ECLI:NL:RBALM:2008:BE9734

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
30 juli 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07 / 1201 WW44 AQ1 A
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning voor appartementen in Haaksbergen; vrijstelling van bestemmingsplan en welstandsnota

In deze zaak gaat het om de bouwvergunning voor een appartementengebouw met 15 appartementen in Haaksbergen, waarvoor vrijstelling is verleend van het bestemmingsplan op basis van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO). De eisers, wonende te Haaksbergen, hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van het College van Burgemeester en Wethouders van 12 september 2007, waarin de vergunninghoudster vrijstelling en een reguliere bouwvergunning is verleend. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 12 juni 2008, waarbij eisers niet aanwezig waren, maar de gemeente en de vergunninghoudster wel vertegenwoordigd waren.

De rechtbank heeft overwogen of de bezwaren van eisers tegen de vrijstelling en de bouwvergunning terecht ongegrond zijn verklaard. Eisers betogen dat de gemeente niet kon afwijken van de prestatieafspraken met de provincie en dat het bouwplan niet voldoet aan de gemeentelijke bouwverordening. De rechtbank oordeelt dat de gemeente bevoegd was om de vrijstelling te verlenen, omdat de ruimtelijke onderbouwing voldoende was en de belangen van de eisers, zoals privacy en verkeersveiligheid, niet zwaarder wegen dan de belangen van de vergunninghoudster.

De rechtbank concludeert dat de bouwvergunning terecht is verleend, omdat het bouwplan voldoet aan de eisen van de gemeentelijke bouwverordening en de welstandsnota. De rechtbank verklaart het beroep van eisers ongegrond en wijst erop dat tegen deze uitspraak binnen zes weken hoger beroep openstaat bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Sector bestuursrecht
Registratienummer: 07 / 1201 WW44 AQ1 A
uitspraak van de meervoudige kamer
in het geschil tussen:
[eisers],
wonende te Haaksbergen, eisers,
gemachtigde: mr. H.A. Wieringa, werkzaam bij Stichting Univé Rechtshulp te Assen,
en
Het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Haaksbergen,
verweerder.
Derde-belanghebbende: aannemersbedrijf [vergunninghoudster] ,
gevestigd te Haaksbergen, vergunninghoudster.
1. Bestreden besluit
Besluit van verweerder d.d. 12 september 2007.
2. Procesverloop
Op 10 april 2007 heeft verweerder vergunninghoudster vrijstelling als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) en reguliere bouwvergunning verleend voor de bouw van een appartementengebouw (15 appartementen) op het perceel van [aanduiding perceel] te Haaksbergen.
Op 12 september 2007 heeft verweerder besloten op het bezwaar van eisers van 22 mei 2007. Verweerder heeft daarbij, onder overname van het advies van de Commissie bezwaarschriften van 18 juni 2007, het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben eisers bij brief van 19 oktober 2007 beroep ingesteld.
Op 20 december 2007 heeft verweerder de op het geding betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is, tezamen met een soortgelijk beroep, geregistreerd onder nummer 07/1191, behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 12 juni 2008, waar eisers niet zijn verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. R.H. Willems en mr. I.A.H. Horck, beiden werkzaam bij verweerders gemeente. Vergunninghoudster is eveneens verschenen in de persoon van [directeur], bijgestaan door mr. E.M. Vos, advocaat te Nijmegen.
Na het onderzoek ter zitting zijn de beroepen weer gesplitst. In het beroep, geregistreerd onder nummer 07/1191, zal afzonderlijk uitspraak worden gedaan.
3. Overwegingen
De vraag die partijen verdeeld houdt is of verweerder de bezwaren van eisers tegen het besluit tot het verlenen van vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de WRO en de bouwvergunning terecht ongegrond heeft verklaard.
Eisers voeren daartoe gronden aan, die betrekking hebben op de vraag of gebruik kon worden gemaakt van artikel 19, tweede lid, van de WRO en op de bij de verlening van de vrijstelling afgewogen belangen op het gebied van schaduwwerking, verkeershinder, verkeersveiligheid en de privacy. Verder voeren eisers gronden aan tegen de verlening van de bouwvergunning met betrekking tot de welstand, de gehanteerde parkeernormen en beschikbare parkeermogelijkheden.
