ECLI:NL:RBALM:2008:BF9961

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
7 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/975
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de vrijstelling en bouwvergunning voor de bouw van huur- en koopappartementen in Rijssen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Almelo op 7 oktober 2008 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening met betrekking tot een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rijssen-Holten. Dit besluit betrof de verlening van een vrijstelling op basis van artikel 19, lid 2, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) en een bouwvergunning voor de bouw van 30 huurappartementen voor minder zelfredzame personen, inclusief een grand café, en 23 koopappartementen. De verzoekers, die bezwaar maakten tegen dit besluit, stelden dat de vrijstelling niet rechtmatig was verleend en dat hun belangen onvoldoende waren meegewogen.

De voorzieningenrechter heeft allereerst vastgesteld dat verweerder bevoegd was om de vrijstelling te verlenen. De rechter heeft bevestigd dat de belangenafweging door verweerder in redelijkheid in het nadeel van de verzoekers kon uitvallen. De voorzieningenrechter heeft daarbij gekeken naar de ruimtelijke onderbouwing van het project en de effecten op de omgeving. De rechter oordeelde dat het bouwplan niet onevenredig afbreuk deed aan de belangen van de verzoekers en dat het project paste binnen de stedenbouwkundige structuur van de omgeving.

De voorzieningenrechter heeft ook de bezwaren van de verzoekers tegen de welstandscommissie beoordeeld. Hoewel de verzoekers aanvoerden dat het bouwplan niet voldeed aan de redelijke eisen van welstand, oordeelde de rechter dat het welstandsadvies voldoende onderbouwd was en dat verweerder dit advies in zijn besluitvorming mocht betrekken. De rechter concludeerde dat er geen aanleiding was om een voorlopige voorziening te treffen en wees het verzoek af. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Sector bestuursrecht
Registratienummer: 08 / 975 WRO BI1 V
uitspraak van de voorzieningenrechter als bedoeld in artikel 8:84 Algemene wet bestuursrecht
in het geschil tussen:
[verzoeker] en [verzoekster],
beide wonende te [woonplaats], verzoekers,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rijssen-Holten, verweerder.
Derde-partij:
Woningbouwvereniging Spectrum Wonen, gevestigd te Lochem, vergunninghoudster,
gemachtigde: mr. D. de Bruin, advocaat te Baarn.
1. Besluit waarop het verzoek betrekking heeft
Besluit van verweerder d.d. 10 juli 2008, verzonden op 16 juli 2008.
2. Procesverloop
Bij besluit van 10 juli 2008 heeft verweerder vrijstelling als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) en bouwvergunning eerste fase verleend voor de bouw van 30 huurappartementen voor minder zelfredzame personen (extra murale zorg), inclusief grand café, en 23 koopappartementen, inclusief stalling/garage op de percelen kadastraal bekend, gemeente Rijssen-Holten, sectie G, nummers 1589, 1590, 1883, 1884, 1885, 2376, 2824 en 2825, plaatselijk bekend Parkstraat, hoek Oosterhofweg te Rijssen (hierna: de percelen).
Bij schrijven van 18 augustus 2008, aangevuld op 25 augustus 2008, hebben verzoekers tegen dit besluit bezwaar gemaakt bij verweerder.
Bij schrijven van 15 september 2008 hebben verzoekers aan de voorzieningenrechter van de rechtbank gevraagd een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft op 19 september 2008 de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd, alsmede een verweerschrift ingediend. Desverzocht heeft verweerder op
19 september 2008 nadere schriftelijke informatie verstrekt. Op 28 september 2008 heeft de derde-partij nadere schriftelijke informatie verstrekt.
Het verzoek is behandeld ter openbare zitting van 1 oktober 2008, waar verzoekers in persoon zijn verschenen, terwijl verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door
G.J. Elbertsen en M. Dijkstra, beiden ambtenaar der gemeente. De derde-partij heeft zich doen vertegenwoordigen door [vertegenwoordiger derde-partij], bijgestaan door gemachtigde mr. D. de Bruin, voornoemd.
