ECLI:NL:RBALM:2008:BD7269

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
9 juli 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08 / 542 HOREC N1 V
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van sluiting van horecagelegenheid na brand

In deze zaak heeft de exploitant van Grand Café "De Rechter" een verzoek ingediend om een bevel tot sluiting van het café te schorsen. De voorzieningenrechter van de Rechtbank Almelo heeft dit verzoek afgewezen. De aanleiding voor het verzoek was een besluit van de burgemeester van Almelo, dat de exploitant gelastte de exploitatie van het café te staken wegens een overtreding van de Verordening op de Openbare Inrichtingen. Dit besluit volgde op een brand die recentelijk in het café had plaatsgevonden, waardoor het café niet op korte termijn kon worden geopend.

De voorzieningenrechter oordeelde dat er op dit moment geen belang was om het bevel te schorsen, aangezien de exploitatie van het café door de brand niet mogelijk was. De rechter benadrukte dat de burgemeester in de lopende bezwaarprocedure een beslissing kon afwachten. De voorzieningenrechter heeft de gedingstukken als voldoende grondslag beschouwd om zonder zitting uitspraak te doen, nadat partijen toestemming hadden gegeven om het verzoek af te doen zonder een zitting te houden.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de omstandigheden van de zaak vergelijkbaar zijn met een eerdere procedure waarin ook een last onder dwangsom was opgelegd. In die eerdere procedure was de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat er bijzondere omstandigheden waren die het college van burgemeester en wethouders noopten om handhaving uit te stellen. In dit geval was er echter geen concreet zicht op legalisatie van de exploitatie van het café, en de brand had de situatie veranderd. De rechter concludeerde dat er op dit moment geen onverwijlde spoed was die het treffen van een voorlopige voorziening vereiste, en heeft het verzoek om schorsing van het sluitingsbevel afgewezen.