Verweerder meent dat de vrijstelling en de bouwvergunning op goede gronden zijn verleend. Verweerder merkt daarbij nog op dat het bestemmingsplan “Haaksbergen-Dorp, deelplan Eibergsestraat-West, eerste partiële herziening Eibergsestraat 73”, waarin de onderhavige 15 appartementen eveneens zijn voorzien, inmiddels in werking is getreden.
De rechtbank overweegt als volgt.
Ten tijde van de aanvraag om bouwvergunning en het primaire besluit gold ter plaatse op grond van het bestemmingsplan Haaksbergen-Dorp, deelplan Eibergsestraat-West (hierna: het bestemmingsplan) de bestemming garagebedrijven. Niet in geschil is, en de rechtbank sluit zich daarbij aan, dat de bouwaanvraag in strijd is met het bestemmingsplan. Gelet op het bepaalde in artikel 44, aanhef en onder c, van de Woningwet, moest de bouwvergunning derhalve reeds op die grond geweigerd worden en kon deze, gezien artikel 46, derde lid, van de Woningwet, slechts worden verleend na vrijstelling op grond van artikel 19 van de WRO. De aanvraag om bouwvergunning is daarom terecht mede aangemerkt als een verzoek om vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de WRO.
Op grond van artikel 19, eerste lid, van de WRO kan de gemeenteraad ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en gedeputeerde staten vooraf hebben verklaard dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben.
Op grond van artikel 19, tweede lid, van de WRO kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in door gedeputeerde staten, in overeenstemming met de inspecteur, aangegeven categorieën van gevallen. Het bepaalde in het eerste lid met betrekking tot de ruimtelijke onderbouwing is van overeenkomstige toepassing.
Gedeputeerde staten hebben in de “Handreiking en beoordeling ruimtelijke plannen”, zoals deze luidt vanaf februari 2006, (hierna: de Handreiking) categorieën van gevallen als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO aangegeven. In de onderhavige procedure is relevant categorie II onder A1 van de Handreiking. Hierin is het volgende bepaald:
“II. Vrijstellingen voor een aantal nader omschreven projecten (zoals aangegeven in de provinciale vrijstellingenlijst van april 2005)
A. Projecten in bestaand stedelijk gebied (bebouwde kom)
1. Woningbouw
- woning(bouw)projecten (waaronder wijziging van het gebruik) met bijbehorende voorzieningen als wegen en groen, dit met uitzondering van projecten op een bedrijfsterrein en mits in overeenstemming met tussen de gemeente en provincie gemaakte prestatieafspraken over de woningbouw;”
De rechtbank zal eerst bezien of verweerder bevoegd was tot het verlenen van een vrijstelling als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO.
Eisers stellen ten aanzien hiervan allereerst dat verweerder van categorie II onder A1 van de Handreiking geen gebruik kon maken, omdat de voorwaarde dat voldaan moet worden aan de met de provincie gemaakte prestatieafspraak niet is nagekomen.
In deze afspraak is, voor zover hier relevant, opgenomen dat de gemeente haar woningbouwprogramma uitvoert conform de verdeling zoals opgenomen in de tabellen 5.3 en 5.4 van de woonvisie, wat betekent dat voor de projecten, die vanaf 1 januari 2005 worden gerealiseerd, een in de prestatieafspraak opgenomen kwalitatieve verdeling van woningen geldt. Eisers betogen dat de aldaar opgenomen norm niet wordt gehaald. De rechtbank is echter met verweerder van oordeel dat hier geen sprake is van een norm die per bouwplan moet worden behaald, maar van een norm die uiteindelijk in 2012 gerealiseerd moet zijn. De rechtbank verwijst daartoe naar het vervolg van de prestatieafspraak waarin wordt gesteld dat de verdeling over de looptijd van het woonplan, tot 2012, dient te worden gerealiseerd en dat daarbij gekeken wordt naar het totaal van nieuw gebouwde woningen zodat de verdeling niet in elk project behoeft te worden gehaald. Deze grief leidt derhalve niet tot de conclusie dat verweerder van de aangewezen categorie van gevallen geen gebruik mocht maken bij de verlening van de vrijstelling van artikel 19, tweede lid, van de WRO.