3. Overwegingen
Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank bezwaar is gemaakt, door de indiener van het bezwaarschrift aan de voorzieningenrechter van de rechtbank een voorlopige voorziening worden gevraagd.
Bij de beoordeling van een zodanig verzoek dient te worden nagegaan of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Voor zover deze toetsing meebrengt dat een oordeel wordt uitgesproken dat tevens het onderwerp van de bezwarenprocedure raakt, heeft dit oordeel een voorlopig karakter.
Gelet hierop dient in het onderhavige geding de vraag te worden beantwoord of onverwijlde spoed vereist dat het besluit van 10 juli 2008, inhoudende het verlenen van vrijstelling als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO en reguliere bouwvergunning eerste fase voor het bouwplan op de percelen, wordt geschorst dan wel dat anderszins een voorlopige voorziening wordt getroffen. Hieromtrent wordt het volgende overwogen.
Met betrekking tot het spoedeisend belang hebben verzoekers onder meer aangevoerd dat de bouwvergunning tweede fase inmiddels is aangevraagd en dat deze op elk moment kan worden verleend. Dan is er een bouwtitel en kan er feitelijk een onomkeerbare situatie ontstaan. Verweerder heeft in het verweerschrift bestreden dat er sprake is van een spoedeisend belang omdat nog niet met de werkzaamheden is begonnen en het bestreden besluit rechtmatig is.
Met name gelet op het verhandelde ter zitting acht de voorzieningenrechter onverwijlde spoed in genoegzame mate aangetoond, nu vergunninghoudster op een zo kort mogelijke termijn met de bouwwerkzaamheden een aanvang wenst te maken en de voor de realisering van het bouwplan benodigde sloopvergunning inmiddels onherroepelijk is geworden.
Tot het treffen van een voorziening zal in het algemeen slechts aanleiding bestaan, indien op grond van de beschikbare gegevens moet worden geoordeeld, dat zonder die voorziening het voor degene die om een voorlopige voorziening verzoekt uit een besluit voortkomend nadeel onevenredig is in verhouding tot het met dat besluit te dienen belang.
Nu de voorzieningenrechter aan de zijde van verzoekers een spoedeisend belang aanwezig acht en derhalve niet reeds op voorhand kan worden geconcludeerd dat zij zonder enig nadeel de beslissing in de hoofdzaak kunnen afwachten, is het antwoord op de vraag of sprake is van enig nadeel dat behoort te worden voorkomen door het treffen van een voorlopige voorziening in belangrijke mate afhankelijk van een voorlopig oordeel omtrent de vraag of het bestreden besluit in de hoofdzaak zou kunnen worden gehandhaafd. De voorzieningenrechter overweegt dienaangaande als volgt.
Overwegingen ten aanzien van het verlenen van de vrijstelling.
Niet in geschil is – en ook de voorzieningenrechter onderschrijft – dat het onderhavige bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan “Stad Oost 1999”. Teneinde bouwvergunning voor het bouwplan te kunnen verlenen, heeft verweerder toepassing gegeven aan de bevoegdheid vrijstelling te verlenen als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO.
Artikel 19, tweede lid, van de WRO geeft verweerder de bevoegdheid vrijstelling te verlenen van het vigerende bestemmingsplan in door gedeputeerde staten aangegeven categorieën van gevallen. Gedeputeerde staten kunnen daarbij tevens bepalen onder welke omstandigheden vooraf een verklaring van geen bezwaar is vereist. De lijst met ‘categorieën van gevallen’ is opgenomen in de Handreiking en beoordeling ruimtelijke plannen (hierna: de Handreiking). Hierin staat, voor zover van belang, het navolgende verwoord:
II. Vrijstellingen voor een aantal nader omschreven projecten (zoals aangegeven in de provinciale vrijstellingenlijst van april 2005)
A. Projecten in bestaand stedelijk gebied (bebouwde kom)1
1. Woningbouw
Woning(bouw) projecten (waaronder wijziging van het gebruik) met bijbehorende voorzieningen als wegen en groen, dit met uitzondering van projecten op een bedrijfsterrein en mits in overeenstemming met tussen gemeente en provincie gemaakte prestatieafspraken over woningbouw.
