ECLI:NL:RBALM:2008:BD4278

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
13 juni 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08 / 484 WW44 N1 V
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van bouwvergunning en vrijstelling voor appartementencomplexen in Enschede

In deze zaak gaat het om een verzoek tot schorsing van een bouwvergunning en vrijstelling van het bestemmingsplan voor de bouw van 96 woningen aan de S.L. Louwesstraat te Enschede. De voorzieningenrechter van de Rechtbank Almelo heeft op 13 juni 2008 uitspraak gedaan. Verzoekers, bewoners van de nabijgelegen Carel Fabritiusstraat, hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Enschede, dat op 1 februari 2008 een bouwvergunning en vrijstelling heeft verleend aan Woningcorporatie Domijn. De verzoekers stellen dat de ruimtelijke onderbouwing van het bouwplan onvoldoende is en dat het aantal parkeerplaatsen niet voldoet aan de CROW-normen. Ze betogen dat de bouwhoogte en het aantal bouwlagen in strijd zijn met het bestemmingsplan en dat de gevolgen voor de omgeving onvoldoende zijn onderzocht.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het bouwplan in strijd is met verschillende bepalingen van het bestemmingsplan, waaronder de maximale bouwhoogte en het maximale bebouwingspercentage. De rechter oordeelt dat de ruimtelijke onderbouwing niet voldoet aan de eisen van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) en dat de vergunninghoudster onvoldoende heeft aangetoond dat het bouwplan past binnen de stedenbouwkundige structuur van de omgeving. De voorzieningenrechter heeft de schorsing van het besluit tot zes weken na de beslissing op bezwaar uitgesproken, om te voorkomen dat er voldongen feiten ontstaan voordat de rechtmatigheid van de bouwvergunning is vastgesteld.

De rechtbank heeft verweerder ook veroordeeld in de proceskosten van de verzoekers, die zijn vastgesteld op € 680,50, en heeft bepaald dat de gemeente Enschede het griffierecht van € 145,-- aan de verzoekers vergoedt. De uitspraak is openbaar gedaan en tegen deze beslissing staat geen hoger beroep open.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Sector bestuursrecht
Registratienummer: 08 / 484 WW44 N1 V
uitspraak van de voorzieningenrechter als bedoeld in artikel 8:84 Algemene wet bestuursrecht
in het geschil tussen:
[naam verzoeker] e.a.,
wonende te [woonplaats], verzoekers,
gemachtigde: mr. M.D. Ubbink, advocaat te Enschede,
en
het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Enschede,
verweerder.
Derde-partij: Woningcorporatie Domijn, gevestigd te Enschede, vergunninghoudster,
gemachtigde: mr. F.J.M. Wolbers, advocaat te Amersfoort.
1. Besluit waarop het verzoek betrekking heeft
Besluit van verweerder van 1 februari 2008.
2. Procesverloop
Bij besluit van 1 februari 2008 heeft verweerder aan vergunninghoudster een vrijstelling als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) en een bouwvergunning verleend voor het bouwen van 96 woningen (zes appartementencomplexen) aan de S.L. Louwesstraat te Enschede. Tegen dit besluit hebben verzoekers op 11 maart 2008 bezwaar gemaakt.
Bij verzoekschrift van 14 mei 2008 hebben verzoekers aan de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen inhoudende schorsing van de verleende vrijstelling en bouwvergunning tot zes weken na de beslissing op bezwaar.
Verweerder heeft op 27 mei 2008 de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingediend.
Openbare behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 10 juni 2008, waar verzoekers [naam], [naam], [naam], [naam] en [naam] in persoon zijn verschenen en de overige verzoekers werden vertegenwoordigd door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door L.W.M. Lammerink en J.H. Nijenhuis, ambtenaren van de gemeente Enschede. Namens Woningcorporatie Domijn is ter zitting verschenen [naam], bijgestaan door de gemachtigde van de woningcorporatie.