Verweerder heeft in de ruimtelijke onderbouwing gemotiveerd waarom naar zijn mening het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het gebied. In de ruimtelijke onderbouwing wordt een relatie gelegd met het geldende bestemmingsplan. Tevens wordt ingegaan op het provinciaal ruimtelijk beleid. Voorts wordt in de ruimtelijke onderbouwing ingegaan op alle aspecten die inzicht geven in de fysieke en functionele aspecten van de ruimtelijke structuur van het gebied waar het perceel is gelegen en op de gevolgen van het bouwplan voor de omgeving. Verweerder was, gelet op het vorenstaande, bevoegd de vrijstelling te verlenen.
Eisers menen vervolgens dat verweerder bij de aanwending van die bevoegdheid de betrokken belangen onvoldoende heeft afgewogen.
Eisers stellen in dit kader dat hun privacy als gevolg van de realisering van het project onevenredig wordt aangetast. Verweerder heeft erkend dat van enige aantasting van privacy sprake is. Verweerder stelt dat het bouwplan zo ingepast en gesitueerd is dat het verlies aan privacy acceptabel is. Daartoe is het bouwplan gesitueerd op enige afstand uit de zijdelingse perceelsgrenzen, is de hoogte beperkt tot twee respectievelijk drie bouwlagen en is de derde bouwlaag teruggelegd ten opzichte van de zijdelingse perceelsgrens. Verder heeft verweerder schaduwdiagrammen opgesteld waaruit naar zijn mening is gebleken dat geen noemenswaardige nadelige gevolgen voor de omliggende percelen te verwachten zijn. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen overwegen dat het verlies aan privacy niet opweegt tegen de belangen, die gemoeid zijn met het verlenen van de vrijstelling. De rechtbank overweegt aanvullend dat daarbij ook gewicht moet worden toegekend aan de omstandigheid dat op grond van het ten tijde van het bestreden besluit van kracht zijnde bestemmingsplan met toepassing van artikel 11 van de WRO de bouw van meergezinshuizen tot drie bouwlagen was toegestaan. Hetgeen eisers ter zake van de privacy en de schaduwdiagrammen naar voren hebben gebracht, is onvoldoende om tot de conclusie te komen dat verweerder van de bevoegdheid tot het verlenen van vrijstelling geen gebruik kon maken.
Wat betreft de grief van eisers met betrekking tot de verkeersoverlast en de verkeersveiligheid overweegt de rechtbank als volgt. In de ruimtelijke onderbouwing heeft verweerder aangegeven dat sprake is van een verkeerstoename als gevolg van de realisering van de appartementen. Daar staat tegenover dat als gevolg van het verdwijnen van de bedrijfsmatige functie het aantal verkeersbewegingen ook zal afnemen. Per saldo acht verweerder de toename van het aantal verkeersbewegingen niet noemenswaardig. De rechtbank is, mede gelet op het verhandelde ter zitting, van oordeel dat verweerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er geen sprake zal zijn van een noemenswaardige toename van verkeer. Eisers hebben tegenover de gemotiveerde visie van verweerder uitsluitend gesteld dat sprake zou zijn van een toename van verkeer. Zij hebben dit evenwel op geen enkele wijze onderbouwd. Evenmin onderbouwd is de vrees van eisers dat de verkeersveiligheid in het gedrang zou komen. De rechtbank oordeelt dat, gelet op hetgeen verweerder daartoe heeft overwogen, geen aanleiding bestaat om te komen tot het oordeel dat de realisering van het bouwplan leidt tot een verhoogde verkeersonveiligheid of een ontoelaatbare verkeersdruk.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen komen tot het besluit vrijstelling op grond van artikel 19, tweede lid, van de WRO te verlenen. De rechtbank zal thans beoordelen of de bouwvergunning terecht verleend is.
Ter zake van de bouwvergunning hebben eisers grieven aangevoerd met betrekking tot de welstand en de bouwverordening.
