ECLI:NL:RBALM:2008:BD5040

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
17 juni 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08 / 546, 571, 572, 573, 574, 575, 576 en 577 WW44 AQ1 V
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake vrijstelling en bouwvergunning voor bedrijfshal en uitbreiding bedrijfsterrein

In deze zaak heeft de Rechtbank Almelo op 17 juni 2008 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot een vrijstelling en bouwvergunning die was verleend aan een vergunninghoudster voor de bouw van een nieuwe bedrijfshal met parkeerkelder en de uitbreiding van het bedrijfsterrein. De verzoekers, waaronder verschillende stichtingen en particulieren, hebben bezwaar gemaakt tegen de besluiten van het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Wierden, die op 31 januari 2008 zijn genomen. De verzoekers vorderden schorsing van deze besluiten in afwachting van de beslissing in de hoofdzaak.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de vergunninghoudster, die zich bezighoudt met het bergen en transporteren van voertuigen, heeft toegezegd geen verdere bouwactiviteiten te ondernemen totdat de rechtbank uitspraak heeft gedaan. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen reden was om aan te nemen dat de vergunninghoudster deze toezegging niet zou nakomen. De reeds uitgevoerde werkzaamheden, zoals het ontgronden van een deel van het terrein, waren legaal uitgevoerd op basis van de verleende vergunning.

De voorzieningenrechter concludeerde dat de verzoekers geen spoedeisend belang hadden bij schorsing van de besluiten, omdat de vergunninghoudster geen verdere activiteiten zou ondernemen en de reeds uitgevoerde werkzaamheden niet tot onomkeerbare situaties zouden leiden. De verzoeken van de verzoekers werden dan ook afgewezen, en de voorzieningenrechter oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is definitief en er staat geen hoger beroep open.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Sector bestuursrecht
Registratienummers: 08 / 546, 571, 572, 573, 574, 575, 576 en 577 WW44 AQ1 V
uitspraak van de voorzieningenrechter als bedoeld in artikel 8:84 Algemene wet bestuursrecht
in de geschillen tussen:
1. Stichting Natuur en Milieu Wierden, gevestigd te Wierden,
2. Stichting Ruimtelijke Ordening en Milieu, gevestigd te Hengelo,
3. Stichting Omgevingsrecht, gevestigd te Almelo,
4. [naam verzoeker], [naam verzoeker] en [naam verzoeker], allen wonende te [woonplaats],
5. [naam verzoeker], wonende te [woonplaats],
6. [naam verzoeker] en [naam verzoeker], beiden wonende te [woonplaats],
7. [naam verzoeker] en [naam verzoeker], beiden wonende te [woonplaats],
8. [naam verzoeker] en [naam verzoeker], beiden wonende te [woonplaats], verzoekers,
gemachtigde: M.H. Middelkamp te Almelo,
en
het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Wierden,
verweerder.
Derdebelanghebbenden: [naam derdebelanghebbende], gevestigd te Wierden, vergunninghoudster,
gemachtigde: mr. J.H.B. Averdijk, advocaat te Enschede.
1. Besluiten waarop het verzoek betrekking heeft
Besluiten van verweerder d.d. 31 januari 2008.
2. Procesverloop
Bij besluit van 17 augustus 2007 heeft verweerder aan [naam vergunninghoudster], (hierna te noemen: [naam vergunninghoudster]) met toepassing van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) vrijstelling en bouwvergunning verleend voor de bouw van een nieuwe bedrijfshal (bergingshal) met parkeerkelder en voor uitbreiding van het bedrijfsterrein met realisering van de landschappelijke inpassing op het perceel plaatselijk bekend [straatnaam en huisnummer] te [plaatsnaam], kadastraal bekend gemeente [naam gemeente], sectie [letter], nummers [nummers]. [Naam vergunninghoudster] is sinds 1964 gevestigd op de locatie aan de [adres] en houdt zich bezig met het bergen en transporteren van gestrande voertuigen in heel Europa. Aanvankelijk was tevens sprake van een autogaragebedrijf, doch deze bedrijfsactiviteiten zijn in de loop van de jaren verplaatst naar [plaatsnaam].
Tegen het besluit van 17 augustus 2007 hebben verzoekers bezwaar gemaakt.