2. Bijzondere doeleinden
(Bouw)projecten (waaronder wijziging van het gebruik) voor lokale educatieve, sociale en/of medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke, sport- en recreatieve en welzijnsvoorzieningen, alsmede overige maatschappelijke voorzieningen met bijbehorende voorzieningen als wegen en groen, dit met uitzondering van projecten op een bedrijfsterrein en mits het gaat om projecten die behoren tot de categorie 1 en 2 of projecten die qua aard en milieuhinder vergelijkbaar zijn met deze categorieën, dit zoals bedoeld in de brochure “Bedrijven en milieuzonering” van de VNG.
Voorts is in de noot (1) opgenomen dat het bij projecten in bestaand stedelijk gebied gaat om projecten op een binnenstedelijke of een inbreidingslocatie. Dit houdt in dat de locatie geheel moet zijn omsloten door (binnenstedelijke) bebouwing(sranden). Locaties aan de rand van een kern vallen er niet onder.
Algemene toepassingsvoorwaarden
Van de in de lijst genoemde mogelijkheden mag alleen gebruik worden gemaakt indien het project: (onder meer):
-geen onevenredige afbreuk doet aan of onevenredige hinder/beperkingen oplevert voor aangrenzende of nabij gelegen functies of bestemmingen;
-naar aard en schaal past in de stedenbouwkundige structuur en omgeving (projecten dienen te passen bij bestaande functies in de omgeving en het karakter van de kern en aan te sluiten bij de hoogte van de bestaande bebouwing en/of schaal van de kern).
Projecten waarvoor wel een verklaring van geen bezwaar moet worden gevraagd (artikel 19, lid 2 WRO)
Voor de in de lijst vermelde projecten moet een verklaring van geen bezwaar ex artikel 19, lid 2 WRO worden aangevraagd als (…).
Verder moet een verklaring van geen bezwaar worden aangevraagd voor (nieuwbouw)projecten aan de rand van een kern (…).
Blijkens de aan het bestreden besluit ten grondslag liggende ruimtelijke onderbouwing behoort volgens verweerder het onderhavige project tot de in de Handreiking aangegeven gevallen van categorie II.A.1 en 2, zodat hij bevoegd is vrijstelling als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO te verlenen zonder een daartoe strekkende verklaring van geen bezwaar.
Verzoekers stellen – samengevat – dat verweerder zich ten onrechte bevoegd heeft geacht om vrijstelling als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO te verlenen omdat niet wordt voldaan aan de in de Handreiking neergelegde toepassingsvoorwaarden.
Verzoekers stellen daartoe dat de percelen aan de rand van de kern liggen.
De voorzieningenrechter kan deze stelling niet volgen. Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting wordt het onderhavige bouwplan gerealiseerd aan de rand van een bestaande woonwijk op gronden waarop al een verzorgingshuis is bestemd en gerealiseerd dat nu wordt (deels) wordt vervangen door nieuwbouw. Daarnaast constateert de voorzieningenrechter aan de hand van de door verweerder ter zitting meegebrachte en getoonde kaarten en (lucht)foto’s van de omgeving van de onderhavige projectlocatie dat er aan de overzijde van de Parkstraat sprake is van stedelijke bebouwingsranden in de vorm van woningen en culturele voorzieningen. Tevens is de projectlocatie op ruime afstand gelegen van het gebied waarop het bestemmingsplan “Buitengebied” van toepassing is. Dat de projectlocatie, zo blijkt uit de stukken, voor een deel grenst aan het Volkspark en de gras- en weilanden, behorende bij het wooncomplex De Eschhorst, maakt naar het oordeel van de voorzieningenrechter nog niet dat het hier geen binnenstedelijke locatie betreft.