3. Overwegingen
Het geschil
1.1. Verweerder heeft een bouwvergunning en een vrijstelling van het bestemmingsplan verleend aan vergunninghoudster voor de bouw van zes appartementencomplexen. Aan dit besluit heeft verweerder, in essentie, ten grondslag gelegd dat het bouwplan wat betreft het aantal bouwlagen, de bouwhoogte, het bebouwingspercentage en de bouwdiepte afwijkt van het bestemmingsplan, maar dat dit bouwplan al is voorzien in de structuurvisie “Toetsingskader Hart van Stadsveld” (verder: het Toetsingskader). Verweerder heeft een ruimtelijke onderbouwing opgesteld. Verder heeft hij de zienswijzen die verzoeker tegen de ontwerpvrijstelling hebben ingebracht weerlegd, met dien verstande dat het bouwplan is aangepast om het uitzicht vanuit de appartementencomplexen op de percelen van verzoekers tegen te gaan.
1.2. Verzoekers hebben in hun verzoek gronden aangevoerd die zowel zien op de verleende bouwvergunning als op de verleende vrijstelling. Zij hebben gesteld dat het welstandsadvies onvoldoende is en dat het aantal geplande parkeerplaatsen niet voldoet. Verder hebben zij beargumenteerd dat de ruimtelijke onderbouwing niet voldoet, dat verschillende gevolgen van het bouwplan voor de omgeving onvoldoende zijn onderzocht en dat het bouwplan zulke nadelige consequenties heeft voor omwonenden dat het niet mag worden gerealiseerd.
1.3. De voorzieningenrechter verwerpt het betoog van vergunninghoudster dat uit artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) volgt dat verzoekers in deze procedure geen gronden mogen aanvoeren die zien op luchtkwaliteit of geluidhinder omdat dit niet al in de zienswijze zou zijn aangevoerd. Het is vaste rechtspraak dat deze wetsbepaling slechts verhindert dat in bezwaar of beroep besluiten of onderdelen van besluiten worden aangevochten waartegen geen zienswijze is ingediend respectievelijk bezwaar is gemaakt. Het artikel houdt geen beperking in voor het aanvoeren van nieuwe beroepsgronden of bewijsmiddelen in bezwaar of beroep tegen een besluit of onderdeel daarvan waartegen enige zienswijze of bezwaar is ingesteld.
1.4. Zo nodig zal de voorzieningenrechter hierna de grondslag van het bestreden besluit en de gronden van het verzoek nader uiteenzetten.
De beoordeling
2. Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan, indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank bezwaar is gemaakt, door de indiener van het bezwaarschrift aan de voorzieningenrechter van de rechtbank een voorlopige voorziening worden gevraagd. Bij de beoordeling van een zodanig verzoek dient te worden nagegaan of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Voor zover deze toetsing meebrengt dat een oordeel wordt uitgesproken dat tevens het onderwerp van de bezwarenprocedure raakt, heeft dit oordeel een voorlopig karakter.
3.1. Uit de stukken blijkt dat het hier bedoelde perceel aan de S.L. Louwesstraat is gelegen in het bestemmingsplan “Stadsveld-Pathmos” (verder: het bestemmingsplan) en daarin de bestemming “Woondoeleinden” heeft. Het bouwplan is op een aantal punten in strijd met de bouwvoorschriften die het bestemmingsplan voor deze bestemming geeft:
a. het maximale aantal bouwlagen is volgens artikel 7.1.4, aanhef onder a, drie, terwijl het bouwplan op bepaalde plaatsen in ieder geval vijf bouwlagen kent;
b. de bebouwingshoogte is volgens artikel 7.1.4, aanhef onder b, maximaal twaalf meter, echter het bouwplan is aan de zijde van de S.L. Louwesstraat 18 meter hoog;
c. het maximale bebouwingspercentage is in dit geval 30% (artikel 7.1.3, aanhef en onder b, vierde streepje), terwijl dit percentage in het vergunde bouwplan tussen de 30 en 40% is;
d. artikel 7.1.8., aanhef en onder c, bepaalt dat de bebouwingsdiepte niet meer mag zijn dan 25 meter, terwijl de appartementencomplexen ongeveer 45 meter diep zijn.
