RECHTBANK ALMELO
Sector bestuursrecht
Registratienummer: 07 / 1437 WW BI1 A
uitspraak van de enkelvoudige kamer
[eiseres],
wonende te [woonplaats], eiseres,
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,
locatie Hengelo, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder d.d. 6 november 2007.
Bij besluit van 31 juli 2007 heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot hervatting van het recht op uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) afgewezen.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 31 augustus 2007 bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft bij besluit van 6 november 2007 het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 11 december 2007 beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 22 januari 2008 een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 21 mei 2008, waar eiseres is verschenen, terwijl verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door
mr. L.A.P. ter Laak, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
In geschil is de vraag of verweerder terecht heeft beslist dat de WW-uitkering van eiseres, nadat zij hersteld was van haar ziekte, niet kan herleven omdat de maximale uitkeringsduur reeds is bereikt.
Eiseres stelt dat het recht op WW-uitkering dient te herleven op 17 juli 2007 en de maximale uitkeringsduur met 9 maanden verlengd moet worden. Eiseres stelt hiertoe dat zij aan het besluit van verweerder van 27 juli 2007 het vertrouwen mocht ontlenen dat de duur van de WW-uitkering verlengd zou worden met de periode van ziekte minus drie maanden.
Tevens stelt eiseres dat het bestreden besluit niet met de nodige zorgvuldigheid is voorbereid, nu daarin onjuiste feiten staan en de verkeerde regels worden toegepast.
Ingevolge artikel 19, eerste lid, aanhef en onder a, van de WW, voor zover hier van belang, heeft de werknemer die een uitkering ontvangt op grond van de Ziektewet geen recht op uitkering.
Ingevolge artikel 20, eerste lid, aanhef en onder d en e, van de WW eindigt het recht op uitkering zodra de werknemer geen recht op uitkering heeft op grond van artikel 19 en zodra de voor de werknemer geldende uitkeringsduur is verstreken.
Ingevolge artikel 43, tweede lid, van de WW, zoals dat luidde tot en met 30 september 2006, worden voor de vaststelling van de periode tussen de eindiging en de herleving van het recht op uitkering worden, telkens nadat het recht op uitkering geheel is geëindigd wegens ziekte, de eerste drie maanden waarin de werknemer een uitkering ontvangt als bedoeld in artikel 19, eerste lid, onderdeel a, buiten beschouwing gelaten.
Ingevolge artikel 130o, eerste lid, van de WW blijft artikel 43 van de WW, zoals deze luidde op 30 september 2006 van toepassing op een recht op WW-uitkering, waarvan de eerste werkloosheidsdag is gelegen op of voor 30 september 2006.
Blijkens de stukken heeft verweerder per 7 juli 2003 aan eiseres een loongerelateerde WW uitkering toegekend, tot 6 juli 2004. Tevens heeft verweerder aan eiseres na afloop van de loongerelateerde uitkering een vervolguitkering toegekend tot 6 juli 2006. Het recht op de loongerelateerde WW-uitkering van eiseres is voortijdig beëindigd op 15 september 2003 wegens werkhervatting. De loongerelateerde WW-uitkering van eiseres is vervolgens herleefd op 25 november 2003 tot 9 september 2004. De einddatum van de vervolguitkering is vervolgens vastgesteld op 9 september 2006. Wegens ziekte van eiseres heeft verweerder de vervolguitkering op 21 juli 2006 beëindigd. Op 17 juli 2007 is eiseres hersteld van haar ziekte. In de periode van 21 juli 2006 tot 17 juli 2007 heeft eiseres een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) ontvangen.
De rechtbank stelt vast dat verweerder er in het bestreden besluit ten onrechte van is uitgegaan dat eiseres is ziek geworden na 1 mei 2007 en dat zij op 21 juli 2007 is hersteld. De rechtbak stelt verder vast, en ter zitting heeft verweerder dit ook erkend, dat in het bestreden besluit wordt uitgegaan van de verkeerde versie van artikel 43 van de WW en dat dit besluit is gebaseerd op een onjuiste wettelijke grondslag. Reeds hierom acht de rechtbank het beroep van eiseres gegrond en dient het bestreden besluit overgaan te worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12. eerste lid, van de Awb.
De rechtbank ziet evenwel aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb, de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten en overweegt daartoe als volgt.
In zijn verweerschrift heeft verweerder aangegeven dat voor de beoordeling het bepaalde in artikel 43 van de WW, zoals dat gold tot 1 mei 2007, relevant is. Gelet op artikel 130o, eerste lid, van de WW moet dat in dit geval artikel 43, zoals dit luidde op 30 september 2006, zijn. Nu artikel 43 tot 1 mei 2007 evenwel niet anders luidde dan op 30 september 2006, gaat de rechtbank er van uit dat verweerder in zijn verweerschrift van de juiste wettelijke grondslag is uitgegaan.
Op 21 juli 2006 is eiseres ziek geworden. Op dat moment liep de maximale uitkeringsduur van de WW-uitkering van eiseres tot 9 september 2006. Op 17 juli 2007 is eiseres hersteld. Op dat moment kon zij in beginsel nog ongeveer zeven weken aanspraak maken op een WW-uitkering. Van herleving van de WW uitkering na herstel kan echter, zoals verweerder terecht stelt, pas sprake zijn wanneer de ziekte ten minste drie maanden duurt gedurende een periode waarin eiseres aanvankelijk recht had op WW-uitkering. In dit geval had eiseres echter minder dan drie maanden recht op WW-uitkering nadat zij ziek was geworden. Na ommekomst van de periode van drie maanden resteerde er dus geen WW-uitkering meer die nog kon herleven nadat eiseres beter is gemeld op 17 juli 2007. Gelet hierop heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat de WW-uitkering van eiseres op de datum van herstel niet kon herleven.
Het standpunt van eiseres dat verweerder in het besluit van 27 juli 2006 tevens heeft beslist tot verlenging van de maximale uitkeringsduur met de duur van de ziekte minus drie maanden, is naar het oordeel van de rechtbank onjuist. De mededeling waar eiseres zich op beroept is geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb, omdat het niet op een rechtsgevolg is gericht. Het betreft hier een algemene parafrase van artikel 43, tweede lid, van de WW (oud). In deze mededeling is niet te lezen dat verweerder een standpunt formuleert over de toepassing van artikel 43, tweede lid, van de WW (oud) op de situatie van eiseres en over de concrete uitkomst van die toepassing in deze situatie. Aan deze mededeling kon eiseres dan ook niet het gerechtvaardigd vertrouwen ontlenen dat zij na haar ziekte nog een uitkering zou ontvangen.
Gelet op de gegrondverklaring van het beroep, acht de rechtbank termen aanwezig om met toepassing van artikel 8:74, tweede lid, van de Awb te bepalen dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan eiseres het griffierecht ad EUR 39,-- vergoedt.
Nu van dergelijke kosten aan de zijde van eiseres niet is gebleken, bestaat voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb geen aanleiding.
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
- bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan eiseres het griffierecht ad EUR 39,00 vergoedt.
Tegen deze uitspraak staat binnen zes weken na verzending hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.
Aldus gegeven door mr. E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van mr. M.C. Bosch als griffier en in het openbaar uitgesproken op 2 juli 2008.
Afschrift verzonden op
mtl