De uitspraak is gedaan door mr. M.E. van Wees, en tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open. Mocht de exploitatie van het café in de toekomst weer mogelijk zijn, kan de exploitant opnieuw een verzoek indienen voor een voorlopige voorziening.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Sector bestuursrecht
Registratienummer: 08 / 542 HOREC N1 V
uitspraak van de voorzieningenrechter als bedoeld in artikel 8:84 Algemene wet bestuursrecht
in het geschil tussen:
[Verzoekster], h.o.d.n. Grand Café “De Rechter”,
gevestigd te Almelo, verzoekster,
gemachtigde: J.E. Eshuis te Almelo,
en
de Burgemeester van Almelo,
verweerder.
1. Besluit waarop het verzoek betrekking heeft
Besluit van verweerder d.d. 16 mei 2008, verzonden 22 mei 2008.
2. Procesverloop
Bij het bestreden besluit van 16 mei 2008 heeft verweerder verzoekster gelast de overtreding van artikel 7, eerste en derde lid, van de Verordening op de Openbare inrichtingen (hierna: de Verordening) in haar horecagelegenheid Grand Café “De Rechter” aan het Waagplein 2 te Almelo binnen één week na de datum van verzending van dat besluit te beëindigen, hetgeen inhoudt dat verzoekster het exploiteren van het horecabedrijf in haar horecagelegenheid Grand Café “De Rechter” zonder vergunning van verweerder staakt. Daarbij heeft verweerder bepaald dat, indien verzoekster de overtreding niet binnen de genoemde begunstigingstermijn heeft beëindigd, zij een dwangsom van EUR 5.000,-- verbeurt per dag dat genoemde overtreding van artikel 7, eerste en derde lid, van de Verordening wordt geconstateerd, met een maximum van EUR 50.000,--. Daarbij heeft verweerder verzoekster er nadrukkelijk op gewezen dat, indien het maximumbedrag van EUR 50.000,-- is verbeurd en de geconstateerde overtreding niet is beëindigd, verweerder verzoekster een nieuwe last onder dwangsom kan opleggen of in plaats daarvan bestuursdwang kan aanzeggen.
Tegen dit besluit heeft J.E. Eshuis, voornoemd, op 26 mei 2008 namens verzoekster bezwaar gemaakt. Voorts heeft hij bij verzoekschrift van 26 mei 2008, ingekomen ter griffie van de rechtbank op 30 mei 2008, aan de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen inhoudende schorsing van de uitvoering van het opleggen van een dwangsom totdat verweerder een beslissing heeft genomen op de aanvraag van verzoekster om een vergunning op grond van artikel 7, eerste en derde lid, van de Verordening, na ontvangst van het advies van het Bureau BIBOB van het Ministerie van Justitie.
Verweerder heeft op 4 juni 2008 de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingediend.
Partijen, de gemachtigde van verzoekster bij brief van 23 juni 2008 en verweerder bij schrijven van 25 juni 2008 (verzonden 30 juni 2008), hebben de voorzieningenrechter toestemming gegeven het verzoek af te doen met achterwege laten van het onderzoek ter zitting.
3. Overwegingen
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter vormen de gedingstukken een voldoende grondslag om op het verzoek een beslissing te nemen. Op grond van het bepaalde in artikel 8:83, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zal de voorzieningenrechter daarom, na verkregen toestemming van partijen, uitspraak doen zonder een zitting te houden als bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, van de Awb.
Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht kan, indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank bezwaar is gemaakt, door de indiener van het bezwaarschrift aan de voorzieningenrechter van de rechtbank een voorlopige voorziening worden gevraagd. Bij de beoordeling van een zodanig verzoek dient te worden nagegaan of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Voor zover deze toetsing meebrengt dat een oordeel wordt uitgesproken dat tevens het onderwerp van de bezwarenprocedure raakt, heeft dit oordeel een voorlopig karakter.
Gelet hierop dient in het onderhavige geding de vraag te worden beantwoord of onverwijlde spoed vereist dat het dwangsombesluit van 16 mei 2008 wordt geschorst dan wel dat anderszins een voorlopige voorziening wordt getroffen. Hieromtrent wordt het volgende overwogen.
Naast verweerder, heeft ook het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almelo (verder: het college) aan verzoekster een last onder dwangsom opgelegd. Deze last is gericht tegen een overtreding van artikel 3 van de Drank- en Horecawet, te weten het uitoefenen van het horecabedrijf zonder een vergunning volgens die wet. De inhoud van de last was verder gelijk aan het hier bestreden besluit. In de procedure met nummer 08/520 heeft de voorzieningenrechter op 30 mei 2008 het besluit van het college geschorst tot zes weken nadat op het bezwaar tegen dit besluit zal zijn beslist. Samengevat heeft de voorzieningenrechter daartoe overwogen dat een vergunning inderdaad ontbreekt en dat het college daarom bevoegd is op te treden tegen de exploitatie van het grand café. Volgens de voorzieningenrechter ontbreekt weliswaar een concreet zicht op legalisatie, maar zijn er bijzondere omstandigheden die maken dat het college van handhavend optreden dient af te zien. Deze omstandigheden zijn dat verzoekster bij handhaving wellicht in een faillissement terecht zou komen, terwijl het college onvoldoende duidelijk heeft gemaakt waarom met handhaving niet kan worden gewacht tot het BIBOB-advies is ontvangen, dat medebepalend is voor de verlening van de benodigde vergunning.
De feitelijke omstandigheden en het juridisch kader van het hier bestreden besluit van verweerder zijn grotendeels vergelijkbaar met de feitelijke omstandigheden en het juridisch kader in de eerdere procedure. Dat is ook de reden dat partijen bij de mondelinge behandeling in de eerdere procedure, gehouden op 30 mei 2008, al hebben verklaard na te zullen gaan of een zitting nodig is in de onderhavige procedure tegen het besluit van verweerder.
In zijn verweerschrift van 4 juni 2008 heeft verweerder laten weten dat de zaak kan worden afgedaan zonder zitting. De gemachtigde van verzoekster heeft bij brief van 19 juni 2008 eveneens daartoe toestemming gegeven. Deze gemachtigde verwees daarbij naar de “tragische omstandigheden die hebben plaatsgevonden”. De voorzieningenrechter begrijpt dat de gemachtigde hiermee doelt op de brand in Grand Café “De Rechter” en de aansluitende gebeurtenissen in het gemeentehuis van Almelo, waarvoor de echtgenoot van verzoekster is aangehouden als verdachte van een of meer strafbare feiten. Als reactie hierop heeft de rechtbank beide partijen schriftelijk gevraagd of deze gebeurtenissen aanleiding zijn om hun standpunt over het houden van een zitting te herzien. Bij de hiervoor genoemde brieven van 23 juni 2008 en 25 juni 2008 hebben partijen deze vraag ontkennend beantwoord.
Zoals overwogen zijn de feitelijke omstandigheden en het juridisch kader van het hier bestreden besluit van verweerder grotendeels vergelijkbaar met de feitelijke omstandigheden en het juridisch kader in de eerdere procedure tegen het besluit van het college. In beginsel zou daarom het oordeel van de voorzieningenrechter van 30 mei 2008 hier kunnen worden overgenomen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter moeten de gebeurtenissen op 16 juni 2008 echter worden aangemerkt als gewijzigde omstandigheden die maken dat nu deels anders moet worden geoordeeld. Het staat voldoende vast dat verzoekster haar grand café heeft geopend zonder de benodigde vergunning volgens de Verordening en dat er geen concreet zicht op legalisatie bestaat. Op dit moment kan echter niet worden gezegd dat het bestreden besluit zou kunnen leiden tot het faillissement van verzoekster doordat zij haar grand café moet sluiten. Door de brand van 16 juni 2008 is immers de exploitatie van het grand café op dit moment in geen geval mogelijk. Tegelijkertijd kan niet worden gezegd dat onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist. De dwangsom die verweerder heeft opgelegd wordt immers slechts verbeurd bij exploitatie van het grand café en dat is, zoals gezegd, op dit moment niet mogelijk.
Dit is reden voor de voorzieningenrechter om het verzoek af te wijzen. Mocht in de toekomst de exploitatie van het grand café weer mogelijk worden terwijl het bestreden besluit nog gelding heeft, dan staat het verzoekster vrij een nieuw verzoek in te dienen om een voorlopige voorziening te treffen. Dit zal dan worden beoordeeld op de dan aangevoerde gronden en naar de dan bestaande omstandigheden en regelgeving.
4. Beslissing
De voorzieningenrechter van de Rechtbank Almelo, recht doende:
wijst het verzoek af.
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.
Aldus gegeven door mr. M.E. van Wees, in tegenwoordigheid van G. Kootstra als griffier en in het openbaar uitgesproken op
De griffier is buiten staat te tekenen.