Wat betreft de welstandsaspecten verwijzen eisers naar de gemeentelijke welstandsnota. Naar de mening van eisers handelt verweerder in strijd met de welstandsnota door zonder goede motivering af te wijken van de nota. De rechtbank overweegt ten aanzien hiervan dat het bouwplan betrekking heeft op een gebied dat in de welstandsnota wordt aangemerkt als deelgebied “historische lintbebouwing”. De gebiedskenmerken en de welstandcriteria hebben betrekking op kleinschalige bebouwing. Tussen partijen is niet in geschil dat het bouwplan niet is aan te merken als kleinschalige bebouwing. Verweerder stelt dat sprake is van grootschalige bebouwing. Verweerder stelt zich verder op het standpunt dat in dit geval van de welstandsnota mag worden afgeweken omdat de welstandscommissie van mening is dat het bouwplan een positieve impuls geeft aan de kwaliteit van de dagelijkse leefomgeving. Op grond van de welstandsnota kan op basis van die mening van de welstandscommissie worden afgeweken van de welstandsnota. Het plan voldoet vervolgens aan de algemene eisen van welstand.
De rechtbank overweegt ten aanzien hiervan dat in casu niet gesproken kan worden van kleinschalige bebouwing in de zin van de welstandsnota. Op grond van het gestelde in hoofdstuk 12.1 van de gemeentelijke welstandsnota kan de welstandscommissie ingeval van strijdigheid van een bouwplan met de gemeentelijke welstandsnota verweerder adviseren om gebruik te maken van zijn bevoegdheid tot verlening van een bouwvergunning voor een plan dat strijdig is met het welstandsbeleid. Dat kan blijkens de welstandsnota alleen wanneer naar de mening van de welstandscommissie overtuigend is aangetoond dat het desbetreffende bouwplan een positieve impuls geeft aan de kwaliteit van de dagelijkse leefomgeving. Blijkens haar advies van 2 april 2007 is de welstandscommissie van mening dat er aanleiding bestaat voor verweerder om af te wijken van de welstandsnota. De welstandscommissie overweegt daartoe dat het bouwplan een appartementengebouw op de plaats van een verouderde garage behelst en dat het bouwplan destijds is getoetst samen met een aangrenzend bouwplan dat inmiddels gerealiseerd is. Verweerder heeft met de realisering van de beide bouwplannen ingezet op ontwikkeling van grotere stedenbouwkundige eenheden. Het huidige bouwplan sluit aan bij de inmiddels aangepaste omgeving en bij een grootschalige kwaliteitsverbetering van dit deel van Haaksbergen, aldus de welstandscommissie. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in dit advies van de welstandscommissie voldoende reden kunnen zien om af te wijken van de welstandsnota. Eisers hebben uitsluitend gesteld dat sprake is van strijdigheid met de welstandsnota, maar geen gronden aangegeven die de rechtbank tot het oordeel doen leiden dat het bouwplan geen positieve impuls geeft aan de kwaliteit van de dagelijkse leefomgeving.
Eisers hebben verder aangegeven dat onduidelijk is of het bouwplan in overeenstemming is met artikel 2.5.30 van de gemeentelijke bouwverordening. De rechtbank overweegt dat verweerder is uitgegaan van een norm van een parkeerplaats per appartement. Gelet op de “Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom 2004” mocht verweerder hiervan uitgaan. Vervolgens heeft verweerder, naar het oordeel van de rechtbank terecht, aangegeven dat met de realisering van 18 parkeerplaatsen in de kelder en twee parkeerplaatsen op eigen terrein, alsmede met de aanwezigheid van vijf openbare parkeerplaatsen aan de Sonderenstraat direct naast het appartementengebouw geen sprake is van gevolgen voor de parkeerdruk. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het bouwplan voldoet aan het bepaalde in artikel 2.5.30 van de gemeentelijke bouwverordening.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder de bouwvergunning terecht heeft verleend.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep van eisers ongegrond is. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.
Beslist wordt derhalve als volgt:
4. Beslissing
De Rechtbank Almelo,
Recht doende:
verklaart het beroep ongegrond.
Tegen deze uitspraak staat binnen zes weken na verzending hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Aldus gegeven door mr. W.M.B. Elferink als voorzitter en mrs. E.C.R. Schut en M.A. Heldeweg als leden, in tegenwoordigheid van G. Kootstra als griffier en in het openbaar uitgesproken op 30 juli 2008.
Afschrift verzonden op 30 juli 2008
CK