Het project voldoet volgens verzoekers evenmin aan de algemene toepassingsvoorwaarden.
Deze stelling kan de voorzieningenrechter evenmin volgen. Bij de beoordeling of aan de algemene toepassingsvoorwaarden in de provinciale vrijstellingenlijst is voldaan, komt verweerder beleidsvrijheid toe. In de ruimtelijke onderbouwing, die mede gevormd wordt door een aantal inventariserende c.q. analyserende onderzoeken, maar ook in de zienswijzennota, die mede wordt gevormd door een bezonningsstudie, wordt uitgebreid gemotiveerd dat het bouwplan geen onevenredige afbreuk doet aan of onevenredige hinder/beperkingen oplevert voor aangrenzende of nabij gelegen functies of bestemmingen en dat het project naar aard en schaal past in de stedenbouwkundige structuur en omgeving. Hieruit blijkt onder meer dat er voldoende en verbeterde parkeervoorzieningen worden gerealiseerd, dat wat betreft de verkeersafwikkeling de ontsluiting aan de Oosterhofweg zal verdwijnen en de daarmee gepaard gaande overlast, dat de verkeersaantrekkende werking niet zal toenemen mede door het aantal ontsluitingen van de locatie, dat de functie niet wordt gewijzigd, dat er per saldo minder wooneenheden worden gerealiseerd dan voorheen aanwezig waren en dat de luchtkwaliteit gelijk aan of zelfs beter zal worden dan de huidige situatie.
Ofschoon er wat betreft de privacy en bezonning enige aantasting zal zijn, heeft verweerder op grond van het vorenstaande naar het oordeel van de voorzieningenrechter mogen beslissen dat van een onevenredige afbreuk aan aangrenzende of nabij gelegen functies of bestemmingen door het bouwplan geen sprake is en dat het bouwplan naar aard en schaal past in de stedenbouwkundige structuur en omgeving.
Ten aanzien van de overige voorwaarden waaraan het project op grond van vorenstaande vrijstellingslijst dient te voldoen, alvorens artikel 19, tweede lid WRO te mogen toepassen, overweegt de voorzieningenrechter verder nog als volgt.
Voor zover het project ziet op woningbouw dient dit in overeenstemming te zijn met tussen gemeente en provincie gemaakte prestatieafspraken over de woningbouw. De voorzieningenrechter merkt allereerst op dat in het bestreden besluit niet is gemotiveerd of het bouwplan voldoet aan de tussen de gemeente en de provincie gemaakte afspraken. Ter zitting heeft verweerder hieromtrent verklaard dat hij naar behoefte woningen mag bouwen. In de beslissing op bezwaar dient verweerder dit aspect alsnog nader te motiveren. Vooralsnog gaat de voorzieningenrechter er echter op grond van het verhandelde ter zitting vanuit dat het bouwplan in overeenstemming is met de prestatieafspraken over woningbouw.
Gelet op het voorgaande was verweerder derhalve bevoegd om met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de WRO vrijstelling te verlenen van het vigerende bestemmingsplan.
Een dergelijke vrijstelling dient te zijn voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing.