3.2. Ingevolge artikel 19, tweede lid, van de WRO kunnen burgemeester en wethouders - voor zover hier van belang - vrijstelling van het bestemmingsplan verlenen in door gedeputeerde staten aangegeven categorieën van gevallen, mits het project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing. Gedeputeerde staten hebben bedoelde categorieën van gevallen opgenomen in de Handreiking en beoordeling ruimtelijke plannen (verder: de Handreiking). Hierin is als categorie van projecten waarvoor gemeentebesturen zonder provinciale tussenkomst vrijstelling kunnen verlenen opgenomen: ‘Projecten in bestaand stedelijk gebied (bebouwde kom)’ met als onderdeel woning(bouw)projecten met bijbehorende voorzieningen als wegen en groen.
3.3. De voorzieningenrechter oordeelt voorshands dat het bouwplan een woningbouwproject is als bedoeld in de Handreiking en dat een ruimtelijke onderbouwing aanwezig is, zodat verweerder in beginsel bevoegd is tot verlening van vrijstelling.
4. Verzoekers hebben in het algemeen betoogd dat de geplande appartementencomplexen met hun grote hoogte te dicht bij de woningen aan de Carel Fabritiusstraat worden gebouwd, waar onder andere verzoekers wonen. Meer specifiek hebben zij aangevoerd dat met de verleende vrijstelling in vergaande mate wordt afgeweken van het bestemmingsplan. Hieraan verbinden zij twee conclusies. Enerzijds is de ruimtelijke onderbouwing onvoldoende. Anderzijds had geen gebruik mogen worden gemaakt van de vrijstellingsbevoegdheid van artikel 19, tweede lid, van de WRO, maar had het bestemmingsplan moeten worden gewijzigd of artikel 19, eerste lid, van de WRO moeten worden toegepast.
5.1. De voorzieningenrechter overweegt dat de Handreiking algemene toepassingsvoorwaarden kent voor het gebruik van de bevoegdheid van artikel 19, tweede lid, van de WRO. Eén van deze voorwaarden is, dat het project naar aard en schaal past in de stedenbouwkundige structuur en omgeving (projecten dienen te passen bij de bestaande functies in de omgeving en het karakter van de kern en aan te sluiten bij de hoogte van de bestaande bebouwing en /of de schaal van de kern). Deze toepassingsvoorwaarde dient door verweerder als een algemeen verbindend voorschrift in acht te worden genomen bij de beoordeling of een project valt binnen een door gedeputeerde staten aangewezen categorie. Daarbij komt verweerder beoordelingsvrijheid toe. (Zie Voorzitter Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 6 december 2006, LJN AZ4260.)
5.2. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter staat op dit moment onvoldoende vast dat verweerder heeft kunnen oordelen dat het bouwplan voor de appartementencomplexen voldoet aan deze toepassingsvoorwaarde. De laagste zijde van ieder van de zes appartementencomplexen telt drie bouwlagen en is meer dan tien meter hoog. Deze muur nadert de erfgrens met de woningen aan de Carel Fabritiusstraat tot op enkele meters. Verweerder heeft voorshands onvoldoende duidelijk gemaakt dat de overgang van het appartementencomplex naar de tuinen en de bebouwing aan de Carel Fabritiusstraat zodanig is, dat gezegd kan worden dat het appartementencomplex aansluit bij de bestaande bebouwing en dus past in de stedenbouwkundige structuur en omgeving. Daarbij is ook nog van belang dat de bouwhoogte vanaf de zijde van de Carel Fabritiusstraat tot aan de S.L. Louwesstraat alleen maar toeneemt.
