijk is voor de dood van [slachtoffer] wordt immers niet beantwoord en de dader of daders niet bestraft. Ook de rechtbank vindt dat een onbevredigende uitkomst. De gewelddadige dood van een klein kind is een afschuwelijk feit dat vraagt om opheldering. De aanleiding en motieven van de stelselmatige mishandelingen die tot die dood hebben geleid zijn echter niet duidelijk geworden. Wie van de twee het fatale letsel heeft toegebracht blijft onbekend. Voor iedereen die bij deze zaak betrokken is, vormt dat een slecht te verteren uitkomst, temeer omdat het moeilijk te geloven is dat deze verdachten de ware toedracht niet zouden kennen.
De rechtbank heeft uitgelegd waarom een andere uitspraak dan deze vrijspraken niet mogelijk was. Zij voegt daaraan nog toe dat een veroordeling van beide verdachten, die als enigen op het tijdstip van het toebrengen van het fatale letsel bij [slachtoffer] waren, om zo de werkelijke dader te straffen, als risico met zich meebrengt dat een onschuldig persoon wordt veroordeeld. Dat risico is een grens die niet overschreden mag worden.
5.3 De conclusie
De rechtbank acht niet bewezen wat aan [verdachte 1] primair, subsidiair, meer subsidiair en nog meer subsidiair is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
6. De beslissing
De rechtbank,
vrijspraak
- verklaart niet bewezen wat aan [verdachte 1] primair, subsidiair, meer subsidiair en nog meer subsidiair is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
voorlopige hechtenis
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van [verdachte 1] met ingang van heden en gelast dat [verdachte 1] onmiddellijk in vrijheid wordt gesteld (het bevel tot opheffing van de voorlopige hechtenis is afzonderlijk geminuteerd).
Aldus gewezen door mr. K.J.C. Geeve, voorzitter, mr. M.E. van Wees en
mr. A.M.G. Ellenbroek, rechters, in tegenwoordigheid van J. Last, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 19 november 2008.