Gelet op de aangevoerde gronden zijn verzoekers van mening dat de vrijstelling niet berust op een goede ruimtelijke onderbouwing. Ten aanzien van deze grief overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
De voorzieningenrechter stelt vast dat in de ruimtelijke onderbouwing ruim aandacht is geschonken aan de relatie van het project met het vigerende bestemmingsplan, de beleidskaders, de mogelijke belemmeringen vanuit de omgeving, de ruimtelijke effecten van het plan op de omgeving en de (economische en maatschappelijke) uitvoerbaarheid. Verder is ingegaan op onder meer milieuhygiënische bodemkwaliteit, wegverkeerslawaai, flora en fauna, waterkwaliteit en -kwantiteit, archeologie en luchtkwaliteit.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het bouwplan, gelet op de omvang en de situering daarvan, niet een zodanige inbreuk maakt op de het ter plaatse geldende planologische regime dat moet worden geoordeeld dat de gegeven ruimtelijke onderbouwing niet voldoet aan de eisen die daaraan in dit geval dienen te worden gesteld. Toereikend wordt gemotiveerd waarom ruimtelijk gezien de vervangende nieuwbouw passend wordt geacht op de onderhavige locatie. Verzoekers vrezen overlast die zou ontstaan door toename van het autoverkeer en parkeren in Oosterhofweg. In de ruimtelijke onderbouwing is echter afdoende weerlegd dat hiervan sprake zal zijn. Wat betreft de gestelde toename van autoverkeer blijkt uit met name het uitgevoerde luchtkwaliteitsonderzoek dat de verkeersaantrekkende werking ten gevolge van de herontwikkeling van het verzorgingscentrum niet zal toenemen en dat de luchtkwaliteit in de situatie met het bouwplan dus gelijk is aan of zelfs beter is dan de in de huidige situatie. De voorzieningenrechter ziet geen grond om te oordelen dat verweerder de resultaten van onder meer het luchtkwaliteitsonderzoek niet aan zijn besluit ten grondslag heeft kunnen leggen. Verzoekers hebben hun standpunten hieromtrent ook niet nader onderbouwd en zijn evenmin met tegenrapporten gekomen.
Verzoekers hebben voorts gesteld dat het project in strijd is met het Masterplan wonen, welzijn en zorg Rijssen-Holten (hierna: het Masterplan). Verzoekers verwijzen daarbij naar het voorstel tot het opstarten van een procedure als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO van 22 november 2007, waarin onder meer staat vermeld dat het bouwplan op een klein aantal puntjes van het Masterplan afwijkt.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter blijkt uit het door verweerder overgelegde Masterplan, met bijbehorend Uitvoeringsprogramma en Intentieverklaring, dat de behoefte aan zorgappartementen is onderzocht en dat er mede gelet op de demografische ontwikkeling groei nodig is van nieuwbouwappartementen voor ouderen met bijbehorende zorginfrastructuur. Bovendien is in het concept uitvoeringsprogramma, behorend bij het Masterplan, zoals ook door de derde-partij ter zitting aangegeven, op bladzijde 33 het onderhavige project, bestaande uit 30 zorgappartementen en 23 vrije sectorappartementen, ook expliciet opgenomen als zijnde één van de voor 2015 te realiseren projecten. De voorzieningenrechter vermag op voorhand niet in te zien dat het project wat betreft de behoefte aan zorgappartementen in strijd is met het Masterplan. Wat betreft de door verzoekers gestelde strijd met het Masterplan merkt de voorzieningenrechter op dat het daarbij gaat om ondergeschikte punten die de inrichting van het gebouw betreffen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het Masterplan toestaat dat van dit soort ondergeschikte punten kan worden afgeweken nu er wordt vermeld dat bij voorkeur moet zijn voldaan aan een aantal aspecten, hetgeen impliceert dat afwijkingen mogelijk zijn.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is de door verweerder gegeven ruimtelijke onderbouwing daarom voldoende.
Bij het nemen van een besluit tot verlening van vrijstelling dient verweerder verder alle in aanmerking te nemen belangen af te wegen. Verzoekers vinden dat verweerder bij afweging van de in aanmerking te nemen belangen in redelijkheid niet van zijn bevoegdheid om vrijstelling te verlenen gebruik heeft kunnen maken.