6.1. Wat de ruimtelijke onderbouwing betreft, overweegt de voorzieningenrechter dat hieraan hogere eisen moeten worden gesteld, naarmate de inbreuk van het bouwplan op het geldende planologische regime groter is.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter kan de overschrijding van het maximale aantal bouwlagen, de maximale bebouwingshoogte en het maximale bebouwingspercentage niet als een ingrijpende inbreuk op het planologische regime worden aangemerkt. Het bestemmingsplan voorziet immers in de artikel 7.1.5 in een wijzigingsbevoegdheid voor verhoging van het aantal bouwlagen van drie naar vijf, terwijl een verhoging van het maximale bebouwingspercentage in een stedelijke omgeving van 30% naar maximaal 40% niet als ingrijpend is te beschouwen.
6.2. Voorshands is wel als ingrijpend aan te merken dat de bebouwingsdiepte van maximaal 25 meter met twintig meter wordt overschreden. Een maximale bebouwingsdiepte beperkt op duidelijke wijze de omvang van woongebouwen op een perceel. Deze grens wordt echter met 80% overschreden en dat is fors. In de onderhavige zaak is dit van groot belang. Samen met de verplichting van artikel 7.1.8, aanhef en onder d, van het bestemmingsplan om hoofdgebouwen in de voorgevelrooilijn of in de gevellijn van voorheen bestaande woningen te bouwen, waarborgt de maximale bebouwingsdiepte dat tussen de woningen aan de Carel Fabritiusstraat en de gebouwen aan de S.L. Louwesstraat een grote afstand in acht wordt genomen.
6.3. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is de ruimtelijke onderbouwing op dit moment onvoldoende voor een dergelijk grote afwijking van het bestemmingsplan. De ruimtelijke onderbouwing die verweerder heeft gegeven, gaat niet in op de noodzaak van gebouwen met een diepte van 45 meter. Zowel de ruimtelijke onderbouwing als de toelichting bij het bestemmingsplan als het Toetsingskader gaat slechts in op de relatie van de gebouwen met de S.L. Louwensstraat en op de voorkeur voor ritmische en transparante bebouwing, aan welke eis het bouwplan ook voldoet. Dit gebrek klemt nog meer, omdat verweerder al zeer kort na de vaststelling van het bestemmingsplan, dat onherroepelijk is geworden op 27 november 2006, daarvan wil afwijken. Uit de toelichting bij het bestemmingsplan blijkt dat aan dit plan dezelfde ruimtelijke visie ten grondslag heeft gelegen als aan het Toetsingskader. Niettemin heeft de planwetgever ervoor gekozen geen gebouwen van 45 meter op deze plek mogelijk te maken. Waar hij wel een wijzigingsbevoegdheid heeft gegeven voor een grotere bouwhoogte, is dit voor de bebouwingsdiepte achterwege gebleven.
7.1. Behalve op de omvang en plaats van de appartementencomplexen, hebben verzoekers ook gewezen op de parkeerruimte die in het bouwplan is voorzien. Deze parkeerruimte schiet volgens hen tekort.
7.2. Ter zitting heeft verweerder uiteengezet dat hij volgens vaste gedragslijn voor de berekening van de parkeerbehoefte bij bouwplannen gebruik maakt van de zogenoemde CROW-normen. Volgens deze normen zou voor iedere woning in het bouwplan tussen de 1,3 en 1,4 parkeerplaats nodig zijn, hetgeen neerkomt op mogelijk 135 parkeerplaatsen. Het staat vast dat slechts 96 parkeerplaatsen zijn voorzien op het terrein waarop de appartementencomplexen worden opgericht.