Verzoekers zijn op 19 december 2007 gehoord door de Commissie bezwaarschriften van de gemeente Wierden (verder te noemen: de bezwarencommissie). Deze bezwarencommissie commissie heeft op 31 januari 2008 advies uitgebracht aan verweerder en heeft daarbij geadviseerd de bezwaren van de bezwaarden [naam] en [naam], beiden te [woonplaats], de Stichting Ruimtelijke Ordening en Milieu te Hengelo, de Stichting Omgevingsrecht te Almelo, [naam] en [naam], beiden te [woonplaats], en van [naam] en [naam], beiden te [woonplaats], ongegrond te verklaren. Voorts heeft de commissie geadviseerd de bezwaren van de Stichting Natuur en Milieu Wierden te Wierden, [naam], te [woonplaats], alsmede van [naam], [naam] en [naam], te [woonplaats], niet-ontvankelijk te verklaren, omdat zij niet als belanghebbende kunnen worden aangemerkt.
Bij de bestreden besluiten heeft verweerder overeenkomstig het advies van de bezwarencommissie, de bezwaren voor een deel ongegrond en voor een deel niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze besluiten heeft M.H. Middelkamp, voornoemd, op 20 april 2008 namens verzoekers beroep ingesteld. Hij heeft de gronden van de beroepen ingediend op 23 mei 2008.
Bij schrijven van 30 mei 2008 heeft M.H. Middelkamp namens verzoekers aan de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen inhoudende schorsing van de bestreden besluiten totdat op de beroepen zal zijn beslist.
Verweerder heeft op 6 juni 2008 de op de zaak betrekking hebbende stukken en op 11 juni 2008 een verweerschrift ingediend.
Openbare behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 12 juni 2008, waar verzoekers zijn verschenen bij gemachtigde M.H. Middelkamp, terwijl verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door R.A.P. te Wierik en D.W. Bethlehem, ambtenaren van de gemeente Wierden. Voor derdebelanghebbenden zijn verschenen [naam] en [naam], bijgestaan door mr. J.H.B. Averdijk, advocaat te Enschede.
3. Overwegingen
Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, door een partij in de hoofdzaak aan de voorzieningenrechter van de rechtbank een voorlopige voorziening worden gevraagd.
Bij de beoordeling van een zodanig verzoek dient te worden nagegaan of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist.
Voor zover deze toetsing meebrengt dat tevens de hoofdzaak wordt beoordeeld, heeft dit oordeel een voorlopig karakter en is dat niet bindend voor de beslissing in die procedure. Gelet hierop dient in het onderhavige geding de vraag te worden beantwoord of onverwijlde spoed vereist dat de bestreden besluiten worden geschorst dan wel dat anderszins een voorlopige voorziening wordt getroffen.
Bij de bestreden besluiten heeft verweerder de bezwaren van de Stichting Natuur en Milieu Wierden, [naam] te [woonplaats], alsmede van [naam], [naam] en [naam], allen te [woonplaats], niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij naar de mening van verweerder niet als belanghebbende kunnen worden aangemerkt. Gelet op de aard van de ten aanzien van deze verzoekers genomen besluiten, wat daarvan inhoudelijk verder ook mag zijn, valt naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet in te zien waarom zij de beslissing van de rechtbank op hun beroep in de hoofdzaak niet zouden kunnen afwachten.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter hebben genoemde verzoekers derhalve geen spoedeisend belang bij schorsing van de ten aanzien van hen genomen besluiten of het treffen van een andere voorlopige voorziening. Hun verzoeken dienen daarom reeds op deze grond te worden afgewezen.
Wat betreft de overige verzoekers overweegt de voorzieningrechter het volgende.
Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoekers met het namens hen ingediende verzoek om schorsing willen voorkomen dat [naam vergunninghoudster] in afwachting van de beslissing van de rechtbank op de beroepen in de hoofdzaak verdere (bouw)activiteiten zal verrichten die onder de vrijstelling en de bouwvergunning vallen, waardoor een situatie zal ontstaan die later niet dan wel zeer moeilijk terug te draaien zal zijn indien verzoekers in de hoofdzaak in het gelijk worden gesteld en de verleende vrijstelling en bouwvergunning alsnog zouden moeten worden geweigerd. Dienaangaande overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
Blijkens het verhandelde ter zitting heeft [naam vergunninghoudster] inmiddels een aantal werkzaamheden op het perceel uitgevoerd. Een deel van de houtwal is gerooid en er zijn enkele bomen gekapt om een gedeelte van het terrein te kunnen ontgronden. De afgegraven grond is opgeschoven in een aarden wal, die de nieuwe perceelsafscheiding vormt. Het desbetreffende gedeelte van het terrein is vervolgens voorzien van een fundatieverharding met gebroken puin, teneinde daarop tijdelijk eigen bedrijfauto’s te kunnen stallen. Er hebben nog geen graafwerkzaamheden plaatsgevonden ten behoeve van de te bouwen bedrijfshal met parkeerkelder.
Ter zitting is van de zijde van [naam vergunninghoudster] desgevraagd uitdrukkelijk toegezegd dat zij geen verdere bouwactiviteiten zal uitvoeren die vallen onder de werking van de verleende vrijstelling en bouwvergunning totdat de rechtbank uitspraak zal hebben gedaan op de beroepen in de hoofdzaak. De voorzieningenrechter ziet geen reden om aan te nemen dat [naam vergunninghoudster] deze toezegging niet gestand zal doen. De reeds uitgevoerde ontgronding van een deel van terrein en het aanbrengen van een puinfundering hebben legaal plaatsgevonden met gebruikmaking van de verleende vrijstelling en rechtsgeldige bouwvergunning. Het rooien van een deel van de houtwal en het kappen van enkele bomen heeft weliswaar plaatsgevonden zonder de daartoe benodigde een kapvergunning, doch deze activiteiten zijn inmiddels door [naam vergunninghoudster] gestaakt. Ter zitting heeft [naam vergunninghoudster] verklaard dat zij met het rooien van de resterende houtwal en bomen zal wachten tot verweerder daarvoor alsnog een kapvergunning zal hebben verleend.
Gelet op het vorenstaande is er naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen aanleiding om de verleende vrijstelling en bouwvergunning te schorsen.
Evenmin acht de voorzieningenrechter termen aanwezig om bij wijze van voorlopige voorzieningen te bepalen dat [naam vergunninghoudster] het met puin verharde gedeelte van het terrein niet mag gebruiken, zoals namens verzoekers is gevraagd. Zoals hiervoor al is aangegeven mocht [naam vergunninghoudster] deze werkzaamheden uitvoeren op basis van de verleende vrijstelling en bouwvergunning. De voorzieningenrechter vermag niet in te zien dat verzoekers door het beoogde gebruik van het terrein onevenredig nadeel zullen ondervinden. Immers, nu [naam vergunninghoudster] het terrein tijdelijk zal gebruiken voor het stallen van eigen bedrijfsauto’s valt niet in te zien dat dit zal leiden tot een intensivering van de bedrijfsvoering of het aantal verkeersbewegingen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter valt veeleer te verwachten dat de omgeving juist minder zal worden belast omdat de bedrijfsauto’s van [naam vergunninghoudster] die thans veelal langs de [straatnaam] geparkeerd staan op eigen terrein kunnen worden gestald, hetgeen ook wenselijk is met het oog op de verkeersveiligheid.
Gelet op het vorenstaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat ook de overige verzoekers geen spoedeisend belang hebben bij schorsing van de bestreden besluiten of het treffen van een andere voorlopige voorziening. Nu hun verzoeken reeds op deze gronden dienen te worden afgewezen komt de voorzieningenrechter niet toe aan een beoordeling van de inhoudelijke grieven die ter zitting en in het verzoekschrift, onder verwijzing naar het beroepschrift, namens verzoekers tegen de vrijstelling en bouwvergunning naar voren zijn gebracht.
Voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb bestaat geen aanleiding.
Beslist wordt als volgt.
4. Beslissing
De voorzieningenrechter van de Rechtbank Almelo,
Recht doende:
wijst de verzoeken af.
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.
Aldus gegeven door mr. W.M.B. Elferink, in tegenwoordigheid van G. Kootstra als griffier en in het openbaar uitgesproken op 17 juni 2008.
Afschrift verzonden op
wn