Verzoekers stellen dat door de bouw van het appartementencomplex sprake is van privacyaantasting en van vermindering van zon- en lichtinval. De bezonningsstudie die ten behoeve van het project is gemaakt, is naar de mening van verzoekers niet deugdelijk onderbouwd. De voorzieningenrechter acht, anders dan verzoekers menen, voldoende aangetoond dat zij niet of nauwelijks nadeel zullen ondervinden ten gevolge van het bouwplan door verminderde bezonning en beperking van uitzicht. Gezien de verrichte bezonningsstudie, waarvan niet aannemelijk is gemaakt dat het verweerder zich daarop niet heeft kunnen baseren, en gelet op de omstandigheid dat verzoekers geen recht kunnen doen gelden op behoud van het huidige uitzicht, ziet de voorzieningenrechter op voorhand geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder in redelijkheid niet tot het oordeel heeft kunnen komen dat aan het belang van verzoekers geen doorslaggevende betekenis kan worden toegekend.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is verweerder in redelijkheid tot het oordeel kunnen komen dat vrijstelling als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO kon worden verleend.
Overwegingen ten aanzien van het verlenen van de bouwvergunning.
Verzoekers hebben gesteld dat het bouwplan in strijd is met redelijke eisen van welstand omdat het gelet op de aard van de omgeving (overwegend laagbouw) het project niet past in de omgeving. Volgens verzoekers kon hier niet worden volstaan met een stempeladvies.
De voorzieningenrechter stelt allereerst vast dat de welstandscommissie het plan heeft beoordeeld op grond van de relevante criteria in het gebied ‘Naoorlogse uitbreidingen Rijssen’ in de welstandsnota van de gemeente Rijssen-Holten en positief heeft geadviseerd, zoals neergelegd in het schrijven van de welstandscommissie aan verweerder van
19 november 2007. Derhalve gaat het niet om een zogenoemd stempeladvies. Ten aanzien van de grief van verzoekers die er op neerkomt dat verweerder het positieve welstandsadvies niet aan zijn besluitvorming ten grondslag heeft mogen leggen omdat het bouwplan niet past in de omgeving merkt de voorzieningenrechter het volgende op.
Volgens vaste juristprudentie moet bij de welstandstoetsing als regel aan het advies van de welstandscommissie groot gewicht worden toegekend. Hoewel verweerder niet aan dit advies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor de welstandstoetsing bij hem berust, mag verweerder aan dit advies in beginsel doorslaggevende betekenis toekennen. Het overnemen van het welstandsadvies behoeft in de regel geen nadere toelichting, tenzij de aanvrager of een derde-belanghebbende een tegenadvies overlegt van een ander deskundig te achten persoon of instantie. Dit is anders indien het welstandsadvies naar aard en inhoud of totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat verweerder dit advies niet – of niet zonder meer – aan zijn welstandsoordeel ten grondslag had mogen leggen.
In de jurisprudentie is het bestrijden van een welstandsadvies nader uitgewerkt. Indien er sprake is van een zogenoemd stempeladvies of een summier gemotiveerd welstandsadvies, behoeft dit advies niet bestreden te worden door het overhandigen van een tegenadvies maar kan worden volstaan met het gemotiveerd betwisten van het advies. Alsdan is verweerder gehouden het welstandsadvies nader te onderbouwen, alvorens dit advies aan zijn besluitvorming ten grondslag kan worden gelegd.
Het in dit geval uitgebrachte advies betreft naar het oordeel van de voorzieningenrechter een summier gemotiveerd welstandsadvies als hiervoor bedoeld. De voorzieningenrechter oordeelt voorts dat verzoekers het welstandsadvies in bezwaar gemotiveerd bestrijden. Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat het welstandsadvies alsnog zal worden voorzien van een nadere onderbouwing. Voorshands kan, mede gelet op het overgelegde welstandsbeleid waaraan de welstandscommissie heeft getoetst, niet worden geoordeeld dat een nadere onderbouwing zal leiden tot de conclusie dat het bouwplan niet voldoet aan de redelijke eisen van welstand.
Gezien het vorenstaande bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het daartoe strekkende verzoek wordt daarom afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb bestaat geen aanleiding.
4. Beslissing
De voorzieningenrechter van de Rechtbank Almelo,
Recht doende:
- wijst het verzoek af.
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.
Aldus gegeven door mr. E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van J. Wenniger als griffier en
in het openbaar uitgesproken op
Afschrift verzonden op:
AB