7.3. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is de ruimtelijke onderbouwing ook op dit punt onvoldoende. De onderbouwing vermeldt slechts dat aan de achterzijde van het complex is voorzien in voldoende parkeerplaatsen en dat het bezoekersparkeren wordt opgelost in de openbare ruimte. Dit is echter in strijd met de hierboven weergegeven constatering dat op het terrein ongeveer veertig parkeerplaatsen ontbreken, waarvan niet vaststaat dat deze volgens de CROW-normen alle zijn bedoeld voor bezoekersparkeren. Het is ook in strijd met het Toetsingskader dat op bladzijde 29 vermeldt dat de parkeerbehoefte volledig op eigen terrein opgevangen en opgelost moet worden.
7.4. Voorshands oordeelt de voorzieningenrechter ook dat een en ander niet voldoet aan artikel 2.5.30, eerste lid, van de Bouwverordening van de gemeente Enschede.
Volgens deze bepaling moet voldoende parkeerruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
7.5. De toelichting van verweerder ter zitting dat de omgeving van het bouwplan op het punt van de parkeerplaatsen krap bemeten is en dat in de omgeving van de appartementencomplexen in de toekomst meer parkeerplaatsen zullen worden aangelegd, acht de voorzieningenrechter onvoldoende om aan deze gebreken voorbij te gaan.
Ten eerste ontbreekt iedere onderbouwing van deze stellingen met stukken en berekeningen. Ten tweede beantwoordt dit betoog niet de vraag waarom het (technisch) onmogelijk is voldoende parkeerplaatsen aan te leggen in of onder de appartementencomplexen of het aangrenzende terrein.
8.1. Samenvattend acht de voorzieningenrechter het bouwplan voorshands in strijd met artikel 19, tweede lid, van de WRO dat een goede ruimtelijke onderbouwing vereist, met artikel 2.5.30 van de Bouwverordening en met de toepassingsvoorwaarden van de Handreiking.
8.2. De voorzieningenrechter acht geenszins uitgesloten dat verweerder in de beslissing op bezwaar door een betere ruimtelijke onderbouwing of een betere motivering deze gebreken herstelt. Het is echter ook mogelijk dat het bestreden besluit in de huidige vorm in bezwaar niet in stand zal kunnen blijven. Dit is voldoende aanleiding om over te gaan tot schorsing van dit besluit. Uiteraard heeft vergunninghoudster er belang bij het vergunde bouwplan te realiseren en zal het stoppen van de bouwwerkzaamheden kosten voor haar meebrengen. Doorgang van de bouw zou echter voor voldongen feiten zorgen, terwijl onvoldoende zeker is dat de bouw uiteindelijk rechtmatig zal blijken. Dit schaadt de belangen van verzoekers. Verder is van belang dat vergunninghoudster zich had moeten realiseren welke risico’s zij loopt door te beginnen met bouwen voordat de bouwvergunning onherroepelijk is.
9. De rechtbank ziet aanleiding verweerder volgens artikel 8:75 van de Awb te veroordelen de kosten die verzoekers hebben moeten maken voor de onderhavige procedure. Deze kosten bestaan uit reiskosten (vijf maal retour Enschede-Almelo) en de kosten voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, te berekenen naar één punt voor het indienen van het verzoekschrift en één punt voor het bijwonen van de zitting, bij een zaak van gemiddelde zwaarte.
4. Beslissing
De voorzieningenrechter van de Rechtbank Almelo, rechtdoende:
- schorst het bestreden besluit tot zes weken nadat op het bezwaar van verzoekers is beslist;
- veroordeelt verweerder in de door verzoekers gemaakte proceskosten, welke kosten worden bepaald op € 680,50, door de gemeente Enschede te betalen aan verzoekers;
- verstaat dat de gemeente Enschede aan verzoekers het griffierecht vergoedt ad € 145,--.
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.
Aldus gegeven door mr. M.E. van Wees, in tegenwoordigheid van G. Kootstra als griffier en in het openbaar uitgesproken op 13 juni 2008
Afschrift verzonden op 13 juni 2008
AB